ECLI:NL:RBMNE:2025:2293

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
C/16/592474 / KL ZA 25-91
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de executie van een in kracht van gewijsde gewezen arrest met betrekking tot hypotheekrecht en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak vorderden [eiser sub 1] c.s. in kort geding de schorsing van de executie van een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin zij waren veroordeeld tot betaling van een openstaande schuld aan Rabobank en waarbij de bank was toegestaan om de woning uit hoofde van haar hypotheekrecht te executeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gestelde feiten en omstandigheden door [eiser sub 1] c.s. niet voldoende waren om te concluderen dat Rabobank misbruik maakte van haar bevoegdheid om het arrest ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter overwoog dat de situatie van [eiser sub 1] c.s. en hun gezin, hoewel ingrijpend, niet leidde tot een schorsing van de executie. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een schorsing van de executie kan plaatsvinden, met name de noodzaak van misbruik van bevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/592474 / KL ZA 25-91
Vonnis in kort geding van 2 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[eiser sub 1],
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen:
[eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te [.] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen:
Rabobank,
advocaat: mr. S. Kuipers te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 april 2025 met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.;
- de spreekaantekeningen van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 2 mei 2025 vonnis gewezen. In het vonnis is bepaald dat de nadere schriftelijke uitwerking uiterlijk op 15 mei 2025 zal volgen. Het onderstaande is de nadere schriftelijke uitwerking van het vonnis.

2.De feiten

2.1.
In april 2012 heeft Rabobank de aankoop door [eiser sub 1] c.s. van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) gefinancierd met een hypothecaire geldlening.
2.2.
Vanaf 2013 zijn [eiser sub 1] c.s. achteropgeraakt met de betaling van de maandtermijnen.
2.3.
Rabobank heeft in de periode van 2 mei 2014 tot 26 april 2019 [eiser sub 1] c.s. meerdere keren gesommeerd om de ontstane achterstand te voldoen. Partijen zijn in die periode viermaal een betalingsregeling overeengekomen met betrekking tot de ontstane achterstand. Deze regelingen zijn niet correct nagekomen door [eiser sub 1] c.s.
2.4.
Daarop heeft de bank bij brief van 6 juni 2019 de financiering opgezegd en betaling geëist van de totale op dat moment openstaande schuld. Betaling diende voor 20 juni 2019 te geschieden. [eiser sub 1] c.s. zijn niet overgegaan tot betaling. De bank heeft de openbare verkoop van de woning op 10 december 2019 aangezegd.
2.5.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 9 december 2019, mede gelet op de geboorte op [2019] van het jongste kind van [eiser sub 1] c.s. met ernstige afwijkingen, geboden om de executoriale verkoop van de woning te (doen) staken totdat de bodemrechter over de executoriale verkoop heeft beslist. Daarbij is bepaald dat dit gebod vervalt als [eiser sub 1] c.s. in gebreke blijven van een betalingsregeling. [eiser sub 1] c.s. hebben geen uitvoering gegeven aan deze betalingsregeling.
2.6.
[eiser sub 1] c.s. hebben in oktober 2020 de achterstand ingelopen, maar daarna is opnieuw een betalingsachterstand ontstaan. Op 28 april 2021 heeft Rabobank de totale op dat moment openstaande schuld opgeëist en aangekondigd dat bij gebreke van betaling het executietraject wederom in gang zou worden gezet.
2.7.
Bij mondeling vonnis van 10 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Rabobank wederom verboden de woning openbaar te verkopen en is Rabobank geboden de voorgenomen verkoop van de woning op 31 mei 2022 te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter heeft daarbij (onder meer) overwogen dat de executoriale verkoop en de daaruit voortvloeiende ontruiming een schrijnende noodtoestand doet ontstaan voor het gezin van [eiser sub 1] c.s. met vijf kinderen, met in het bijzonder risico’s voor uithuisplaatsing van de kinderen en met het oog op de mogelijke terugplaatsing van hun reeds uithuisgeplaatste kind.
2.8.
In de bodemprocedure heeft Rabobank bij deze rechtbank gevorderd [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Rabobank van € 167.033,43, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente vanaf 28 september 2022, en daarnaast voor recht te verklaren dat het de bank is toegestaan om de woning uit hoofde van haar hypotheekrecht te executeren, indien [eiser sub 1] c.s. de hiervoor genoemde vordering niet binnen een maand na het te wijzen vonnis zal hebben voldaan. De rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 22 maart 2023 afgewezen en de bank veroordeeld in de proceskosten.
2.9.
Tegen het vonnis van 22 maart 2023 heeft Rabobank hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 2 juli 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:4350, hierna: het arrest) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis vernietigd, [eiser sub 1] c.s. veroordeeld om de openstaande schuld aan Rabobank te voldoen en voor recht verklaard dat het Rabobank is toegestaan om de woning uit hoofde van haar hypotheekrecht te executeren indien [eiser sub 1] c.s. de vordering niet binnen zes maanden na het wijzen van het arrest hebben voldaan.
2.10.
Op 16 juli 2024 heeft de advocaat van Rabobank een brief aan de advocaat van [eiser sub 1] c.s. gestuurd en hen verzocht de bedragen waartoe [eiser sub 1] c.s. in het arrest veroordeeld zijn te betalen. Verder staat in de brief onder meer:
“Voor zover uw cliënten het verschuldigde bedrag niet aan de bank voldoen, zal de bank conform het gewezen arrest na 2 januari a.s. de aan haar verhypothekeerde woning executeren. Ik ga er evenwel van uit dat het zover niet hoeft te komen en dat uw cliënten de woning voordien zelf hebben verkocht. Het voorgaande is althans in hun belang, aangezien de marktwaarde aanzienlijk hoger zal zijn dan de executiewaarde van de woning bij verkoop door de bank.”
2.11.
Tegen het arrest is geen cassatie ingesteld.
2.12.
[eiser sub 1] c.s. hebben de vordering van Rabobank niet voldaan. Na het arrest is opnieuw een achterstand ontstaan in de aflossing van de rentetermijnen. Op 14 maart 2025 heeft Rabobank bij deurwaardersexploot aan [eiser sub 1] c.s. de openbare verkoop van de woning op 6 mei 2025 aangezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
i.
(primair)de tenuitvoerlegging van de executie zoals bepaald in het arrest te schorsen voor een periode van zes maanden, althans;
(subsidiair)de tenuitvoerlegging van het arrest te schorsen voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, althans;
(meer subsidiair)te bepalen dat de executie slechts mag plaatsvinden door middel van onderhandse verkoop op grond van artikel 3:268 lid 2 BW en de executieveilig van 6 mei 2025 te staken en gestaakt te houden, althans;
(meest subsidiair)zodanige voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
Rabobank te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald.
3.2.
Rabobank voert verweer. Rabobank concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de kosten en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van dit geschil is de vraag of Rabobank over mag gaan tot executie van het in kracht van gewijsde gewezen arrest van 2 juli 2024 (zie nr. 2.9) Daarbij gaat het niet om de vraag of Rabobank als hypotheeknemer haar bevoegdheid tot parate executie mag uitoefenen, maar om de vraag of Rabobank bevoegd is om het arrest ten uitvoer te leggen. Bij het beantwoorden van die vraag moet worden uitgegaan van de beslissingen in het arrest en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat eraan in de weg dat in een executiegeschil als het onderhavige een inhoudelijke herbeoordeling van de rechtsverhouding van partijen plaatsvindt.
4.2.
Bij een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. Er bestaat in dat geval slechts grond voor schorsing in geval van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde maatstaf (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Over die maatstaf heeft de Hoge Raad in het arrest
[achternaam 1] / [achternaam 2]van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983AL4575) overwogen:
“In een dergelijk executiegeschil (…) kan de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die (…) zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.”
In het arrest van 20 december 2019 heeft de Hoge Raad deze maatstaf nader gepreciseerd:
“In dit verband verdient nog opmerking dat de in de hiervoor in 5.3.3 aangehaalde uitspraak van 22 april 1983 genoemde gevallen — de ten uitvoer te leggen uitspraak berust klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag, respectievelijk de tenuitvoerlegging zal door na deze uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doen ontstaan — slechts voorbeelden zijn van een situatie waarin de partij die bevoegd is een uitspraak ten uitvoer te leggen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen en dan dus haar bevoegdheid misbruikt. Er bestaat geen aanleiding de bedoelde schorsingsgrond tot deze gevallen te beperken. Er kunnen zich immers ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in art. 3:13 BW genoemde maatstaf.”
4.3.
[eiser sub 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat er zich na het arrest nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan zij bij ten uitvoerlegging van het arrest in een noodtoestand komen te verkeren, althans dat Rabobank geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot veiling van de woning. [eiser sub 1] c.s. leggen de volgende nieuwe feiten en omstandigheden aan hun standpunt ten grondslag.
4.3.1.
Op 25 maart 2025 heeft het UWV aan [eiser sub 1] een definitieve WIA-beschikking afgegeven waarin hij 100% arbeidsongeschiktheid is verklaard. Ten tijde van het wijzen van het arrest was hij nog voor 80% arbeidsongeschikt. Daarmee hebben [eiser sub 1] c.s. duidelijkheid gekregen over hun inkomen, waarmee zij een herfinancieringstraject voor de woning in gang kunnen zetten. Voorts heeft de verzekeringsarts op 5 maart 2025 vastgesteld dat de medische situatie verslechterd is ten opzichte van de beoordeling ten tijde van het arrest. De verzekeringsarts heeft tevens geschreven dat het de verwachting is dat de belastbaarheid van [eiser sub 1] op langere termijn kan verbeteren. Dit zijn nieuwe omstandigheden waarmee in het arrest geen rekening is gehouden.
4.3.2.
[eiser sub 1] c.s. zijn na het arrest benaderd door de maatschappelijke organisatie [maatschappelijke organisatie] (hierna: [maatschappelijke organisatie] ) die hen wil helpen om hun woning te verbouwen zodat zij bij een onderhandse verkoop van de woning een hogere opbrengst kunnen genereren. [maatschappelijke organisatie] is doende met het organiseren van alternatieve financiering voor die verbouwing. Na de verbouwing zou de te verwachten opbrengst ruim voldoende moeten zijn om niet alleen de schuld aan Rabobank te voldoen, maar ook om elders in het land een woning te kunnen kopen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [maatschappelijke organisatie] dit plan nader toegelicht.
4.3.3.
Omdat na het arrest wederom achterstanden zijn ontstaan in het betalen van de rentetermijnen, hebben [eiser sub 1] c.s. met hulp van hun advocaat contact gelegd voor het aanvragen van onderbewindstelling. Zij stellen te verwachten dat die onderbewindstelling op korte termijn kan worden uitgesproken.
4.4.
Rabobank heeft deze stellingen van [eiser sub 1] c.s. gemotiveerd betwist.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken de door [eiser sub 1] c.s. gestelde feiten en omstandigheden niet dat Rabobank misbruik maakt van haar bevoegdheid om het arrest te executeren.
4.6.
De beslissing van het UWV van 25 maart 2025 is geen nieuw feit omdat het hof de kans dat [eiser sub 1] na het gewezen arrest 100% arbeidsongeschikt wordt verklaard en dat zijn medische situatie zou kunnen verslechteren is uitdrukkelijk door het hof in het arrest meegewogen in haar oordeel. In nr. 3.10 van het arrest overweegt het hof dat bij volledige arbeidsongeschiktheid van [eiser sub 1] en in het meest gunstige geval van toekenning van een IVA-uitkering, het inkomen van [eiser sub 1] nog steeds lager uitvalt dan zijn historische inkomen dat in het verleden structureel onvoldoende is gebleken om de maandelijkse rentetermijnen consequent te voldoen. Dat de verzekeringsarts inschat dat de belastbaarheid van [eiser sub 1] op langere termijn kan verbeteren is een te weinig concrete verwachting om als nieuw feit aan te merken.
4.7.
De verbouw- en financieringsplannen van [maatschappelijke organisatie] zijn niet concreet gebleken. De bestuurder van [maatschappelijke organisatie] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat [maatschappelijke organisatie] de mogelijke verbouwing niet zelf zal financieren, maar die tijdelijke financiering moet worden opgehaald bij particulieren. Die particulieren waren nog niet gevonden. Een verzoek tot onderbewindstelling was op het moment van de mondelinge behandeling nog niet ingediend bij de rechtbank.
4.8.
[eiser sub 1] c.s. hebben ook gesteld dat als gevolg van de executie een noodtoestand zal ontstaan. In het bijzonder hebben zij aandacht gevraagd voor hun gezin van vijf kinderen waarvan één uithuisgeplaatst. [eiser sub 1] c.s. achten het waarschijnlijk dat na de executoriale verkoop de vier thuiswonende kinderen ook uithuisgeplaatst zullen worden.
4.9.
Het hof heeft de gezinssituatie van [eiser sub 1] c.s. en het risico van uithuisplaatsing van de thuiswonende kinderen meegewogen in het arrest. Juist vanwege de kwetsbaarheid van het gezin heeft het hof bepaald dat het van de Rabobank gevergd mag worden [eiser sub 1] c.s. een ruime tijd van zes maanden te gunnen zodat [eiser sub 1] c.s. redelijkerwijs in staat zijn om door middel van een onderhandse verkoop de overwaarde van de woning en de verhuizing te realiseren. Uit de in nr. 2.10 genoemde brief blijkt dat de Rabobank reeds kort na het arrest [eiser sub 1] c.s. gewezen heeft op het belang van de onderhandse verkoop. De door het hof bepaalde termijn is reeds op 2 januari 2025 verstreken. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. langer dan de door het hof bepaalde tijd heeft gehad om tot onderhandse verkoop te geraken. Van Rabobank kan niet worden gevergd dat zij vanwege haar maatschappelijke functie nog langer een verantwoordelijkheid draagt voor de financiële situatie waarin [eiser sub 1] c.s. reeds lange tijd verkeren.
4.10.
De voorzieningenrechter realiseert zich ten volle de ingrijpende gevolgen die de executoriale verkoop voor [eiser sub 1] c.s. en zijn gezin zal hebben. Gelet op alle omstandigheden van het geval kunnen deze gevolgen niet langer meer leiden tot uitstel van de executoriale verkoop. De conclusie luidt dat Rabobank gerechtigd is om het arrest ten uitvoer te leggen. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiser sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.607,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten van € 1.607,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2025.