ECLI:NL:RBMNE:2025:2240

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
591559 / HA RK 25-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechtbank Midden-Nederland en behandelend rechter in een civiele procedure

Op 8 mei 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld van een verzoeker tegen de behandelend rechter, mr. J.A. Schuman. Het verzoeker was gericht tegen de rechter en de rechtbank als geheel, waarbij verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid en systematische mensenrechtenschendingen. De wrakingskamer oordeelde dat een wrakingsverzoek niet kan worden ingediend tegen de rechtbank als geheel of tegen een andere rechter dan de behandelend rechter. Het verzoek tot wraking van de rechtbank en mr. Weistra werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer oordeelde verder dat de redenen die verzoeker aanvoerde voor de wraking, zoals het afwijzen van een aanhoudingsverzoek en vermeende discriminatie door de wederpartij, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking van mr. J.A. Schuman ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 591559 / HA RK 25-61
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 mei 2025
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 8 april 2025 gericht tegen mr. J.A. Schuman als behandelend rechter (hierna: de rechter) in de zaak met zaaknummer C/16/590000 KL ZA 25-55 (hierna: de hoofdzaak) en de rechtbank Midden-Nederland als geheel;
  • een e-mail met bijlage van verzoeker van 8 april 2025;
  • twee e-mails van verzoeker van 9 april 2025;
  • een e-mail van het secretariaat van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer) van 10 april 2025;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 16 april 2025;
  • een e-mail van verzoeker van 16 april 2025, waarin verzoeker reageert op de reactie van de rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 24 april 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en mr. J.M.P. Blom als toehoorder namens Stichting [naam] (de wederpartij in de hoofdzaak). De rechter heeft zich afgemeld voor de zitting. Verzoeker heeft tijdens de zitting nog een stuk overgelegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft de volgende redenen – kort en zakelijk weergegeven – genoemd in
zijn wrakingsverzoek:
(a) het afwijzen door de rechter van het aanhoudingsverzoek van verzoeker, waardoor verzoeker zich niet deugdelijk kon voorbereiden op de zitting van 10 april 2025 in de hoofdzaak;
(b) de betrokkenheid van de rechtbank en een andere rechter (mr. Weistra) en haar griffier bij systematische mensenrechtenschendingen;
(c) de sterke vermoedens van verwevenheid tussen de rechtbank en de gemeente Almere, de politie Almere, Samen Veilig Midden-Nederland, Veilig Thuis Flevoland, de Raad voor de Kinderbescherming en de wederpartij in de hoofdzaak met haar advocaat mr. Blom waardoor er sprake is van een structureel belangenconflict bij de rechtbank;
(d) de discriminatie door mr. Blom, waarna er niet wordt ingegrepen door de rechter.
Gelet op de hiervoor genoemde redenen, acht verzoeker de rechtbank niet in staat tot onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat hij het niet eens is met de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de beslissing om de zitting van 10 april 2025 niet aan te houden een procesbeslissing betreft. Een onwelgevallige procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Dat kan alleen anders zijn als die procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. Deze uitzondering doet zich hier volgens de rechter niet voor. Ten overvloede heeft de rechter in zijn schriftelijke reactie aangegeven welke overwegingen een rol hebben gespeeld bij het afwijzen van het aanhoudingsverzoek.
2.3.
Daarnaast heeft de rechter in zijn schriftelijke reactie vermeld dat hij nooit eerder als rechter betrokken is geweest bij een juridische procedure van verzoeker. De rechter heeft aangegeven dat hij dan ook niet in de gelegenheid is om te reageren op de klachten van verzoeker tegen de rechtbank of tegen een andere rechter die een zaak van verzoeker heeft behandeld.

3.De beoordeling

Het verzoek tot wraking van de rechtbank, mr. Weistra en/of haar griffier
3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan een wrakingsverzoek zijn gericht tegen elk van de rechter(s) die een zaak behandelen. Dit betekent dat geen wrakingsverzoek kan worden ingediend tegen de rechtbank als geheel en ook niet tegen een andere rechter dan de behandelend rechter of tegen een griffier. De hiervoor in 2.1. onder b en c genoemde redenen voor de wraking kunnen dus geen doel treffen voor zover die zien op de rechtbank als geheel, een andere rechter dan de behandelend rechter of de griffier. De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking in zoverre niet-ontvankelijk is.
Het verzoek tot doorwijzing van de hoofdzaak en om in te grijpen in de situatie van verzoeker en zijn zoon
3.2.
Verzoeker heeft de wrakingskamer verder verzocht de hoofdzaak niet langer aan deze rechtbank toe te wijzen en de zaak eventueel voor te leggen aan een internationale instantie, dan wel eerst voor te leggen aan een onpartijdige partij, te weten de Stichting SW. Ook heeft verzoeker de wrakingskamer verzocht in te grijpen in de huidige situatie van verzoeker en zijn zoon.
3.3.
Deze verzoeken zijn geen wrakingsverzoeken. De wrakingskamer kan en mag daarom geen beslissing nemen op deze verzoeken. Ook in zoverre is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Het verzoek tot wraking van de rechter
3.4.
In artikel 36 Rv staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.5.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
Weigering van uitstel
3.6.
De beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek van verzoeker af te wijzen, is een rechterlijke tussenbeslissing (meer specifiek: een procesbeslissing). Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit geldt ook voor de motivering van de (tussen)beslissing: het uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1] De wrakingskamer is van oordeel dat daar in deze zaak niet van is gebleken.
Systematische mensenrechtenschendingen
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker toegelicht dat de rechter niets heeft gedaan met de signalen van de door verzoeker gestelde systematische mensenrechtenschendingen van zijn zoon en hemzelf. Eén van deze schendingen zou volgens verzoeker onder meer zijn het door de wederpartij in de hoofdzaak gefaciliteerde seksuele misbruik van de zoon van verzoeker.
3.8.
De wrakingskamer overweegt dat verzoeker deze grond pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst naar voren heeft gebracht. Op grond van art. 1.4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank moeten alle wrakingsgronden tegelijkertijd naar voren worden gebracht. De wrakingskamer laat deze grond daarom verder buiten beschouwing.
3.9.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer het volgende. De door verzoeker gestelde mensenrechtenschendingen zullen mogelijk onderdeel kunnen zijn van het debat in de hoofdzaak. Het verwijt dat de rechter niets heeft gedaan met de door verzoeker gestelde signalen van mensenrechtenschendingen acht de wrakingskamer voorbarig. Dit levert daarom geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter op.
Discriminatie door mr. Blom
3.10.
Verzoeker maakt de rechter verder het verwijt dat deze niet ingrijpt, nadat mr. Blom verzoeker heeft gediscrimineerd en karaktermoord heeft gepleegd op verzoeker. De wrakingskamer is van oordeel dat (ook) dit verwijt aan de rechter voorbarig is. De behandeling van de hoofdzaak heeft nog niet plaatsgevonden en de rechter is dan ook nog niet in de gelegenheid geweest om eventueel een beslissing te nemen op een vordering van één van de partijen. Dit maakt dat naar het oordeel van de wrakingskamer dat geen sprake is van (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter.
3.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter voor het overige ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaarthet verzoek tot wraking van de rechtbank Midden-Nederland, het verzoek tot wraking van mr. Weistra en de griffier en het verzoek tot doorverwijzing van de hoofdzaak
niet-ontvankelijk;
4.2.
verklaarthet verzoek tot wraking van de behandelend rechter J.A. Schuman,
ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, de wederpartij in de hoofdzaak, de voorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/590000 KL ZA 25-55 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. M.M. Janssen -Witteveen en mr. B.W.G.P. Heijne als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.N. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staatde beslissing mee te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.