ECLI:NL:RBMNE:2025:2300

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
589109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkinbreuk door gebruik van een geregistreerd woordmerk in een kort geding

In deze zaak heeft de Provincie Utrecht een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. wegens merkinbreuk op het Benelux woordmerk '[locatie 1]'. De Provincie is eigenaar van dit merk, dat is ingeschreven voor de organisatie van evenementen en culturele activiteiten. [gedaagde] heeft het merk in het verleden geregistreerd en gebruikt het teken '[locatie 1]' nog steeds op haar website, wat volgens de Provincie inbreuk maakt op haar merkrechten. De rechtbank heeft op 30 april 2025 geoordeeld dat de Provincie een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening en dat de vorderingen van de Provincie in de bodemprocedure een kans van slagen hebben. De rechtbank heeft de vordering van de Provincie toegewezen en [gedaagde] bevolen het gebruik van het teken '[locatie 1]' te staken. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 7.036,47. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00. De termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak is vastgesteld op zes maanden na dagtekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/589109 / KG ZA 25-66
Vonnis in kort geding van 30 april 2025
in de zaak van
PROVINCIE UTRECHT,
te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: de Provincie,
advocaat: mr. G.R.A. van Ekeren en mr. G.J. van der Kamp,
tegen
[gedaagde] B.V., mede handelend onder de naam [handelsnaam] ,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.F. de Bruin.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 februari 2025 met producties 1 t/m 10,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 26 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Provincie is eigenaar van het monumentale pand [locatie 1] . [gedaagde] heeft dit pand tot mei 2024 geëxploiteerd. [gedaagde] heeft destijds het Benelux woordmerk ‘ [locatie 1] ’ ingeschreven en heeft dit woordmerk overgedragen aan de Provincie toen haar exploitatie eindigde. [gedaagde] gebruikt het teken [locatie 1] nog steeds op haar website en in een deeplink. De Provincie vindt dat hiermee sprake is van merkinbreuk en verzoekt de rechtbank te oordelen dat deze inbreuk moet stoppen. De rechtbank wijst de vordering toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Algemeen

3.1.
Het gaat hier om een voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of de Provincie een spoedeisend belang heeft bij een voorziening. Daarnaast moet de rechter in dit kort geding beoordelen of de vorderingen van de Provincie in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. Ook moet de rechter belangen afwegen.
Spoedeisend belang
3.2.
De Provincie heeft, gelet op de aard van de vorderingen, een spoedeisend belang. Het spoedeisend belang van dit kort geding is ook niet in geschil tussen partijen.
[gedaagde] maakt merkinbreuk op het woordmerk [locatie 1]
3.3.
Het (primaire) standpunt van de Provincie is dat [gedaagde] door het gebruik van het teken [locatie 1] op haar website merkinbreuk maakt op grond van artikel 2.20 lid 2 sub a Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE). Het gebruikte teken is volgens de Provincie namelijk gelijk aan het woordmerk. Ook vindt de Provincie dat [gedaagde] het teken [locatie 1] in het economische verkeer voor dezelfde diensten gebruikt als die waarvoor het woordmerk is ingeschreven.
Het juridisch kader voor merkinbreuk op grond van artikel 2.20 lid 2 sub a BVIE
3.4.
Artikel 2.20 lid 2 sub a BVIE bepaalt dat de houder van een ingeschreven merk gerechtigd is iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen gebruik te maken van een teken, wanneer dit teken gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. Een teken is gelijk aan een merk wanneer het zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt, of wanneer het in zijn geheel beschouwd verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen.
De Provincie is houder van het merk
3.5.
De Provincie is houder van het Benelux woordmerk [locatie 1] , dat is ingeschreven voor de organisatie van beurzen en congressen voor commerciele doeleinden, organisatie van tentoonstellingen, presentaties, concerten, lezingen en bijeenkomsten voor culturele doeleinden, organisatie van feesten en restauratie en tijdelijke huisvesting. [gedaagde] heeft oorspronkelijk het woordmerk geregistreerd. Dit woordmerk heeft [gedaagde] op 25 september 2024 per akte van overdracht overgedragen aan de Provincie.
Het teken is gelijk aan het woordmerk
3.6.
[gedaagde] gebruikt het teken [locatie 1] op haar website. De webpagina waarop het teken gebruikt wordt, ziet er zo uit:
Foto verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Het gebruik van het teken [locatie 1] is gelijk aan het geregistreerde woordmerk van de Provincie. Het is tussen partijen ook niet in discussie dat [gedaagde] één op één het teken [locatie 1] op de website en in de deeplink gebruikt.
Het teken [locatie 1] wordt voor dezelfde diensten in het economische verkeer gebruikt
3.7.
Het woordmerk [locatie 1] is ingeschreven voor de organisatie van beurzen en congressen voor commerciele doeleinden, organisatie van tentoonstellingen, presentaties, concerten, lezingen en bijeenkomsten voor culturele doeleinden, organisatie van feesten en restauratie en tijdelijke huisvesting. [gedaagde] heeft het woordmerk destijds zelf geregistreerd voor haar diensten, die zij toen verleende in het kader van de exploitatie van [locatie 1] . Dat zijn naar hun aard dezelfde diensten als de diensten die zij nu verleent in het kader van de twee andere panden die zij exploiteert.
3.8.
Ook is het voldoende aannemenlijk dat het teken juist
voordiezelfde diensten in het economische verkeer wordt gebruikt. Op haar website geeft [gedaagde] aan: “
Ben je op zoek naar een andere mooie locatie? Denk dan eens aan [gedaagde] of [locatie 2]”. Met deze zin wordt gewezen op de twee locaties die [gedaagde] thans exploiteert. Die beide locaties staan op de website van [gedaagde] weergegeven in dezelfde beeldvormgeving en met een soortgelijke tekstuele layout als waarmee de pagina over [locatie 1] is weergegeven. Hiermee worden de eigen activiteiten van [gedaagde] in verband gebracht met het woordmerk [locatie 1] om daarmee bezoekers van haar website door te verwijzen naar de locaties die [gedaagde] aanbiedt. Ook staat er:
“Van 2012 tot mei 2024 heeft [handelsnaam] [locatie 1] mogen openstellen voor een zo breed mogelijk publiek.”Hiermee kan bij het hier relevante publiek de indruk ontstaan dat [gedaagde] nog steeds iets te maken heeft met (de exploitatie van) [locatie 1] , omdat deze tekst in het midden laat of [locatie 1] nog in enige vorm voor publiek beschikbaar is en zo ja, of [gedaagde] iets met die exploitatie van doen heeft.
3.9.
Daar draagt aan bij dat op de webpagina over [locatie 1] rechtsbovenin (direct boven de foto van [locatie 1] ) een goed zichtbare button ‘offerte aanvragen’ staat. Wie op die offerteknop drukt, wordt doorgelinkt naar een pagina van [gedaagde] waarop een offerte voor één van de beide locaties locaties kan worden aangevraagd die [gedaagde] thans exploiteert.
3.10.
Ook draagt aan het kunnen ontstaan van de bedoelde indruk bij dat [gedaagde] de volgende deeplink voor de pagina over [locatie 1] gebruikt: [website] . Deze deeplink wekt eveneens ten onrechte de indruk dat de locatie [locatie 1] nog steeds in enig (zakelijk) verband staat met [gedaagde] . Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband gewogen en beoordeeld, moet het voorlopig oordeel zijn dat [gedaagde] door haar genoemde gedragingen het teken [locatie 1] in het economische verkeer gebruikt voor dezelfde diensten als waarvoor het Beneluxmerk [locatie 1] is ingeschreven.
3.11.
Wat [gedaagde] nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan zij stelt, gebruikt zij het teken [locatie 1] immers wel voor haar eigen diensten en doet dat gebruik afbreuk aan de merkfuncties van het woordmerk van [locatie 1] . Daarbij gaat het om afbreuk aan de herkomstfunctie van het merk en dat is wat hier speelt, omdat de consument het teken [locatie 1] kan opvatten als aanduiding van de herkomst van de diensten van [gedaagde] , een en ander zoals in het voorgaande is beargumenteerd. [1]
Ook is het niet zo dat het gebruik van het teken [locatie 1] simpelweg verwijst naar de fysieke monumentale locatie [locatie 1] . Een dergelijke verwijzing is niet verboden, maar [gedaagde] had daarvoor dan een andere vormgeving moeten kiezen dan waarvan thans sprake is.
3.12.
Daarnaast is er geen sprake van een neutrale beschrijvende uiting waarin bijvoorbeeld bij de introductie van het bedrijf van [gedaagde] feitelijk wordt uitgelegd dat zij in het verleden ook [locatie 1] heeft geexploiteerd. Er is daarom ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2.23 lid 1 sub b en c BVIE. Daarbij komt dat als de rechter een inbreuk heeft geconstateerd aan één van de wezenlijke merkfuncties (zoals hiervoor besproken), er geen sprake kan zijn van toegestaan verwijzend merkgebruik.
Conclusie
3.13.
Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde] inbreuk maakt op het woordmerk [locatie 1] van de Provincie op grond van artikel 2.20 lid 2 sub a BVIE, gezien de tekst op de webpagina over [locatie 1] , de offerteknop op de webpagina over [locatie 1] en de deeplink [website] , een en ander in onderlinge samenhang gezien.
De belangenafweging valt ook in het voordeel van de Provincie uit
3.14.
Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Het is gebleken dat [gedaagde] inbreuk maakt op het merkenrecht van de Provincie. De Provincie heeft er zwaarwegend belang bij dat deze inbreuk stopt. Aan de zijde van [gedaagde] speelt niet een tegenbelang dat daar tegenop weegt, aangezien het voor haar niet heel bezwaarlijk moet zijn haar website zo aan te passen dat niet langer van de vastgestelde merkinbreuk sprake is. Een dergelijke aanpassing is heel denkbaar, ook als daarin de (terechte) wens van [gedaagde] wordt gediend dat daarin tot uiting komt dat zij jarenlang, naar tevredenheid van het publiek, [gedaagde] heeft geëxploiteerd.
Vorderingen
3.15.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de Provincie om [gedaagde] te bevelen het hiervoor omschreven gebruik van het teken [locatie 1] te staken en gestaakt te houden, dient te worden toegewezen. De gevorderde dwangsommen zullen wel worden gematigd en gemaximeerd.
De proceskosten
3.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De Provincie vordert een proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rechtsvordering (hierna: Rv). De Provincie heeft een kostenoverzicht overgelegd van € 7.832,19 (exclusief griffierecht en verschotten).
3.17.
Aan de toegewezen hoofdvordering, het stakingsbevel, ligt de vastgestelde merkenrechtelijke inbreuk ten grondslag. Hieruit volgt dat deze procedure gaat over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Daarom wordt de proceskostenveroordeling gegrond op artikel 1019h Rv. Bij de vaststelling van de redelijke en evenredige kosten ex artikel 1019h Rv gaat de rechtbank uit van de Indicatietarieven in IE-zaken. Dit kort geding valt naar het oordeel van de rechtbank onder de categorie ‘eenvoudige kort gedingen met een maximumtarief van € 6.000,-’. De door de Provincie gevorderde advocaatkosten zijn hoger dan dit tarief, maar in de pleitnota vordert de Provincie de kosten voor een eenvoudig kort geding op basis van het Indicatietarief. [gedaagde] is hier niet tegen ingegaan. De gevorderde advocaatkosten worden daarom tot het maximumtarief van € 6.000,- toegewezen en het resterende deel van de gevorderde advocaatkosten wordt afgewezen.
3.18.
De rechtbank begroot de proceskosten op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
6.000,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.036,47

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 4 dagen na betekening van dit vonnis, de hiervoor onder 3 vastgestelde inbreuk op het Beneluxmerk [locatie 1] met inschrijvingsnummer [nummer] te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Provincie een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 7.036,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in
artikel 1019i Rv op zes maanden na dagtekening van dit vonnis,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Voetnoten

1.HvJEU 11 september 2007, ECLI:EU:C:2007:497.