ECLI:NL:RBMNE:2025:2253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
579405
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en aansprakelijkheid bij verkeersongeval met onvoldoende onderbouwde schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, een taxichauffeur, schadevergoeding gevorderd van ASR Schadeverzekering N.V. na een verkeersongeval op 3 januari 2017, waarbij hij letsel heeft opgelopen. ASR heeft aansprakelijkheid erkend, maar de vordering tot schadevergoeding van € 382.854,02, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en een vergoeding voor secundaire victimisatie, is grotendeels afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, met name omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij langer dan enkele maanden klachten heeft ervaren die voortvloeien uit het ongeval. De rechtbank heeft het bewijsaanbod van eiser gepasseerd, omdat er geen medische informatie is ingediend die zijn stellingen ondersteunt. Eiser heeft weliswaar klachten geuit, maar de rechtbank concludeert dat deze niet voldoende zijn onderbouwd. ASR heeft tot nu toe € 9.000,00 aan schadevergoeding betaald, maar de rechtbank oordeelt dat er geen recht bestaat op verdere schadevergoeding, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval. De rechtbank heeft wel een deel van de buitengerechtelijke kosten van de advocaat van eiser toegewezen, omdat ASR een deel van de werkzaamheden heeft uitgelokt. ASR is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, ondanks dat zij grotendeels in het gelijk is gesteld, omdat eiser de procedure moest starten om een deel van de kosten vergoed te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/579405 / HA ZA 24-397
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Yavuzyigitoglu,
tegen
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ASR,
advocaat: mr. H. van Katwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 16;
- de conclusie van antwoord met productie 1 t/m 4;
- de akte met producties 5 en 6 van ASR;
- de akte met 1 productie van [eiser] ;
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de spreekaantekeningen van ASR;
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern

2.1.
ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor het verkeersongeval dat [eiser] op 3 januari 2017 is overkomen. [eiser] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen en vordert schadevergoeding. Deze vordering wordt grotendeels afgewezen, omdat deze gelet op de betwisting van ASR onvoldoende onderbouwd is. Alleen een deel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten wijst de rechtbank toe.

3.Waar deze zaak over gaat

3.1.
Op 3 januari 2017 is [eiser] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). Hierbij is [eiser] in zijn auto van achter aangereden door een auto die verzekerd is bij ASR. [eiser] was op dat moment aan het werk als taxichauffeur. Op 10 januari 2017 heeft [eiser] ASR aansprakelijk gesteld. ASR heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
3.2.
[eiser] stelt schade te hebben geleden (en nog te lijden) als gevolg van dit ongeval. [eiser] vordert hiertoe een totale schadevergoeding van € 382.854,02 vermeerderd met € 19.145,92 aan buitengerechtelijke kosten en met € 10.000,00 als vergoeding voor secundaire victimisatie. ASR voert hiertegen verweer en meent dat zij alle schade van [eiser] al heeft vergoed.

4.De beoordeling

ASR hoeft geen schadevergoeding van € 382.854,02 te betalen
4.1.
ASR heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval van 3 januari 2017 erkend. Partijen verschillen van mening over de vraag welke schade als gevolg van het ongeval is ontstaan. De discussie ziet met name op de klachten en beperkingen die door het ongeval zijn veroorzaakt en op de aard en omvang van de schade die [eiser] door deze klachten en beperkingen heeft geleden en mogelijk nog steeds lijdt.
4.2.
[eiser] stelt als gevolg van het ongeval letsel te hebben opgelopen en nog altijd nekklachten, onderrugklachten en psychische klachten te ervaren. Als gevolg hiervan leed en lijdt [eiser] naar eigen zeggen schade. [eiser] vordert daartoe een schadevergoeding van € 382.854,02. ASR betwist het bestaan van deze klachten en de eventuele daaruit voorvloeiende beperkingen. ASR stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet meer schade heeft geleden dan de € 9.000,00 die ASR tot nu toe aan [eiser] betaald heeft. De rechtbank zal de vordering van [eiser] afwijzen omdat [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld heeft dat hij langer dan enkele maanden klachten als gevolg van het ongeval heeft ervaren en zijn schade daardoor hoger is dan € 9.000,00. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Letsel
4.3.
Allereerst dient beoordeeld te worden of [eiser] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen en zo ja, welk letsel. Het is aan [eiser] om gemotiveerd te stellen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt. Het enkele feit dat het om klachten gaat die geen specifieke medische aantoonbare verklaring hebben en daarmee naar hun aard subjectief zijn, betekent niet dat deze niet kunnen worden vastgesteld. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan. Indien [eiser] heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten bestaan, mogen aan het bewijs van het causaal verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld. In die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval geleverd is. Als komt vast te staan dat [eiser] voorafgaand aan het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
4.4.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn klachten naar de medisch adviezen van [onderneming 1] (opgesteld in opdracht van ASR) van 11 april en 12 oktober 2018 en naar het door hemzelf ingewonnen medisch advies van 29 mei 2018 (producties 2 en 3 dagvaarding). Voor zover bij de rechtbank bekend, zijn na deze medisch adviezen door beide partijen geen medisch adviezen meer opgevraagd.
4.5.
Uit de medisch adviezen van [onderneming 1] volgt kort gezegd dat in de tot dan toe overgelegde medische informatie geen aanwijzingen bestaan voor traumatische anatomische afwijkingen. Wel is het mogelijk dat als gevolg van het ongeval een lichte kneuzing van het banden- en spierapparaat van de nek is opgelopen, waarvoor slechts tijdelijke afnemende klachten en beperkingen voor een paar maanden aan te nemen zijn. Een eventueel langduriger herstel zou te maken hebben met niet ongeval gerelateerde factoren. De beperkingen die [eiser] (op dat moment) meent te ervaren in het werk, huishouden en studie kan volgens de medisch adviseur medisch niet verklaard worden. Daarnaast worden de lage rugklachten niet als ongevalsgevolg gezien, omdat deze pas voor het eerst veertien dagen na het ongeval bij de huisarts zijn gemeld, lage rug- en nekklachten zonder trauma veelvuldig onder de Nederlandse bevolking voorkomen en het werk als taxichauffeur een risicofactor is voor dergelijke klachten. De fysiotherapeut die [eiser] tot dan toe consulteert zou een volledig herstel verwachten van de ervaren klachten in drie tot vier maanden (juni 2018).
4.6.
Uit het medisch advies van [onderneming 2] (ingeschakeld door [eiser] ) volgt dat de toedracht van het ongeval en de ongevalsgegevens wijzen op een voor een nek- en rugletsel adequaat trauma met klassiek whiplash mechanisme. De nadien ondervonden nek-, hoofd-, en rugpijn, schouderpijn, duizeligheid, cognitieve klachten en slaapproblemen passen hier volgens de medisch adviseur bij. Als reactie op het eerste advies van [onderneming 1] schrijft de medisch adviseur dat strikt genomen nog niet gesteld kan worden dat er geen structurele traumatische afwijkingen zijn, maar dat ook hij niet verwacht dat deze afwijkingen er zijn. Tegelijkertijd zijn er volgens hem reële klachten als gevolg van het ongeval aan de orde. De afwezigheid van objectiveerbare structurele traumatische afwijkingen sluit dit niet uit. Daarnaast mag het gegeven dat veel mensen nek- en rugklachten ondervinden zonder voorafgaand trauma volgens hem niet als excuus gebruikt worden voor het oordeel dat causaliteit tussen het ongeval en de klachten ontbreekt. Of de door [eiser] ervaren klachten ook daadwerkelijk in relatie tot het ongeval staan kan de medisch adviseur echter nog niet beoordelen. De medisch adviseur vraagt hiertoe aan [eiser] of hij bij de huisarts navraag kan doen naar de aanwezigheid van dergelijke klachten voor het ongeval. Het resultaat van het revalidatietraject dat op dat moment nog in het verschiet ligt moet eerst afgewacht worden voordat een medische eindsituatie aangenomen kan worden.
4.7.
De rechtbank acht het, mede op basis van de medisch adviezen, voldoende aannemelijk dat [eiser] na het ongeval gedurende enkele maanden nek-, hoofd-, en rugpijn en cognitieve klachten heeft ondervonden. Dat [eiser] deze klachten langer dan enkele maanden heeft ervaren en dat deze tot beperkingen hebben geleid is, gelet op de betwisting door ASR, onvoldoende onderbouwd gesteld. Zelfs de medisch adviseur die door [eiser] is ingeschakeld, geeft namelijk aan dat hij op dat moment (nog geen anderhalf jaar na het ongeval) niet kan beoordelen of de door [eiser] ervaren klachten daadwerkelijk in relatie tot het ongeval staan. [eiser] heeft geen (andere) stukken in het geding gebracht die zijn stelling, dat hij langer dan enkele maanden klachten heeft ervaren, onderbouwen. Nog daargelaten dat enkel het bestaan van klachten niet betekent dat deze klachten ook beperkingen veroorzaken. Het had echter wel op de weg van [eiser] gelegen om hier een nadere onderbouwing voor aan te dragen. De in het geding gebrachte gespreksverslagen en de gevoerde correspondentie tussen partijen kunnen niet als die onderbouwing dienen, want hierin wordt alleen het standpunt van [eiser] weergegeven en bevat geen objectieve feitelijke onderbouwing.
4.8.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling van 7 januari 2025 aan [eiser] gevraagd waarom hij in het geheel geen medische informatie heeft ingediend, terwijl hij zegt hier wel over te beschikken. [eiser] antwoordde hierop dat hij wel alle medische informatie aan ASR heeft gestuurd. De rechtbank kan haar oordeel alleen baseren op stukken die onderdeel uitmaken van het dossier. Stukken die [eiser] aan ASR heeft gestuurd, maar niet aan de rechtbank, maken hier geen onderdeel van uit. Het was aan [eiser] geweest die stukken – waarvan hij zegt dat het zijn stellingen onderbouwt – in te dienen.
4.9.
[eiser] biedt bewijs aan door middel van een medisch deskundigenbericht ter onderbouwing van het (medisch) causaal verband tussen zijn klachten en het ongeval. [eiser] heeft, gelet op overweging 4.8, onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij tot op heden klachten ervaart, welke klachten dit zijn en dat deze klachten een gevolg zijn van het ongeval. [eiser] heeft hiervoor wel ruimschoots de gelegenheid gehad. Zo heeft [eiser] na het lezen van de conclusie van antwoord, waarin ASR [eiser] er in randnummer 20 en 21 nota bene op wijst dat medische gegevens in de procedure ontbreken en zij zich schaart achter haar laatste medisch advies van 12 oktober 2018, geen nadere documenten ter onderbouwing van haar stelling overgelegd. [eiser] heeft daarentegen wel gereageerd op de door ASR genoemde vraagtekens over de toedracht van het ongeval en over de schade. Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de bewijsfase en wordt het bewijsaanbod van [eiser] gepasseerd.
Schadeposten
4.10.
Nu niet is komen vast te staan dat [eiser] langer dan enkele maanden na het ongeval klachten heeft ervaren als gevolg van het ongeval, kan ook maar voor een zeer beperkte periode schade worden gevorderd. De gevorderde schade bestaat voor een substantieel deel uit verlies van arbeidsvermogen, studievertraging en huishoudelijke hulp. Ter onderbouwing van deze schadeposten is het noodzakelijk dat [eiser] voldoende gegevens aanlevert waaruit volgt dat de door hem ervaren klachten ook tot functionele beperkingen hebben geleid. [eiser] heeft de door hem ervaren fysieke beperkingen echter onvoldoende in kaart gebracht en onderbouwd. Ook is niet duidelijk welke gevolgen deze eventuele beperkingen hebben voor het al dan niet kunnen uitvoeren van bepaalde activiteiten, wat uiteraard weer van invloed is op de hoogte van de schade. Gelet hierop in combinatie met de door [eiser] overgelegde schadestaat (hierna: de schadestaat, productie 9 dagvaarding, nader toegelicht in randnummer 16 dagvaarding) zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat [eiser] meer schade heeft geleden dan de € 9.000,00 die ASR tot nu toe als schadevergoeding heeft betaald.
4.11.
Ten overvloede, ten behoeve van het debat buiten rechte, oordeelt de rechtbank dat [eiser] het bestaan en de hoogte van de gevorderde schadeposten ook nog onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd, gelet op de betwisting per schadepost door ASR. De rechtbank overweegt per schadepost het volgende:
  • Verlies van arbeidsvermogen à € 252.000,00:Bij de berekening van dit bedrag is [eiser] uitgegaan van een referte-inkomen van € 3.000,00 netto per maand voor de duur van zeven jaar. Dit referte-inkomen, en in het verlengde daarvan de hoogte van het verlies van arbeidsvermogen, is in het licht van de betwisting door ASR, onvoldoende onderbouwd gesteld. Uit de schadestaat maakt de rechtbank op dat het referte-inkomen is gebaseerd op de gestelde opbrengst uit de taxi-onderneming van [eiser] gedurende de zeven weken voor het ongeval. Dit standpunt wordt door [eiser] onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Het enkel overleggen van aangiftes inkomstenbelasting van de jaren 2016 t/m 2021 is hiervoor namelijk onvoldoende. Bovendien is het nemen van een periode van zeven weken voor het berekenen van het referte-inkomen over het algemeen te beperkt. Zeker als hierop het verlies van arbeidsvermogen over een periode van zeven jaar wordt berekend. Dit, nog los van het feit dat alleen de netto-inkomsten als verlies van arbeidsvermogen kunnen worden gevorderd en [eiser] hier niet van lijkt te zijn uitgegaan.
  • Studievertraging à € 112.858,13:Dit bedrag bestaat uit het normbedrag van de Letselschade Raad in 2023 à € 23.200,00, een studieschuld à € 78.211,13, het collegegeld voor de jaren 2019 t/m 2022 à € 6.447,00 en een abstracte reiskostenvergoeding à € 5.000,00. Ook voor deze vordering ontbreekt een toelichting en een deugdelijke onderbouwing. Enkel het overleggen van cijferlijsten in een van de producties, zonder hier overigens expliciet naar te verwijzen en zonder nadere toelichting, is onvoldoende voor de onderbouwing van deze schadepost. Los hiervan merkt de rechtbank op dat de vordering van een studieschuld, collegegeld en reiskosten niet onder de schadepost studievertraging als bedoeld in de richtlijn van de Letselschade Raad valt. Het normbedrag in de richtlijn van de Letselschade Raad is namelijk in feite een verkapt verlies van arbeidsvermogen voor het feit dat men zich later op de arbeidsmarkt begeeft dan zonder de vertraging het geval was geweest. Het eventueel extra betaalde collegegeld en de reiskosten dienen als aparte schadepost te worden toegelicht en onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de vordering van de studieschuld, waarvan het de rechtbank in het geheel niet duidelijk is waarom ASR dit zou moeten vergoeden.
  • Verlies zelfwerkzaamheid à € 4.216,50:Dit bedrag bestaat volgens [eiser] uit vijf keer het normbedrag van de Letselschade Raad per jaar en kosten aan [onderneming 3] . Een nadere toelichting en enige onderbouwing dat [eiser] deze schade geleden heeft, ontbreekt.
  • Reiskosten à € 1.000,00:Dit bedrag bestaat volgens [eiser] uit reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis, de huisarts en overige (para)medici (waaronder fysiotherapie in [plaats] ). Enige onderbouwing dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt ontbreekt.
  • Openstaande buitengerechtelijke kosten [onderneming 4] à € 3.200,89:Zonder hier in het lichaam van de dagvaarding naar te verwijzen, bevindt zich in de producties een urenspecificatie van [onderneming 4] . Zonder nadere toelichting en onderbouwing kan de redelijkheid hiervan, gelet op de betwisting door ASR, niet door de rechtbank worden beoordeeld.
  • Toekomstige schade à € 750,00:Dit bedrag zou bedoeld zijn voor eventuele kosten voor vergoeding van de eigen bijdrage van de zorgverzekering en/of kosten voor behandeling bij (para)medici. Niet is toegelicht waarom het de verwachting is dat [eiser] dergelijke kosten in de toekomst zal moeten maken.
4.12.
Los van de betwisting van de schadeposten heeft ASR in zijn algemeenheid ook diverse omstandigheden genoemd die bij haar de vraag oproepen in hoeverre de gevorderde schade daadwerkelijk is geleden en waaraan zij de conclusie koppelt dat zij geen vergoedingsplicht (meer) heeft richting [eiser] . Zo heeft ASR naar voren gebracht dat [eiser] niet gemeld heeft dat twee voertuigen, waar [eiser] eigenaar van was, betrokken zijn geweest bij twee andere aanrijdingen. ASR benoemt daarnaast dat [eiser] tijdens een gesprek dat hij in oktober 2022 met een onderzoeker van onderzoeksbedrijf [onderneming 5] heeft gevoerd, heeft aangegeven meer dan fulltime aan het werk te zijn als taxichauffeur. Verder voert ASR aan dat er volgens de bestuurder van de auto die achterop het voertuig van [eiser] is gereden, de heer [B] (hierna [B] ), en diens broer, er geen betonnen paal aanwezig was waar [eiser] naar eigen zeggen als gevolg van de achteropaanrijding tegenaan is gereden. Ook zegt [B] dat hij [eiser] , in tegenstelling tot dat wat [eiser] beweert, al sinds zijn jeugdjaren kent en was [eiser] volgens [B] op het moment van het ongeval niet aan het werk als taxichauffeur. Hoewel [eiser] gereageerd heeft op die (begrijpelijke) vraagtekens van ASR en de onregelmatigheden (deels) ontkent, moet ook dit in de eventuele verdere afwikkeling nog wel opgehelderd worden.
Er is geen sprake van secundaire victimisatie
4.13.
Volgens [eiser] is sprake van secundaire victimisatie op basis waarvan hij € 10.000,00 vordert. Secundaire victimisatie is ook wel aan te duiden als onrechtmatige schadeafwikkeling, die leidt tot een verergering van door het ongeval veroorzaakt leed of schade, ontstaan door het slepende verloop van de zaak en door handelen of nalaten dat in dat kader is toe te rekenen aan de wederpartij.
4.14.
[eiser] stelt dat door toedoen van ASR een jarenlange discussie heeft plaatsgevonden over de afwikkeling van de schade als gevolg van het ongeval. Zo heeft [eiser] diverse verzoeken bij ASR neergelegd om een arbeidsdeskundige in te schakelen, omdat hij naar eigen zeggen sinds het ongeval arbeidsongeschikt was en zijn studie niet kon voortzetten. Daarnaast heeft [eiser] diverse verzoeken tot het laten plaatsvinden van een medische expertise gedaan, zodat duidelijkheid verschaft zou kunnen worden over het causaal verband tussen het letsel en het ongeval. ASR zou dit onderzoek bewust hebben tegengewerkt door hier niet op in te gaan en door meerdere malen van dossierbehandelaar te wisselen. [eiser] zou door het beleid van ASR zich gedwongen voelen akkoord te gaan met een afwikkelingsvoorstel dat geen recht doet aan de schade van [eiser] . [eiser] zou zelfs onterecht bestempeld zijn als fraudeur en leugenaar. Verder zou ASR niet adequaat hebben bevoorschot. Het door ASR gevoerde beleid is (daarmee) onrechtmatig, onrechtvaardig en onacceptabel met als gevolg dat [eiser] hierdoor stress, spanningen en een toename van psychische klachten heeft ervaren. Daarom bestaat er recht op schadevergoeding, aldus [eiser] .
4.15.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af. [eiser] heeft gelet op de betwisting door ASR onvoldoende onderbouwd gesteld dat de handelwijze van ASR daadwerkelijk extra schade bij hem heeft veroorzaakt. [eiser] stelt wel dat dit het geval is, maar deze stelling wordt niet onderbouwd door (bijvoorbeeld medische) stukken. Omdat de vordering hierop stuk loopt komt de rechtbank aan het beoordelen van de vraag of de handelwijze van ASR onrechtmatig was niet toe.
4.16.
De rechtbank stelt wel nog vast dat de wijze waarop ASR deze zaak heeft behandeld niet de schoonheidsprijs verdient. Op diverse momenten had ASR de dossierbehandeling voortvarender en adequater op kunnen en moeten pakken. Zo is het opvallend dat uit het verslag van het huisbezoek van 26 april 2017 volgt dat door de heer mr. [A] van [onderneming 1] wordt voorgesteld om een arbeidsdeskundige in te schakelen om te voorkomen dat [eiser] als gevolg van het opgelopen letsel studievertraging oploopt (productie 1 dagvaarding). Dit is vervolgens, na herhaaldelijk verzoek van [eiser] , niet gebeurd. Ook blijkt uit de stukken dat [eiser] ASR diverse keren een rappel heeft moeten sturen voordat ASR met een inhoudelijke reactie kwam. Te meer in dit licht, geeft de rechtbank partijen in overweging om na dit vonnis spoedig met elkaar in overleg te treden over de afwikkeling of het procedurele vervolg van dit geschil.
ASR moet een deel van de werkzaamheden van mr. Yavuzyigitoglu betalen
4.17.
Vanaf september 2020 treedt mr. M. Yavuzyigitoglu op als belangenbehartiger van [eiser] . [eiser] stelt dat mr. Yavuzyigitoglu tot 8 juli 2024 58,10 uur aan werkzaamheden heeft verricht tegen een uurtarief van € 270,00 te vermeerderen met 21% btw en verschotten van € 164,65. Dit komt neer op een bedrag van € 19.145,92. ASR voert hiertegen verweer en stelt dat zij geen buitengerechtelijke kosten (meer) hoeft te betalen. ASR meent dat de buitengerechtelijke contacten die de afgelopen jaren plaatsvonden niet noodzakelijk waren, omdat [eiser] geen beperkingen had en hij activiteiten heeft ontplooid. Desalniettemin heeft hij wel verschillende belangenbehartigers voor hem laten werken, aldus ASR. Daarnaast heeft ASR inmiddels een hoger bedrag aan kosten buiten rechte betaald dan de € 9.000,00 aan schadevergoeding die zij aan [eiser] heeft uitgekeerd. Ten aanzien van het uurtarief stelt ASR zich op het standpunt dat een tarief van € 270,00 buiten de bandbreedte ligt van een ervaren LSA-advocaat. Bovendien is niet onderbouwd dat dit uurtarief ook daadwerkelijk door mr. Yavuzyigitoglu bij [eiser] in rekening wordt gebracht. Gelet op de aard en het belang van de kwestie vindt ASR een uurtarief van € 220,00 passend voor juridisch inhoudelijke werkzaamheden. Voor niet-juridische en administratieve werkzaamheden acht ASR een uurtarief van € 50,00 redelijk.
4.18.
Bij het begroten van de buitengerechtelijke kosten dient de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek gehanteerd te worden: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat ASR op basis hiervan een deel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten moet betalen. Dat er discussie bestaat over de omvang van de schade en aansprakelijkheid, maakt niet dat de door [eiser] ingeroepen bijstand in zijn geheel onredelijk is. Bovendien geldt voor een deel van deze werkzaamheden dat een verzoek of handelwijze van ASR aanleiding is geweest tot het maken hiervan. Zo heeft ASR verzocht om het aanleveren van (medische) onderbouwing, heeft de advocaat van [eiser] ASR diverse malen een herinnering moeten sturen in verband met het uitblijven van een (inhoudelijke) reactie en is het driegesprek op 25 mei 2023 geïnitieerd door ASR. Wel matigt de rechtbank de vordering als volgt.
4.19.
De rechtbank is het met ASR eens dat het uurtarief dat de advocaat van [eiser] hanteert te hoog is, nu niet is toegelicht waarom een dergelijk hoog uurtarief redelijk is en mr. Yavuzyigitoglu geen LSA-advocaat is of op een andere objectieve manier zijn ervaring/specialisme heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat in dit geval een uurtarief van € 220,00 passend is. Ook is het niet redelijk om voor administratieve werkzaamheden en reistijd hetzelfde specialistentarief te rekenen als voor (juridisch) inhoudelijke werkzaamheden. De medische verschotten ad € 164,65 moeten als onbetwist wel volledig door ASR worden betaald. Alles in overweging nemend, en zonder specifiek op elke urenregel van de urenstaat in productie 16 van de dagvaarding inhoudelijk in te gaan, oordeelt de rechtbank dat ASR een (aanvullende) vergoeding van de kosten buiten rechte van € 5.324,00 (20 uur x € 220,00 + btw) aan advocaatkosten en € 164,65 aan medische verschotten zal moeten betalen (totaal € 5.488,65).
ASR moet de proceskosten betalen
4.20.
ASR is weliswaar grotendeels in het gelijk gesteld, maar de rechtbank vindt toch dat ASR de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen. [eiser] heeft deze procedure immers wel moeten starten om een deel van de buitengerechtelijke kosten betaald te krijgen. Gelet op het grote verschil tussen het bedrag dat [eiser] heeft gevorderd en het bedrag dat de rechtbank zal toewijzen, matigt de rechtbank de proceskosten ambtshalve naar de staffel die van toepassing is op het toegewezen bedrag (vorderingen tot € 10.000,00). De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
1.325,00
(vorderingen lager dan € 100.000,00:)
- salaris advocaat
1.042,00
(vorderingen tot € 10.000,00:
2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.683,82
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt ASR tot betaling van een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 5.488,65 aan [eiser] , binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt ASR in de proceskosten van € 2.683,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ASR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt ASR tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025
LMT 5629