Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 4 november 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 2 juni 2023 om herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft op 23 januari 2025 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van haar proceskosten heeft gevraagd. Verweerder heeft op 19 maart 2025 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten de zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten berekend op basis van de bijstand door een gemachtigde, wat resulteert in een vergoeding van € 453,50. Daarnaast is verweerder verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 april 2025 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.