6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft gepleegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Verdachte heeft zijn 82-jarige vrouw [slachtoffer] , met wie hij al 46 jaar samen was, met een mes om het leven gebracht. Dit heeft plaatsgevonden in hun woning. Zij woonden daar al 40 jaar samen en dit was bij uitstek een plek waar [slachtoffer] zich veilig had moeten voelen. Dat het juist haar partner, met wie zij al zo lang samen was, is geweest die een einde aan haar leven heeft gemaakt, is onvoorstelbaar. De angst die [slachtoffer] in haar laatste momenten heeft moeten voelen, kan niet anders dan verschrikkelijk zijn geweest.
Tijdens de zitting hebben de zoon en broer van [slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring afgelegd. Daarin hebben zij met emotie en zichtbaar verdriet gesproken over het leed dat hen is toegebracht en het dagelijks gemis dat zij door toedoen van verdachte moeten ervaren. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan dit gemis.
Verdachte heeft tijdens de zitting benadrukt dat hij er vooral spijt van heeft dat het hem niet is gelukt om zichzelf van het leven te beroven, wat hij ziet als een vorm van verraad naar [slachtoffer] toe. Hij heeft aangegeven dat hij vooral ’s nachts zijn emoties toelaat en dat hij nog nachtmerries heeft van de manier waarop hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Het strafblad van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 19 augustus 2024. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank neemt dit niet in het voordeel of nadeel van verdachte mee.
Het NIFP-rapport (triple onderzoek)
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het NIFP-rapport van 7 februari 2025, opgesteld door H.A. Gerritsen (psychiater), L. Vermeulen (GZ-psycholoog) en R. Zijlstra (forensisch milieuonderzoeker). Uit dit rapport blijkt dat verdachte een obsessief-compulsieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende kernmerken heeft. Ook is sprake van een ernstige stoornis in alcoholgebruik en was tijdens het gepleegde feit sprake van een bijkomende depressieve episode. Deze stoornissen hebben invloed gehad op de gedragingen van verdachte tijdens het gepleegde feit. De onderzoekers adviseren het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast wordt het risico op herhaling op korte termijn als laag ingeschat, en het risico op langere termijn als matig. Om dit recidiverisico op de lange termijn te verlagen, is nodig dat verdachte wordt behandeld. De onderzoekers adviseren om verdachte te behandelen binnen een tbs-maatregel met voorwaarden.
Na het uitbrengen van dit rapport heeft de officier van justitie aan de onderzoekers van het NIFP gevraagd welk kader zij adviseren in het geval het (juridisch) niet mogelijk is om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De psychiater heeft daarop (mede namens de psycholoog) geantwoord dat de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging volgens hen niet nodig is. Dat komt door de hoge leeftijd van verdachte en doordat het risico op herhaling met het stijgen van de leeftijd afneemt. Ook is verdachte volgens de psycholoog en psychiater (buiten dit gepleegde delict) in de kern niet agressief. Het zou dan de voorkeur van de psychiater en psycholoog hebben om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen en deze maatregel te beginnen met een klinische behandeling.
Daarnaast heeft reclasseringswerker N. van den Bos op 9 april 2025 een reclasseringsrapport opgemaakt. Daarin staat dat de reclassering positief adviseert over de oplegging van een tbs-maatregel met een aantal voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling, begeleid wonen, ambulante behandeling en een alcoholverbod. De reclassering adviseert de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel door de reclassering kan worden gemonitord. Ter zitting hebben de reclasseringswerkers aangegeven dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zonder voorafgaande tbs-maatregel niet hun voorkeur heeft, omdat in hun ogen er dan onvoldoende vangnet is als verdachte niet mee wil werken aan behandeling.
De oplegging van de straf en maatregel
Vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Gelet op de hierboven genoemde rapporten is het daarnaast nodig dat verdachte wordt behandeld voor zijn stoornissen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij graag wil meewerken aan een behandeling. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is onder andere van belang in welk kader deze behandeling moet plaatsvinden. Wanneer namelijk een tbs-maatregel met voorwaarden zou worden opgelegd, kan verdachte volgens de wet maximaal tot een gevangenisstraf van 5 jaar worden veroordeeld (artikel 38 lid 3 Sr).
De oplegging van een tbs-maatregel is niet noodzakelijk
Gelet op het NIFP-rapport, waarin het risico op herhaling op laag of matig wordt ingeschat, en op de latere toelichting van de psycholoog en psychiater, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet nodig is dat aan verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd. Het (lage tot matige) risico op herhaling kan namelijk genoeg worden ingeperkt door behandeling die kan plaatsvinden in andere kaders. Zo kan verdachte na afloop van de gevangenisstraf in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden behandeld. Ook biedt het kader van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr) genoeg mogelijkheden en waarborgen om verdachte na afloop van de gevangenisstraf te behandelen om te voorkomen dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Via deze 38z-maatregel kunnen aan het einde van de gevangenisstraf voorwaarden en beperkingen aan verdachte worden opgelegd, zoals de voorwaarde dat verdachte moet worden behandeld. Voor de inhoud van de behandeling maakt het ook niet uit in welk kader verdachte de behandeling ondergaat. De behandeling in een tbs met voorwaarden hoeft namelijk niet beter te zijn dan de behandeling die verdachte kan ondergaan in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling of van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank legt een gevangenisstraf van 8 jaar op
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte volgens de rapporteurs verminderd toerekeningsvatbaar was tijdens het plegen van het feit. Dit heeft een matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zoals gezegd volstaat vanwege de ernst van het feit alleen een gevangenisstraf van lange duur. Alles overwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 8 jaar passend en nodig is. De tijd die verdachte al heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis wordt hiervan afgetrokken.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma (artikel 4 Penitentiaire beginselenwet), of als de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is (artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering).
Daarnaast legt de rechtbank een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z) op
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel moet worden opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Verdachte krijgt namelijk een gevangenisstraf opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon (namelijk doodslag). Daarop is volgens de wet een gevangenisstraf van 4 jaar of meer gesteld (namelijk maximaal 25 jaar). Ook is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. De behandeling van verdachte kan op deze manier al beginnen in detentie of tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling, en kan daarna worden voortgezet via deze maatregel.