ECLI:NL:RBMNE:2025:2234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11343597
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huurovereenkomst na overlijden huurder met betrekking tot gemeenschappelijke huishouding en huisvestingsvergunning

In deze zaak vordert de eiser, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, de voortzetting van de huurovereenkomst van haar overleden moeder met de gedaagde partij, Stichting Woonin. De eiser stelt dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder heeft gevoerd, terwijl de gedaagde dit betwist en ontruiming vordert op basis van het ontbreken van een huisvestingsvergunning. De kantonrechter oordeelt dat er inderdaad sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, maar houdt de beslissing aan in afwachting van de uitkomst van de aanvraag voor de benodigde huisvestingsvergunning. De moeder van de eiser huurde sinds 25 oktober 2000 de woning, en na haar overlijden op [overlijdensdatum] in 2024, wil de eiser de huurovereenkomst voortzetten. De kantonrechter concludeert dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had in het gehuurde en dat er een gemeenschappelijke huishouding was, maar dat de afwezigheid van een huisvestingsvergunning een obstakel vormt voor de voortzetting van de huur. De zaak wordt aangehouden tot de beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van de huisvestingsvergunning is genomen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11343597 \ UC EXPL 24-6772 BJvd/61169
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[bewindvoerder] , handelend onder de naam [handelsnaam] , handelend als bewindvoerder over de goederen van [eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gedaagde in het verzet,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. E. Weijer.
tegen
STICHTING WOONIN,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
eisende partij in het verzet,
hierna te noemen: Woonin,
gemachtigde: mr. P.F.M. Broos,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 17;
- het verstekvonnis van 3 september 2024;
- de verzetdagvaarding, die wordt beschouwd als conclusie van antwoord in conventie, waarin ook een eis in reconventie is ingesteld met producties 1 t/m 13;
- de akte wijziging eis van Woonin met productie 14;
- de akte rectificatie partijnaam van de bewindvoerder met producties 18 t/m 20;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 21 en 22;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 10 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de akte van de bewindvoerder van 8 april 2025 met aanvullende producties 22 en 23;
- de antwoordakte van Woonin van 9 april 2025.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder van mevrouw [eiseres] (hierna te noemen: [eiseres] ) huurde sinds 25 oktober 2000 de woning aan het adres [adres] te [plaats] van (de rechtsvoorganger van) Woonin. De moeder van [eiseres] is op [overlijdensdatum] 2024 overleden. [eiseres] wil de huurovereenkomst voortzetten op haar eigen naam en de bewindvoerder vordert dat in conventie. Zij stelt namelijk dat zij haar hele leven bij haar moeder heeft gewoond en met haar een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. Woonin betwist dat. Daarnaast beschikt [eiseres] volgens Woonin niet over de vereiste huisvestingsvergunning voor de woning. Daarom vordert Woonin in reconventie ontruiming van [eiseres] uit de woning. De kantonrechter is van oordeel dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiseres] en haar moeder. Maar op dit moment is er geen huisvestingsvergunning, wat voor een vordering zoals de bewindvoerder die heeft ingediend wel vereist is. De kantonrechter zal daarom besluiten de beslissing aan te houden om af te wachten of [eiseres] een huisvestingsvergunning voor de woning krijgt.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

3.1.
Het gaat in deze zaak feitelijk om Woonin en [eiseres] . Omdat [eiseres] onder bewind staat, is niet zijzelf, maar haar bewindvoerder partij in deze procedure. Voor het leesgemak wordt in dit vonnis over [eiseres] gesproken, tenzij het specifiek over haar bewindvoerder gaat.
3.2.
De bewindvoerder vordert in deze procedure dat de kantonrechter bepaalt dat de huurovereenkomst die Woonin had met de moeder van [eiseres] wordt voortgezet door de bewindvoerder met ingang van 7 februari 2024.
Juridisch kader
3.3.
Uit de wet volgt dat iemand die in een woonruimte zijn
hoofdverblijfheeft en met de overleden huurder een
duurzame gemeenschappelijke huishoudinghad, de huur gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder voortzet, en ook langer als de rechter dat heeft bepaald. [1] De vordering tot voortzetting van de huur moet in ieder geval worden afgewezen als: (a) er geen sprake is van een
duurzame gemeenschappelijke huishouding, (b) er onvoldoende
financiële waarborgis voor de betaling van de huur of (c eiser niet een
huisvestingsvergunningoverlegt wanneer die vereist is. [2]
3.4.
In 2014 heeft de Hoge Raad in een uitspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat een kind na zijn meerderjarig worden nog bij zijn ouder(s) in een gemeenschappelijke huishouding blijft wonen, niet meebrengt dat zij een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, omdat dan normaal gesproken sprake is van een aflopende samenlevingssituatie. [3] Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan een samenleven van kind en ouder(s) na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding.
3.5.
Uit de rechtspraak volgt verder dat de vraag of er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval in hun onderlinge verband. Volgens vaste rechtspraak zijn zowel objectieve factoren, zoals de duur van de gemeenschappelijke huishouding, als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen van belang. [4] Omstandigheden die kunnen duiden op een gemeenschappelijke huishouding zijn bijvoorbeeld of woonkosten en/of kosten van levensonderhoud worden gedeeld, huishoudelijke taken gezamenlijk worden uitgevoerd, gezamenlijk huisinrichting of gebruiksvoorwerpen worden aangeschaft, gewoonlijk gezamenlijk wordt gegeten, vrije tijd gezamenlijk wordt doorgebracht en/of de huishouding wederkerig is. Op [eiseres] rust een verzwaarde stelplicht. Zij moet voldoende concrete feiten aanvoeren om aan te tonen dat er een gemeenschappelijke huishouding was.
[eiseres] had haar hoofdverblijf in het gehuurde
3.6.
Gelet op het bovenstaande is de eerste vraag of [eiseres] haar hoofdverblijf had in het gehuurde. [eiseres] stelt dat zij haar hele leven bij haar moeder heeft gewoond. Dat betekent dus dat zij sinds 25 oktober 2000 in de woning aan de [adres] verblijft. Dit heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt en Woonin heeft dit niet betwist. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiseres] haar hoofdverblijf had in het gehuurde.
[eiseres] woonde duurzaam met haar moeder samen
3.7.
De tweede vraag is of [eiseres] ‘duurzaam’ met haar moeder samenleefde. De duur van het samenwonen kan meewegen in het oordeel of er sprake is van een duurzame samenleving. [eiseres] heeft haar hele leven (zij is nu [leeftijd] jaar oud) met haar moeder samengewoond. Als gevolg van een ernstige verstandelijke beperking heeft [eiseres] gedurende 24 uur per dag zorg nodig en is zij niet in staat om zelfstandig te functioneren of wonen. De moeder van [eiseres] zorgde samen met het zorgpersoneel (dat 24 uur per dag aanwezig is) voor [eiseres] . Gelet op haar verstandelijke beperking, is het normaaltype van een situatie van een inwonend kind (namelijk dat het kind op enig moment het ouderlijk huis verlaat) niet van toepassing op [eiseres] . De samenwoning tussen [eiseres] en haar moeder was gericht op de toekomst. Gelet op het gegeven dat [eiseres] haar hele leven bij haar moeder heeft gewoond en niet van plan was ooit uit te vliegen is de kantonrechter van oordeel dat de samenwoning tussen [eiseres] en haar moeder aan te merken is als duurzaam.
[eiseres] had een gemeenschappelijke huishouding met haar moeder
3.8.
Een van de onderdelen die bij de beoordeling van het vereiste van een gemeenschappelijke huishouding een rol kan spelen is of [eiseres] bijdroeg aan de kosten van de huishouding. [eiseres] heeft als bewijs van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding onder meer gesteld dat zij naar vermogen bijdroeg aan de kosten van de huishouding. Ter onderbouwing hiervan heeft zij bankafschriften overgelegd, waaruit volgt dat de bewindvoerder regelmatig geldbedragen heeft overgeboekt naar de bankrekening van de moeder van [eiseres] . Bij de overboekingen staat als omschrijving ‘Maandelijkse bijdrage kosten’ vermeld. Aanvankelijk betaalde [eiseres] € 500,- per maand en vanaf oktober 2023 betaalde zij € 750,- per maand. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat [eiseres] structureel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding.
3.9.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding ook gesteld dat zij haar moeder hielp met het huishouden en strijken. [eiseres] en haar moeder deden dagelijks dus veel (huishoudelijke) dingen samen en [eiseres] voerde kleine huishoudelijke taken zelf uit. Hun huishouding was dus gezamenlijk; [eiseres] voerde geen eigen huishouding los van haar moeder. Hoewel [eiseres] door haar verstandelijke beperking misschien in verhouding minder kon bijdragen aan de huishouding dan haar moeder, blijkt hieruit dat [eiseres] waar zij kon bijdroeg in het huishouden met haar moeder. Meer kan niet van haar verwacht worden. Daarnaast ondernamen zij samen activiteiten zoals samen eten en drinken, televisie kijken, boodschappen doen, wandelen en uitstapjes.
3.10.
De kantonrechter is van oordeel dat uit bovenstaande omstandigheden volgt dat [eiseres] en haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hadden. Dat [eiseres] niet voor haar moeder kon zorgen op de manier waarop haar moeder voor haar zorgde, staat daar niet aan in de weg. Gelet op de bijzondere omstandigheden van [eiseres] , namelijk haar ernstige verstandelijke beperking, kan dit haar ook niet worden tegengeworpen. Hoewel [eiseres] afhankelijk was van haar moeder voor zorg, droeg zij bij in het huishouden daar waar zij kon en betaalde ze ook naar vermogen mee in de kosten van de huishouding. Bovendien deden [eiseres] en haar moeder vrijwel alles samen en was de samenwoning gericht op de toekomst.
[eiseres] heeft voldoende financiële waarborg
3.11.
De derde vraag is of [eiseres] voldoende financiële waarborg biedt voor de huurovereenkomst. [eiseres] heeft onderbouwd gesteld dat zij voldoende financiële waarborg biedt om de huur te kunnen betalen en dit is door Woonin niet betwist. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat aan dit vereiste is voldaan.
Woonin heeft [eiseres] een andere woning aangeboden
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonin aangeboden om een andere woning voor [eiseres] te zoeken met twee slaapkamers. Woonin heeft toegezegd dat dit aanbod ook na de zitting blijft gelden. Volgens [eiseres] is dit aanbod echter onvoldoende en heeft zij een woning met drie slaapkamers nodig. Naast een kamer voor [eiseres] en het zorgpersoneel is er ook een slaapkamer voor haar zus nodig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zus van [eiseres] uitgelegd dat zij sinds december 2024 bij [eiseres] is gaan wonen om een deel van de zorg op zich te nemen, omdat [eiseres] vanwege haar gedragsproblemen niet alleen bij het zorgpersoneel kan worden achtergelaten. Daarnaast blijkt uit een verklaring van de huisarts dat [eiseres] angsten en fobieën heeft, waaronder een fobie voor trappen. Daardoor is een woning op de begane grond en met drie slaapkamers volgens [eiseres] noodzakelijk.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een huisvestingsvergunning
3.13.
Na de mondelinge behandeling is gebleken dat de aanvraag voor de huisvestingsvergunning van [eiseres] , die zij volgens de wet nodig heeft om de huur voort te zetten, is afgewezen. [5] WoningNet heeft de aanvraag afgewezen, omdat de woning met voorrang wordt toegewezen aan een huishouden van drie of meer personen. [eiseres] valt daar volgens WoningNet niet onder. WoningNet is van oordeel dat [eiseres] een huishouden van twee personen heeft, omdat zorgverleners geen deel uitmaken van een huishouden. De gemachtigde van [eiseres] heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van WoningNet en de kantonrechter verzocht om aanhouding van het vonnis tot op het bezwaar en zo nodig het beroep is beslist. Volgens de gemachtigde van [eiseres] is het aannemelijk dat [eiseres] alsnog in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning gelet op haar specifieke situatie.
De procedure zal worden aangehouden
3.14.
Aangezien naar het oordeel van de kantonrechter is voldaan aan het vereiste van de duurzame gemeenschappelijke huishouding en de financiële waarborgen, is de beslissing op het bezwaar van [eiseres] van belang voor de uitkomst van deze procedure. De kantonrechter kan de vordering van [eiseres] tot voorzetting van de huurovereenkomst alleen toewijzen als zij ook een huisvestingsvergunning kan overleggen. Omdat de toewijzing alleen nog afhangt van het al dan niet verkrijgen van een huisvestingsvergunning door [eiseres] , zal de procedure worden aangehouden tot een beslissing op het bezwaar is genomen.
3.15.
De kantonrechter zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de beslissing op het bezwaar. [eiseres] zal eerst in de gelegenheid wordt gesteld om de beslissing op het bezwaar en haar reactie op deze beslissing in het geding te brengen. Woonin zal aansluitend in de gelegenheid worden gesteld om bij akte hierop te reageren.
3.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van
6 augustus 2025voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres] over de beslissing op het bezwaar dat door haar is aangetekend;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:268 lid 3 BW.
3.HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:93.
4.HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6932.
5.Artikel 7:268 lid 3 sub c BW jo. Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.