ECLI:NL:RBMNE:2025:2320

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/6907
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een WIA-aanvraag en vergoeding van proceskosten

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 4 november 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 2 juni 2023 om herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft op 23 januari 2025 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van haar proceskosten heeft gevraagd. Verweerder heeft op 19 maart 2025 gereageerd op dit verzoek.

De rechtbank heeft besloten de zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten berekend op basis van de bijstand door een gemachtigde, wat resulteert in een vergoeding van € 453,50. Daarnaast is verweerder verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.

Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 april 2025 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. L.K. Wouterse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat verzoekster heeft ingediend op 4 november 2024 omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 2 juni 2023 om herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) van [naam] .
Verweerder heeft op 23 januari 2025 alsnog een besluit genomen op de aanvraag van verzoekster. Verzoekster heeft het beroep daarna ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
Verweerder heeft op 19 maart 2025 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te betalen.
4. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast. Toegekend wordt € 453,50.
5. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.