In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld tegen zijn voormalige advocaat en diens onderneming. De eiser stelt dat de advocaat tekort is geschoten in de nakoming van een overeenkomst van opdracht, doordat hij in een eerdere procedure tegen de gemeente de verkeerde entiteit heeft gedagvaard. Dit heeft volgens de eiser geleid tot waardevermindering van zijn woning en extra proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van de advocaat en de gevorderde schade. De rechter oordeelt dat de procedure tegen de gemeente, zelfs als de juiste entiteit was gedagvaard, niet had geleid tot legalisatie van de illegale aanbouw. De eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de procedure tot een ander resultaat had kunnen leiden. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser af en legt de proceskosten bij de eiser neer, die in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van causaal verband in civiele procedures en de verantwoordelijkheden van advocaten in hun rol als rechtsbijstandverleners.