Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Willibrord Stichting voor RK, PC en Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs (verzoekster) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Verzoekster had op 8 januari 2025 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 14 oktober 2024 om herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) van een bepaalde persoon. Op 14 februari 2025 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van haar proceskosten heeft gevraagd. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten de zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, leidt de rechtbank hieruit af dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding.
De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding berekend op basis van de bijstand door een gemachtigde, wat 1 punt oplevert met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5. Dit resulteert in een vergoeding van € 453,50. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 385,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten.