In deze zaak vordert de eiser, een energieleverancier, van de gedaagde, die een onderneming in Utrecht exploiteert, de betaling van € 15.209,47 voor geleverde energie in de periode van 1 januari 2023 tot 1 april 2023. De eiser heeft de hoeveelheid geleverde energie vastgesteld op basis van een geschat verbruik, omdat de beginstand van de energiemeter op 1 januari 2023 niet bekend was. De gedaagde betwist echter dat het in rekening gebrachte verbruik correct is en stelt dat de eiser een te hoog verbruik heeft berekend.
De kantonrechter heeft op 28 april 2025 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de gedaagde in persoon aanwezig was, vergezeld door een tolk. Tijdens deze zitting zijn de standpunten van beide partijen toegelicht en zijn er vragen gesteld door de kantonrechter. De kantonrechter heeft besloten dat er meer duidelijkheid moet komen over de beginmeterstand, aangezien de eiser een beginmeterstand van 116.943 m3 hanteert, terwijl er in e-mailcorrespondentie met Essent een andere meterstand van 120.478 m3 per 1 januari 2023 wordt genoemd. Dit verschil roept vragen op over de juistheid van de eindafrekening van de eiser.
De kantonrechter heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken over de meterstanden en de gedaagde kan hierop reageren. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat de eiser op 28 mei 2025 een akte moet indienen met betrekking tot de meterstanden, waarna de gedaagde twee weken later een antwoordakte kan indienen. De verdere beslissing is aangehouden.