ECLI:NL:RBMNE:2025:2281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
16/192212-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na fatale steekpartij door echtgenoot

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 11 juni 2024 zijn 82-jarige vrouw in Amersfoort heeft omgebracht, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2025 uitspraak gedaan. De verdachte heeft zijn vrouw zeven keer met een mes gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Tijdens de zitting op 30 april 2025 werd de zaak inhoudelijk behandeld. De officier van justitie eiste vrijspraak van moord, maar vond dat er voldoende bewijs was voor doodslag. De verdediging vroeg om vrijspraak van moord en voerde geen verweer tegen de doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord, maar wel werd veroordeeld voor doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 jaar op, met een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid, en de impact van het delict op de nabestaanden. De zoon van het slachtoffer kreeg een schadevergoeding van € 17.500,00 toegewezen voor affectieschade, terwijl de vordering van de broer werd afgewezen. Het mes dat gebruikt is bij de daad werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/192212-24 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1951] in [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 30 april 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de advocaat van verdachte: mr. S. Melliti;
  • de deskundigen van de reclassering: N. van den Bos en D. Duinkerke;
  • de nabestaanden van het slachtoffer: [nabestaande 1] en [nabestaande 2] ;
  • de advocaat van de nabestaanden: mr. N. Hoogenboom;
  • de officier van justitie: mr. L. Rinsma.

2.TENLASTELEGGING

Samengevat beschuldigt het Openbaar Ministerie de verdachte ervan dat hij zich op 11 juni 2024 in Amersfoort schuldig heeft gemaakt aan moord of doodslag op [slachtoffer] door haar meerdere keren met een mes te steken.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.WAARDERING VAN HET BEWIJS

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte moet worden vrijgesproken van moord, omdat er volgens hem niet genoeg bewijs is dat verdachte zijn vrouw met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Wel vindt de officier van justitie dat verdachte moet worden veroordeeld voor doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de advocaat heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde moord. Tegen de beschuldiging van doodslag heeft zij geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn vrouw om het leven gebracht met een mes
In de ochtend van 11 juni 2024 heeft verdachte zijn 82-jarige vrouw [slachtoffer] om het leven gebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij naar de keuken is gelopen en dat hij daar in een opwelling een mes heeft gepakt. Terwijl [slachtoffer] in een stoel zat, heeft verdachte haar van achteren benaderd en heeft hij haar zeven keer in haar hals, nek en borst gestoken. Naar eigen zeggen heeft hij dit gedaan omdat [slachtoffer] veel pijn had, het niet lukte om hulp te krijgen en omdat verdachte vond dat hij niet meer verder kon. Verdachte voelde zich wanhopig en hij wilde een eind aan de pijn van [slachtoffer] maken door haar om het leven te brengen. Terwijl hij haar met het mes stak zei hij tegen haar: ‘nou gaan we samen’. Vervolgens heeft verdachte zichzelf op meerdere plekken met het mes verwond met het doel om zelf ook te overlijden. Met de gedachte dat hij de verwondingen niet zou overleven, is verdachte in bed gaan liggen. Toen hij de volgende ochtend wakker werd, heeft hij de huisartsenpost gebeld. Tien minuten later kwam de politie ter plaatse. Naast verdachte troffen zij [slachtoffer] in de woning aan, die aan haar verwondingen was overleden.
Verdachte wordt vrijgesproken van moord, maar veroordeeld voor doodslag
Verdachte wordt beschuldigd van moord of doodslag op zijn vrouw. Voor een bewezenverklaring van moord moet komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Dat houdt in dat verdachte moet hebben nagedacht over het besluit om zijn vrouw te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een opwelling. De rechtbank is van oordeel dat daar niet genoeg bewijs voor is. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij [slachtoffer] in een opwelling heeft gestoken en uit de overige stukken in het dossier blijkt niet dat dat niet klopt. Dat betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van de beschuldiging van moord. Wel wordt verdachte veroordeeld voor doodslag. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de volgende bewijsmiddelen gebruikt.
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte
In de ochtend van 11 juni 2024 heb ik in een opwelling een mes uit de keuken van mijn woning in Amersfoort gepakt. Ik heb mijn vrouw, [slachtoffer] , meerdere keren met dat mes gestoken. Als in het dossier staat dat ik haar in totaal zeven keer heb gestoken in haar hals en borst, zal dat zo zijn. Mijn vrouw is daarna overleden. Ik heb haar om het leven gebracht, omdat ik niet meer verder kon. Ik was wanhopig, omdat mijn vrouw zoveel pijn had. [1]
Het schouwverslag
[slachtoffer]
Datum schouw: 12-06-2024
Letsels: [2] - in de hals links voorwaarts een streepvormige bloeduitstorting (steekwond);
- onder de kaakhoek rechts een scherprandige huidonderbreking van ca. 1 cm lengte met een spitse en een stompe wondhoek (steekwond);
- gegroepeerd in de hals drie scherprandige huidonderbrekingen van 1 tot 1,5 cm lengte (steekwonden);
- snijwonden aan de buigzijde van de pink, ringvinger, en middelvinger van de rechterhand (afweerletsel);
- snijwonden aan de buigzijde van de ringvinger, middelvinger en duim van de linkerhand (afweerletsel);
- in de nek gegroepeerd drie steekwonden (scherprandig, 1 tot 1,5 cm lengte, 1 spitse en 1 stompe wondhoek.
Conclusie: niet natuurlijk overlijden (misdrijf) op 11-06-2024 in Amersfoort. De doodsoorzaak betreft multiple steekverwondingen in hals en nek met verbloeding tot gevolg. [3]

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 11 juni 2024 te Amersfoort [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes meermalen te steken in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] .
Het overige wat in de beschuldiging (tenlastelegging) staat, kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.KWALIFICATIE EN STRAFBAARHEID

5.1
Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op: doodslag
.
5.2
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

6.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding (als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft verzocht om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Zij vindt dat een tbs-maatregel met voorwaarden en een gevangenisstraf van 5 jaar zou moeten worden opgelegd. Zij heeft geen bezwaren tegen oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding (artikel 38z Sr), omdat verdachte wil meewerken aan hulp en daar ook zo lang mogelijk van gebruik wil maken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft gepleegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zijn 82-jarige vrouw [slachtoffer] , met wie hij al 46 jaar samen was, met een mes om het leven gebracht. Dit heeft plaatsgevonden in hun woning. Zij woonden daar al 40 jaar samen en dit was bij uitstek een plek waar [slachtoffer] zich veilig had moeten voelen. Dat het juist haar partner, met wie zij al zo lang samen was, is geweest die een einde aan haar leven heeft gemaakt, is onvoorstelbaar. De angst die [slachtoffer] in haar laatste momenten heeft moeten voelen, kan niet anders dan verschrikkelijk zijn geweest.
Tijdens de zitting hebben de zoon en broer van [slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring afgelegd. Daarin hebben zij met emotie en zichtbaar verdriet gesproken over het leed dat hen is toegebracht en het dagelijks gemis dat zij door toedoen van verdachte moeten ervaren. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan dit gemis.
Verdachte heeft tijdens de zitting benadrukt dat hij er vooral spijt van heeft dat het hem niet is gelukt om zichzelf van het leven te beroven, wat hij ziet als een vorm van verraad naar [slachtoffer] toe. Hij heeft aangegeven dat hij vooral ’s nachts zijn emoties toelaat en dat hij nog nachtmerries heeft van de manier waarop hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Het strafblad van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 19 augustus 2024. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank neemt dit niet in het voordeel of nadeel van verdachte mee.
Het NIFP-rapport (triple onderzoek)
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het NIFP-rapport van 7 februari 2025, opgesteld door H.A. Gerritsen (psychiater), L. Vermeulen (GZ-psycholoog) en R. Zijlstra (forensisch milieuonderzoeker). Uit dit rapport blijkt dat verdachte een obsessief-compulsieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende kernmerken heeft. Ook is sprake van een ernstige stoornis in alcoholgebruik en was tijdens het gepleegde feit sprake van een bijkomende depressieve episode. Deze stoornissen hebben invloed gehad op de gedragingen van verdachte tijdens het gepleegde feit. De onderzoekers adviseren het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast wordt het risico op herhaling op korte termijn als laag ingeschat, en het risico op langere termijn als matig. Om dit recidiverisico op de lange termijn te verlagen, is nodig dat verdachte wordt behandeld. De onderzoekers adviseren om verdachte te behandelen binnen een tbs-maatregel met voorwaarden.
Na het uitbrengen van dit rapport heeft de officier van justitie aan de onderzoekers van het NIFP gevraagd welk kader zij adviseren in het geval het (juridisch) niet mogelijk is om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De psychiater heeft daarop (mede namens de psycholoog) geantwoord dat de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging volgens hen niet nodig is. Dat komt door de hoge leeftijd van verdachte en doordat het risico op herhaling met het stijgen van de leeftijd afneemt. Ook is verdachte volgens de psycholoog en psychiater (buiten dit gepleegde delict) in de kern niet agressief. Het zou dan de voorkeur van de psychiater en psycholoog hebben om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen en deze maatregel te beginnen met een klinische behandeling.
Het reclasseringsadvies
Daarnaast heeft reclasseringswerker N. van den Bos op 9 april 2025 een reclasseringsrapport opgemaakt. Daarin staat dat de reclassering positief adviseert over de oplegging van een tbs-maatregel met een aantal voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling, begeleid wonen, ambulante behandeling en een alcoholverbod. De reclassering adviseert de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel door de reclassering kan worden gemonitord. Ter zitting hebben de reclasseringswerkers aangegeven dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zonder voorafgaande tbs-maatregel niet hun voorkeur heeft, omdat in hun ogen er dan onvoldoende vangnet is als verdachte niet mee wil werken aan behandeling.
De oplegging van de straf en maatregel
Vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Gelet op de hierboven genoemde rapporten is het daarnaast nodig dat verdachte wordt behandeld voor zijn stoornissen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij graag wil meewerken aan een behandeling. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is onder andere van belang in welk kader deze behandeling moet plaatsvinden. Wanneer namelijk een tbs-maatregel met voorwaarden zou worden opgelegd, kan verdachte volgens de wet maximaal tot een gevangenisstraf van 5 jaar worden veroordeeld (artikel 38 lid 3 Sr).
De oplegging van een tbs-maatregel is niet noodzakelijk
Gelet op het NIFP-rapport, waarin het risico op herhaling op laag of matig wordt ingeschat, en op de latere toelichting van de psycholoog en psychiater, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet nodig is dat aan verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd. Het (lage tot matige) risico op herhaling kan namelijk genoeg worden ingeperkt door behandeling die kan plaatsvinden in andere kaders. Zo kan verdachte na afloop van de gevangenisstraf in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden behandeld. Ook biedt het kader van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr) genoeg mogelijkheden en waarborgen om verdachte na afloop van de gevangenisstraf te behandelen om te voorkomen dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Via deze 38z-maatregel kunnen aan het einde van de gevangenisstraf voorwaarden en beperkingen aan verdachte worden opgelegd, zoals de voorwaarde dat verdachte moet worden behandeld. Voor de inhoud van de behandeling maakt het ook niet uit in welk kader verdachte de behandeling ondergaat. De behandeling in een tbs met voorwaarden hoeft namelijk niet beter te zijn dan de behandeling die verdachte kan ondergaan in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling of van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank legt een gevangenisstraf van 8 jaar op
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte volgens de rapporteurs verminderd toerekeningsvatbaar was tijdens het plegen van het feit. Dit heeft een matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zoals gezegd volstaat vanwege de ernst van het feit alleen een gevangenisstraf van lange duur. Alles overwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 8 jaar passend en nodig is. De tijd die verdachte al heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis wordt hiervan afgetrokken.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma (artikel 4 Penitentiaire beginselenwet), of als de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is (artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering).
Daarnaast legt de rechtbank een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z) op
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel moet worden opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Verdachte krijgt namelijk een gevangenisstraf opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon (namelijk doodslag). Daarop is volgens de wet een gevangenisstraf van 4 jaar of meer gesteld (namelijk maximaal 25 jaar). Ook is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. De behandeling van verdachte kan op deze manier al beginnen in detentie of tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling, en kan daarna worden voortgezet via deze maatregel.

7.BESLAG

Het mes wordt verbeurd verklaard
De rechtbank zal het in beslag genomen mes verbeurd verklaren. De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit namelijk met behulp van dit mes begaan.

8.BENADEELDE PARTIJEN

8.1
De vorderingen
De zoon ( [nabestaande 1] ) en broer ( [nabestaande 2] ) van het slachtoffer hebben als benadeelde partijen een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen allebei € 17.500,00 aan immateriële schade, namelijk affectieschade.
Affectieschade is het nadeel (de pijn en het verdriet) dat iemand ondervindt doordat een persoon overlijdt met wie diegene een hechte affectieve band heeft. In de wet is een regeling voor vergoeding van deze affectieschade opgenomen, die erop neerkomt dat degene die aansprakelijk is voor het overlijden van het slachtoffer ook verplicht is om de affectieschade te vergoeden. Daarbij is niet nodig dat de aard en ernst van de schade wordt gemotiveerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald op basis van standaardbedragen die zijn vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Een voorwaarde voor de toekenning van een schadevergoeding is wel dat de affectieschade is geleden door iemand die als ‘naaste’ kan worden gezien (artikel 6:108 lid 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). In lid 4 onder a tot en met g wordt een beperkte kring van naasten genoemd die voor affectieschade in aanmerking komen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de vordering van [nabestaande 1] wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van [nabestaande 2] moet volgens de officier van justitie worden afgewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om [nabestaande 2] niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Tegen de vordering van [nabestaande 1] heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [nabestaande 1]
Verdachte moet € 17.500,00 aan affectieschade aan [nabestaande 1] vergoeden
, de zoon van het slachtoffer, heeft vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank zal deze vordering toewijzen. Bij het bepalen van het nadeel dat de benadeelde partij heeft geleden, gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een meerderjarige niet-thuiswonende ouder die door een misdrijf is overleden een vergoeding genoemd van € 17.500,00. De rechtbank zal het geleden nadeel daarom vaststellen op dit bedrag.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 1] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [nabestaande 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 122 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [nabestaande 2]
De vordering van [nabestaande 2] wordt afgewezen
is de broer van het slachtoffer. Juridisch gezien horen broers meestal niet tot de beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen, maar in bijzondere gevallen kan dat anders zijn. Dit is de zogeheten hardheidsclausule, die van toepassing is als sprake was van een hechte affectieve relatie die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben. Slechts in uitzonderlijke gevallen is hier sprake van. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin broers en zussen langdurig met elkaar samenwonen en voor elkaar zorgen. [4]
De advocaat van [nabestaande 2] heeft aangevoerd dat [nabestaande 2] een nauwe band had met het slachtoffer en dat hij haar vreselijk mist. Ter onderbouwing van de hechte band heeft de advocaat een aantal foto’s overgelegd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [nabestaande 2] hiermee onder de uitzonderingssituatie valt en daardoor recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Hoewel de rechtbank er ten volle van overtuigd is dat er tussen het slachtoffer en haar broer een liefdevolle band heeft bestaan, en hoe invoelbaar zijn leed ook is, oordeelt de rechtbank dat de omstandigheden die door de benadeelde partij zijn aangevoerd niet onder de uitzonderingssituatie vallen. Vanwege de strikte toepassing van de hardheidsclausule in de rechtspraak is onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een hechte affectieve relatie die een in het algemeen gebruikelijk hechte relatie van broers en zussen overstijgt.
De advocaat van de benadeelde partij heeft er in de onderbouwing van de vordering verder op gewezen dat een motie is aangenomen voor een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat broers en zussen ook tot de beperkte kring van gerechtigden horen. De rechtbank ziet daarin echter geen reden voor toewijzing van de vordering. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter namelijk te buiten om in afwijking van het wettelijke stelsel, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging, vergoedingen voor affectieschade aan broers toe te kennen.
[nabestaande 2] moet de proceskosten van verdachte betalen
Omdat de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, zal hij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd: het mes (G3360093);
Benadeelde partij [nabestaande 1]
  • wijst de vordering van [nabestaande 1] toe tot een bedrag van € 17.500,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] aan de Staat € 17.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [nabestaande 2]
  • wijst de vordering van [nabestaande 2] af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. G.A. Bos en mr. B. Grünfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 mei 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2024 te Amersfoort, althans in Nederland, [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen te steken in de hals en/of de borst, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
( art 289 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte op de zitting van 30 april 2025.
2.Een schouwverslag over [slachtoffer] , opgemaakt op 13 juni 2024 door J.L. Verweij, forensisch arts GGD regio Utrecht, pagina 82 (opgenomen als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2024184872, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 250).
3.Idem, pagina 83.
4.Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3 (MvT), p. 15.