Uitspraak
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. D. de Jong, dat gedaagde het pand aan [adres] te [plaats] zou ontruimen. Eiser en gedaagde hadden een huurovereenkomst voor één jaar, die op 31 maart 2025 eindigde. Gedaagde bleef echter in de woning verblijven, ondanks dat de huurovereenkomst was geëindigd. Gedaagde is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van eiser. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser toewijsbaar is, omdat gedaagde geen recht of titel meer heeft om in de woning te verblijven. De kantonrechter heeft bepaald dat gedaagde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het pand moet ontruimen en een gebruiksvergoeding moet betalen aan eiser voor de periode dat zij nog in de woning verblijft. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.