ECLI:NL:RBMNE:2025:2263

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
11470245 \ LC EXPL 24-3379
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onredelijk bezwarend beding in overeenkomst voor vliegopleiding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], vernietiging van een beding in de overeenkomst met [gedaagde] B.V. dat hem verplicht om vooruitbetaalde lesgelden niet te restitueren bij voortijdige beëindiging van de opleiding. Eiser had een medische verklaring klasse 1, maar na enkele opleidingsdagen werd deze ongeldig verklaard, waardoor hij zijn opleiding moest staken. Eiser heeft een bedrag van € 13.000,00 aan lesgeld betaald, waarvan [gedaagde] € 11.025,00 heeft terugbetaald. Eiser stelt dat het beding in de overeenkomst onredelijk bezwarend is en heeft dit beding vernietigd. De kantonrechter oordeelt dat het beding inderdaad onredelijk bezwarend is en vernietigt het. Eiser heeft recht op terugbetaling van het resterende bedrag van € 1.975,00, en de kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden ook toegewezen aan eiser, aangezien [gedaagde] in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Toevoeging: [eiser] , kr. toev.nr. [kr. toev.nr.] , d.d. 18 september 2024
Zaaknummer: 11470245 \ LC EXPL 24-3379 AW/1583
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Inan,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in de persoon van [A] , bestuurder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld heeft [gedaagde] niet meer geconcludeerd voor dupliek.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verzorgt vliegopleidingen.
2.2.
Op 1 september 2023 is [eiser] gekeurd en op 9 september 2023 is aan [eiser] een Medisch Verklaring Klasse 1 verstrekt.
2.3.
Op 5 februari 2024 hebben [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst gesloten voor het door [eiser] volgen van een vliegopleiding. In de overeenkomst staat onder meer opgenomen:
“IN AAMERKING NEMENDE DAT:
(…)

Vereist voor vervolg opleiding na theorie klasse 1 medisch certificaat
(…)
artikel 4 – voortijdige beëindiging
4.1
Indien de leerling de opleiding voortijdig beëindigd zal [gedaagde] niet gehouden zijn de reeds vooruitbetaalde lesgelden te restitueren.
(…)
PRIJZEN
(…)
11.3
Bij niet tijdige betaling is de leerling over het openstaande bedrag administratiekosten (€ 150,--) en een rente verschuldigd van 1% per kalendermaand, waarbij een gedeelte van een maand als volledige maand wordt gerekend.
(…)
Vervallen overeenkomst na ondertekening
(…)
12.6
Medische ongeschiktheid na ondertekening, bij aanvang opleiding: De leerling stelt [gedaagde] schriftelijk op de hoogte, incl. bewijsvoering, dat de leerling medisch is afgekeurd voor de Initiële EASA Klasse 1 keuring.”
2.4.
Op 8 juli 2024 start [eiser] met de opleiding.
2.5.
De kosten voor de eerste module bedragen € 15.000,00. Op 15 juli 2024 betaald [eiser] aan [gedaagde] € 13.000,00. Op een later ogenblik zou [eiser] het resterende bedrag van € 2.000,00 voldoen.
2.6.
Op 16 juli 2024 bericht keuringsarts van [oranisatie] aan [eiser] dat de medische verklaring onterecht aan hem is verstrekt. Hij mag niet doorvliegen op klasse 2 / LAPL en dient de vliegschool hierover te informeren.
2.7.
Bij brief van 18 juli 2024 bericht drs. [B] namens De Minister van Infrastructuur en Waterstaat/ [.] / [..] aan [eiser] dat zijn verzoek om afgifte van een medisch certificaat klasse 1 niet wordt gehonoreerd en dat het aan hem verstrekte medische certificaat van 9 september 2023 ongeldig is. De Keuringsarts heeft het ten onrechte goedgekeurd.
2.8.
Op 24 juli 2024 is de overeenkomst tussen partijen beëindigd.
2.9.
Op 20 augustus 2024 bericht [C] , [....] van [gedaagde] aan [eiser] onder meer:
“Na overleg met finance mag ik jou mededelen dat wij zsm EUR 9.000,00 restitueren, waarmee daarna alles is afgehandeld.”
2.10.
Op 4 september 2024 bericht [D] , Finance department van [gedaagde] , (hierna: [D] ) aan [eiser] onder meer:
“Aangehecht tref je een gespecificeerd overzicht van de door ons gemaakte kosten waarvan ik je naar de inhoud verwijs.
In het contract wil je ook verwijzen naar het artikel dat [gedaagde] niet gehouden is aan restitutie.
De volledige som van €13.000,- zullen wij nooit aan je restitueren. Wel denken wij mee met je aan een billijke restitutie.”
2.11.
Op 5 september 2024 bericht [D] aan [eiser] onder meer:
“Onze kosten bedragen dus €1.975,— zonder dat we over de uren nog een winstopslag rekenen.
Wij zullen dit gaan verrekenen met hetgeen is betaald.”
2.12.
Op 5 september 2024 antwoordt [eiser] onder meer:
“In navolging op ons laatste overleg wil ik u verzoeken om een officiële bevestiging dat mijn opleiding is beëindigd als gevolg van het verlies van mijn class 1 medical. Deze brief markeert een essentieel punt in onze overeenkomst en dat deze beëindigd is , het is van belang dat dit schriftelijk wordt vastgelegd, zodat beide partijen hierover volledige duidelijkheid hebben.
Verder verzoek ik u om het openstaande bedrag van €11.025,- voor het eind van de dag wordt overgemaakt!”
2.13.
Bij brief van 19 september 2024, verzonden op 24 september 2024 vernietigt de gemachtigde van [eiser] het beding zoals opgenomen in artikel 4.1 van de overeenkomst.
2.14.
Tussen de moeder van [eiser] en [gedaagde] vindt de volgende Whatsappconversatie plaats:
Op 4 oktober 2024:
Moeder:
“Dag [D (voornaam)] , ik ben weer terug en heb je even gebeld om te vragen wanneer de betaling plaats gaat vinden nu jij een creditnota hebt opgemaakt. Want ik wil dit afsluiten met die advocaat die hij heeft ingeschakeld! (…)”
[gedaagde] :
“Dag [E (voornaam)] . Ik heb de betaling voor volgende week in de planning staan. Dit is afhankelijk van wanneer ik gelden ontvang van een grote klant. Dus uiterlijk volgende week vrijdag.”
Op 11 oktober 2024:
Moeder:
“(…) Ik hoop dat het vandaag wordt afgehandeld zoals afgesproken (…)”
[gedaagde] :
“de betaalopdracht is al ingepland. Gaat er vanochtend uit. Afgerond dus. Nu alleen de advocaat een briefje laten schrijven dat de zaak wordt ingetrokken.”
Moeder:
“Doe ik vandaag ik had begrepen dat hij tot uiterlijk woensdag de 9e zou wachten maar goed mocht je toch iets ontvangen dan hoor ik dat graag. Dit was niet nodig geweest maar goed ik ben blij dat jij dit vandaag terug stort.
De rest is aan mij”
2.15.
Op 11 oktober 2024 betaald [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 11.025,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis -
Primair:
I. vernietiging van het beding zoals dat is vastgelegd in artikel 4.1 van de overeenkomst die tussen partijen is gesloten, dan wel een verklaring voor recht dat dit beding rechtsgeldig is vernietigd door [eiser] ;
II. vernietiging van het boetebeding, althans het beding zoals dat is vastgelegd in artikel 11.3 van de overeenkomst die tussen partijen is gesloten;
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde] géén recht heeft op enige vergoeding uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot (terug)betaling aan [eiser] van het bedrag van € 1.975,00:
Subsidiair:
V. vernietiging van de overeenkomst die tussen partijen is gesloten;
Vl. [gedaagde] te veroordelen tot (terug)betaling aan [eiser] van het bedrag van € 1.975,00;
Meer subsidiair:
VII. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser] van een in goede justitie te bepalen bedrag;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
VIII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten over het bedrag van € 13.000,00, dan wel tot betaling aan [eiser] van een nader te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
IX. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente vanaf 24 juli 2024 over € 13.000,00 tot 11 oktober 2024 alsmede de wettelijke rente over € 1.975,00 vanaf 11 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening, althans vanaf een nader te bepalen datum van opeisbaarheid en toe te wijzen bedrag, tot aan de dag der algehele voldoening;
X. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor het verzorgen van een vliegopleiding. [eiser] diende voordat hij aan de opleiding kon beginnen te beschikken over een medische verklaring. [eiser] beschikte over een medische verklaring, maar nadat hij vijf opleidingsdagen had gevolgd kreeg [eiser] te horen dat de medische verklaring ten onrechte was verstrekt. [eiser] moest zijn vliegactiviteiten per direct staken.
[eiser] heeft aan [gedaagde] aan lesgeld betaald een bedrag van € 13.000,00. [eiser] maakt aanspraak op volledige restitutie van de door hem aan [gedaagde] betaalde lesgelden. [gedaagde] heeft een bedrag van € 11.025,00 terugbetaald. Volgens [eiser] is er sprake van een oneerlijk annuleringsbeding. Bij brief van 19 september 2024 heeft [eiser] dit beding vernietigd. [gedaagde] kan geen aanspraak maken op enige vergoeding uit hoofde van de overeenkomst. Subsidiair heeft [eiser] zich beroepen op dwaling en meer subsidiair heeft [gedaagde] geen redelijk loon ingehouden op de restitutie. Er is sprake van schending van informatieplichten en dus een oneerlijke handelspraktijk, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooruitbetaalde lesgelden
4.1.
[eiser] voert allereerst aan dat in de overeenkomst een beding is opgenomen dat onredelijk bezwarend is. In artikel 4.1 is opgenomen dat bij voortijdige beëindiging [gedaagde] niet gehouden is het vooruitbetaalde lesgeld te restitueren. [eiser] heeft de vernietiging van het beding ingeroepen. [gedaagde] heeft op de stelling van [eiser] bij repliek dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding niet gereageerd.
4.2.
Ondanks dat artikel 4.1 is opgenomen in de overeenkomst, moet dit artikel naar het oordeel van de kantonrecher worden aangemerkt als een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 aanhef en sub a BW. De door [gedaagde] gebruikte overeenkomst is een voorgedrukte overeenkomst, die door haar vaker is gebruikt, zoals blijkt uit de door [eiser] aangehaalde uitspraken waarin eerder is geprocedeerd over onder meer dit artikel. Daaruit blijkt dat de overeenkomst en daarmee artikel 4.1 is bestemd om te worden gebruikt voor het sluiten van meerdere overeenkomsten. Niet is gebleken dat over artikel 4.1 kon worden onderhandeld. In het artikel wordt uitgesloten dat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling van vooruitbetaalde lesgelden. Dit ziet niet op de kern van de prestaties van partijen, het verzorgen van vlieglessen tegen betaling, zodat de in artikel 6:231 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) vermelde uitzondering niet van toepassing is. Dit betekent dat artikel 4.1 moet worden aangemerkt als een algemene voorwaarde.
4.3.
Op grond van artikel 6:233 onder a BW is een beding onredelijk bezwarend (oneerlijk) wanneer het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (de consument). Dit is de implementatie van artikel 3 lid 1 van de richtlijn oneerlijke bedingen, waarin is bepaald dat een beding als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Artikel 6:233 onder a BW moet richtlijnconform worden uitgelegd. Om te bepalen of een beding een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit een overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt ten nadele van de consument, moet met name rekening worden gehouden met de regels van nationaal recht die van toepassing zijn wanneer partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het beding van artikel 4.1 een onredelijk bezwarend beding betreft. De vernietigbaarheid hiervan kan dan ook worden ingeroepen. De inhoud van dit artikel beperkt de verplichtingen van [gedaagde] bij voortijdige beëindiging. [gedaagde] hoeft reeds betaalde lesgelden dan niet terug te betalen. [eiser] , als consument, hoefde dit beding gelet op de wettelijke regels die op de overeenkomst betrekking hebben, niet te verwachten. Het beding wijkt zodanig af van de wettelijke regeling dat [eiser] daardoor aanzienlijk wordt benadeeld. Immers, de overeenkomst tussen partijen betreft een overeenkomst van opdracht. Ingevolge art. 7:408 lid 1 BW kan de opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst opzeggen. In artikel 7:411 BW is bepaald dat als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht, de opdrachtnemer recht heeft op en naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Daarbij wordt rekening gehouden met de al door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Het beding van [gedaagde] houdt hier geen rekening mee. Daarom kwalificeert dit beding als een oneerlijk beding als bedoeld in de richtlijn. De kantonrechter vernietigt om die reden het beding in artikel 4.1. Het artikel dient dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.
4.5.
[gedaagde] geeft weliswaar niet aan of zij haar berekening van het terug te betalen bedrag aan lesgeld heeft gebaseerd op het oneerlijke beding of op basis van vergoeding van een redelijk loon en kosten op grond van de wettelijke bepalingen in het kader van de overeenkomst van opdracht. Gelet op de overgelegde specificatie van [gedaagde] lijkt dit laatste het geval te zijn, maar dit maakt voor de beoordeling echter geen verschil. [gedaagde] heeft een regeling bedongen waarmee zij zichzelf de mogelijkheid heeft voorbehouden om daar een beroep op te doen. Onder deze omstandigheden mag de overeenkomst niet worden aangevuld. Of [gedaagde] in dit concrete geval al dan niet een beroep doet op het beding is dan ook niet relevant. [gedaagde] kan niet terug vallen op de wettelijke regeling en geen aanspraak maken op vergoeding van een redelijk loon en kosten als bedoeld in artikel 7:411 BW omdat zij aan [eiser] een beding heeft opgelegd welke vernietigbaar is, ook al doet zij hier al dan niet een beroep op (zie ook: ECLI:NL:HR:2023:198).
4.6.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat volgens haar op 5 september 2024 overeenstemming is bereikt over het terug te betalen bedrag. [eiser] betwist dat hierover overeenstemming is bereikt. Dit volgt ook niet uit de mailwisseling van 5 september 2024. [eiser] verzoekt om terugbetaling van het bedrag van € 11.025,00 voor het eind van de dag, van welk bedrag [gedaagde] aangeeft dit terug te willen betalen. Hieruit volgt niet dat [eiser] zijn beroep het meerdere laat varen. Ook uit de appwisseling van [gedaagde] met de moeder van [eiser] kan niet worden afgeleid dat een afspraak is gemaakt over het maximaal terugbetalen van € 11.025,00 noch dat de moeder van [eiser] handelde uit naam van [eiser] en [eiser] daaraan kon binden.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grondslag bestaat voor het niet (volledig) terugbetalen van het vooruitbetaalde lesgeld. [eiser] heeft derhalve het bedrag van € 1.975,00 (€ 13.000,00 - € 11.025,00) onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiser] .
Wettelijke rente
4.8.
Nu [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gevorderde wettelijke rente komt dit deel van de vordering van [eiser] eveneens voor toewijzing in aanmerking.
Boetebeding
4.9.
[eiser] vordert verder vernietiging van het boetebeding zoals vastgesteld in artikel 11.3 en een verklaring voor recht dat [gedaagde] geen recht heeft op enige vergoeding uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
4.10.
Welk belang [eiser] heeft bij dit deel van zijn vordering ontgaat de kantonrechter. Niet gebleken is dat [gedaagde] een boete aan [eiser] heeft opgelegd noch dat [gedaagde] daarom een deel van de lesgelden niet terugbetaald. [gedaagde] heeft zich ook niet beroepen op verrekening. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat [gedaagde] het gehele vooruitbetaalde bedrag aan lesgelden dient terug te betalen, zal de kantonrechter dit deel van de vordering bij gebreke van voldoende belang afwijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Uit de stukken blijkt voldoende dat door [eiser] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Uitgaande van de toewijsbare vordering, dat [gedaagde] pas na aanmaning een bedrag van € 11.025,00 heeft voldaan en de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zal een bedrag van € 905,00 aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
Totaal
685,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 1.975,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 13.000,00 vanaf 24 juli 2024 tot 11 oktober 2024 en over € 1.975,00 vanaf 11 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 905,00 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 685,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.