ECLI:NL:RBMNE:2025:2242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
582093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door bijtincident tussen honden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2025, gaat het om een deelgeschil naar aanleiding van een bijtincident tussen twee honden op 19 oktober 2022. De verzoekster, [A], heeft haar hond, [naam], niet aangelijnd uitgelaten, terwijl de hond van de verweerster, [verweerster sub 2], aan de riem was. Tijdens het uitlaten vond er een confrontatie plaats waarbij [naam] door de hond van [verweerster sub 2] werd gegrepen en niet overleefde. De verzoekster vraagt om een verklaring voor recht dat zowel [verweerder sub 1] als [verweerster sub 2] aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die zij en haar dochter hebben geleden door het incident. De rechtbank oordeelt dat [verweerder sub 1] niet aansprakelijk is, omdat hij niet de eigenaar van de hond was en niet betrokken bij het incident. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] juridisch eigenaar was van [naam] en dat [verweerster sub 2] aansprakelijk is voor de materiële schade, die bestaat uit de kosten van crematie en de economische waarde van de hond. Het verzoek om immateriële schade wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is voor psychische schade. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van eigen schuld bij [verzoekster] omdat [naam] losliep, en stelt de aansprakelijkheid van [verweerster sub 2] vast op 60%. De kosten van de procedure worden begroot op € 7.141,30, waarvan 60% door [verweerster sub 2] aan [verzoekster] moet worden betaald. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/582093 / HL RK 24-61
Beschikking van 15 mei 2025
in de zaak van
[verzoekster] ,
zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[A],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R. Schoemaker,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[verweerster sub 2],
te [woonplaats 2] ,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] ,
advocaat: mr. S.D. Palper.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties,
- de aanvulling op het verzoekschrift,
- het verweerschrift met één productie,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2025, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- de spreekaantekeningen van de zijde van [verzoekster] .
1.2.
Deze zaak gaat over de (risico-)aansprakelijkheid voor een bijtincident met een hond. [verzoekster] heeft haar verzoekschrift tegen [verweerder sub 1] gericht, er ten onrechte van uitgaand dat hij de eigenaar is van de bewuste hond. [verweerster sub 2] , de eigenaar van de hond en partner van [verweerder sub 1] , is vervolgens vrijwillig in deze procedure verschenen. Partijen stemmen ermee in dat de verzoeken, die uitsluitend gericht zijn tegen [verweerder sub 1] , gelezen moeten worden als ook gericht tegen [verweerster sub 2] .
1.3.
Het incidentele verzoek van [verzoekster] om afgifte van de adresgegevens van [verweerster sub 2] is op de zitting ingetrokken.
1.4.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
Op 19 oktober 2022 heeft de dochter van [verzoekster] het hondje genaamd [naam] (hierna: [naam] ) uitgelaten op het grasveld voor haar huis. Zij had [naam] niet aangelijnd. [verweerster sub 2] liet op datzelfde moment ook haar hond uit. [verweerster sub 2] had haar hond aan de riem. Op het grasveld heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen [naam] en de hond van [verweerster sub 2] . De hond van [verweerster sub 2] heeft [naam] gegrepen en heen en weer geschud. [naam] heeft dat incident niet overleefd. In deze procedure verzoekt [verzoekster] om een verklaring voor recht dat [verweerster sub 2] en [verweerder sub 1] aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade van zowel [verzoekster] als haar dochter, die het incident heeft zien gebeuren.
[verweerder sub 1]
2.2.
Voor zover de verzoeken tegen [verweerder sub 1] zijn gericht, zullen deze worden afgewezen. [verweerder sub 1] is niet de eigenaar of bezitter van de hond. Niet gebleken is dat hij op enige wijze betrokken is geweest bij het incident, laat staan dat uit die betrokkenheid een aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] zou voortvloeien.
Van wie was [naam] ?
2.3.
Voor de beoordeling van de verzoeken is relevant wie eigenaar was van [naam] : [verzoekster] of haar dochter. Dat is een vraag die eerst moet worden beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] juridisch gezien de eigenaar was van [naam] . Daarvoor is van belang dat [verzoekster] [naam] heeft gekocht en dat zij alle kosten voor [naam] betaalde, waaronder de kosten van levensonderhoud, dierenartskosten en de hondenbelasting. Daarnaast was de dochter van [verzoekster] naar eigen zeggen vier jaar oud toen [naam] in het gezin kwam. Het kan daarom niet anders dan dat [verzoekster] zeker de eerste jaren ook (grotendeels) de zorg voor [naam] had. Dat [verzoekster] juridisch eigenaar was van [naam] zegt natuurlijk niets over de emotionele waarde die [naam] had voor de dochter van [verzoekster] en doet daar ook op geen enkele manier aan af.
De schade van [verzoekster]
2.4.
[verzoekster] was de eigenaar van [naam] en heeft door het verlies van [naam] materiële schade geleden. [verweerster sub 2] heeft haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW (de risico-aansprakelijkheid voor dieren) erkend. [verweerster sub 2] is aansprakelijk voor de materiële schade van [verzoekster] voor zover deze het directe gevolg is van het bijtincident. Op dit punt zal het verzoek van [verzoekster] worden toegewezen. De materiële schade omvat in ieder geval de kosten van de crematie en de reiskosten in verband daarmee en de economische waarde van [naam] . Ook voor dit laatste geldt weer dat deze waarde natuurlijk volledig losstaat van de emotionele waarde van [naam] en de betekenis die het hondje voor het gezin had. Dat is niet op geld te waarderen.
2.5.
Naast aansprakelijkheid voor materiële schade, heeft [verzoekster] ook verzocht om een verklaring voor recht dat [verweerster sub 2] aansprakelijk is voor de door haar geleden immateriële schade. Op dit punt zal het verzoek worden afgewezen. [verzoekster] heeft nog geen begin gemaakt met het stellen en onderbouwen dat zij immateriële schade zou hebben geleden.
De schade van de dochter van [verzoekster]
2.6.
[verzoekster] heeft verzocht om een verklaring voor recht dat [verweerster sub 2] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade van haar dochter. Aan dit verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat haar dochter is gebeten door de hond van [verweerster sub 2] en ook dat haar dochter geconfronteerd is met het bijten en schudden van [naam] door de hond van [verweerster sub 2] en het daaropvolgende overlijden van [naam] . Volgens [verzoekster] was [naam] voor haar dochter mede vanwege haar persoonlijke omstandigheden van enorme betekenis en lijdt haar dochter nu psychische schade door het verlies van [naam] .
2.7.
Hierboven is al geoordeeld dat [verzoekster] juridisch eigenaar is van [naam] en dat zij (en dus niet de dochter) daarom tegenover [verweerster sub 2] aanspraak kan maken op de vergoeding van de materiële schade die is geleden door het verlies van [naam] .
2.8.
Dat de dochter van [verzoekster] schade (materieel of immaterieel) zou hebben geleden doordat niet alleen [naam] maar ook zij zou zijn gebeten door de hond van [verweerster sub 2] , is niet komen vast te staan. Uit niets blijkt dat ook de dochter is gebeten. Met name het huisartsenjournaal geeft daar geen aanwijzing voor. Integendeel, na controle van de vinger, pols en arm door de huisarts, noteert de huisarts dat er geen enkel wondje te zien is, ook geen helend wondje.
2.9.
Dan blijft over de immateriële schade van de dochter van [verzoekster] door de confrontatie met het incident. Ongeacht het debat tussen partijen over de juridische grondslag van deze schadepost, worden aan toewijsbaarheid van deze schade eisen gesteld. De plicht om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van schade door aantasting in de persoon op andere wijze ligt bij [verzoekster] (als wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter). Zij moet met concrete gegevens komen waaruit blijkt dat door de confrontatie met het incident bij haar dochter psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel bij de dochter van [verzoekster] kan worden vastgesteld. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van het psychische letsel een verklaring overgelegd van de POH-GGZ (de praktijkondersteuner van de huisarts op het gebied van de geestelijke gezondsheidszorg). Uit die verklaring volgt dat de dochter van [verzoekster] na het incident één keer bij de POH-GGZ is geweest en daar het incident heeft besproken. Uit die verklaring volgt verder dat de dochter van [verzoekster] niet meer in beeld is bij de POH-GGZ. Op basis van deze gegevens kan niet worden vastgesteld dat er bij de dochter van [verzoekster] sprake is van geestelijk letsel.
2.10.
Voor zover het verzoek van [verzoekster] gericht is op schade van haar dochter (materieel en immaterieel), zal het worden afgewezen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het voor de dochter van [verzoekster] vreselijk moet zijn geweest om dit mee te maken en dat het ontzettend verdrietig is dat zij (en de rest van het gezin) [naam] moet missen.
Is sprake van eigen schuld?
2.11.
[verweerster sub 2] heeft aangevoerd dat sprake is van eigen schuld bij [verzoekster] omdat [naam] losliep bij het uitlaten. Daardoor heeft het bijtincident kunnen plaatsvinden. [verweerster sub 2] vindt dat haar vergoedingsplicht daarom niet op 100% mag worden bepaald, maar naar beneden moeten worden bijgesteld.
2.12.
Eerst iets over ‘eigen schuld’. ‘Eigen schuld’ is een beladen term. Het lijkt te suggereren dat degene die de schade heeft geleden zelf (ook) iets fout heeft gedaan. Maar dat is niet hoe ‘eigen schuld’ moet worden opgevat. Een incident ontstaat altijd door een samenloop van verschillende omstandigheden. Deze omstandigheden dragen er ieder op zich in meer of mindere mate aan bij dat het incident heeft kunnen plaatsvinden. Het kan zijn dat één of meer van die omstandigheden voor risico van de benadeelde moet blijven, bijvoorbeeld omdat de aansprakelijke persoon geen enkele invloed op die omstandigheid had en de benadeelde wel. Dat wordt dan ‘eigen schuld’ genoemd. Hoewel daar wel een element van verwijtbaarheid in kan zitten (als de benadeelde anders had kunnen en moeten handelen), hoeft dat helemaal niet.
2.13.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van [verzoekster] ligt. Over de feitelijke toedracht verschillen partijen van mening. Wat wel vaststaat is dat [naam] los liep bij het uitlaten. Wat ook vaststaat is dat de hond van [verweerster sub 2] aan de riem liep. De hond van [verweerster sub 2] had daardoor een beperkte bewegingsvrijheid. Het incident heeft kunnen gebeuren omdat [naam] zich vrijelijk binnen de cirkel van bewegingsvrijheid van de hond van [verweerster sub 2] heeft kunnen begeven. Omdat [naam] losliep, kon de dochter van [verzoekster] geen enkele controle uitoefenen op [naam] . Als [naam] was aangelijnd, zoals op die plek verplicht was voor alle honden, had de confrontatie zeer waarschijnlijk niet, of niet op deze manier, kunnen plaatsvinden. Het loslopen van [naam] heeft daarom bijgedragen aan het gebeurde. Dat laat onverlet dat de hond van [verweerster sub 2] [naam] niet had mogen grijpen. Onder deze omstandigheden is een vergoedingsplicht van 60% voor [verweerster sub 2] redelijk.
De kosten
2.14.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
2.15.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 9.205,86.
2.16.
[verweerster sub 2] heeft verweer gevoerd tegen de omvang van het aantal aan deze zaak bestede uren. Zij vindt dat het geclaimde aantal uren bij het gehanteerde uurtarief (dat op het niveau van een specialist ligt) niet te rechtvaardigen is, gelet op de aard en complexiteit van de zaak.
2.17.
De rechtbank volgt [verweerster sub 2] in haar verweer. De zaak is niet heel eenvoudig, maar rechtvaardigt toch niet de ruim 26 uur die [verzoekster] in rekening wil brengen. De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil.
Als een tarief wordt gehanteerd dat past bij een specialist, mag verwacht worden dat de besteding van de uren daarbij aansluit. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 20 uren x € 291,50 exclusief btw, in totaal op € 7.054,30 inclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 87,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden.
2.18.
Anders dan [verzoekster] heeft betoogd, zal het eigenschuld-percentage ook op de kosten worden toegepast. De insteek van het deelgeschil was de aansprakelijkheid van [verweerster sub 2] voor de gevolgen van het bijtincident. De eigenschuld-discussie is, doordat [verweerster sub 2] dit als verweer opwierp, onderdeel van de procedure geweest, maar was niet de inzet.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [verweerster sub 2] aansprakelijk is voor 60% van de materiële schade van [verzoekster] ten gevolge van het bijtincident op 19 oktober 2022,
3.2.
begroot de kosten van deze procedure op € 7.141,30 en veroordeelt [verweerster sub 2] tot betaling van 60% daarvan aan [verzoekster] ,
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.
4403