ECLI:NL:RBMNE:2025:2361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
11640210 \ UV EXPL 25-86 RJ/58605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning door een moeder tegen haar zoon in kort geding

In deze zaak heeft een moeder haar zoon gedagvaard voor de kantonrechter in een kort geding, waarbij zij ontruiming van de woning vorderde. De moeder woont sinds 1992 in de woning en heeft sinds 2019 haar zoon als medehuurder. De moeder stelt dat haar zoon zonder haar toestemming het medehuurderschap heeft verkregen en dat er sprake is van psychische mishandeling en bedreiging door haar zoon en diens partner. De kantonrechter heeft op 15 mei 2025 de vordering van de moeder toegewezen, waarbij de zoon en zijn gezin de woning binnen twee maanden moeten verlaten. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor de moeder, die sinds november 2024 niet meer in de woning woont en bij een van haar dochters verblijft. De belangenafweging viel in het voordeel van de moeder, die op 84-jarige leeftijd en met een AOW-uitkering moeilijker een andere woning kan vinden. De zoon, die met zijn gezin in de woning woont, heeft onvoldoende aangetoond dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de moeder. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11640210 \ UV EXPL 25-86 RJ/58605
Vonnis in kort geding van 15 mei 2025
in de zaak van
[moeder],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: moeder,
gemachtigde: mr. E. Weijer,
tegen
[zoon],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: zoon,
gemachtigde: mr. M.L. van Kleef.

1.De procedure

1.1.
Moeder heeft op 14 april 2025 zoon gedagvaard voor de kantonrechter.
1.2.
Op 1 mei 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was moeder aanwezig samen met mevrouw [dochter] (dochter), mevrouw K. Lazar (tolk) en haar gemachtigde. Zoon was ook aanwezig, samen met mevrouw [partner] (partner), de heer A. Badouri (tolk) en zijn gemachtigde. De gemachtigde van zoon heeft de standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Moeder huurt sinds 1992 een woning. Zoon woont ook al ruim 25 jaar in de woning. Rond 2019 is ook de partner van zoon in de woning komen wonen en inmiddels zijn er twee kleinkinderen geboren die ook in de woning wonen. In 2023 heeft zoon het medehuurderschap verkregen. Moeder stelt dat zoon zonder haar medeweten (en goedkeuring) het medehuurderschap heeft verkregen en dat er sprake is van psychische mishandeling en bedreiging door haar zoon en diens partner. Moeder woont sinds 30 november 2024 niet meer thuis, maar verblijft bij één van haar dochters. Moeder vordert in deze procedure – samengevat – ontruiming van zoon en zijn gezin, vooruitlopend op een bodemprocedure op grond van artikel 6:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zoon betwist de stellingen van moeder en vindt dat zij gewoon naar huis kan komen. De kantonrechter wijst de vordering van moeder toe. Zoon moet voorlopig samen met zijn gezin de woning verlaten.

3.De beoordeling

Er is sprake van een spoedeisend belang
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of moeder ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daar is sprake van. Moeder heeft aangegeven dat zij niet meer thuis durft te wonen zo lang zoon er woont. Daarmee is het spoedeisend belang van deze procedure gegeven. Dat moeder inmiddels al vier maanden bij haar dochter woont, doet niet aan het spoedeisend belang af. Moeder heeft (ook) het recht om in de woning te wonen, en dat kan volgens haar nu niet.
Juridisch kader
3.2.
Een huurder (in dit geval: moeder) kan op grond van artikel 7:267 lid 7 BW de kantonrechter verzoeken om te bepalen dat een medehuurder (in dit geval: zoon) de huur niet langer zal voortzetten. Dit verzoek wordt slechts toegewezen indien dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is (belangenafweging), met dien verstande dat de rechter de vordering in ieder geval toewijst indien moeder aantoont dat zoon zijn positie van medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door moeder aan de verhuurder gedaan verzoek of een door haar ingestelde vordering.
3.3.
Voor toewijzing van een vordering in dit kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld het horen van getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat zal moeten gebeuren in de bodemprocedure.
Onvoldoende aannemelijk dat verzoek medehuur is gedaan zonder toestemming moeder
3.4.
Moeder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zoon zijn positie als medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door haar gedaan verzoek. Daarom zal volgens moeder het verzoek als bedoeld in artikel 7:267 lid 7 BW in de bodemprocedure worden toegewezen en moet haar vordering tot ontruiming in dit kort geding worden toegewezen. De kantonrechter volgt moeder hierin niet. Het is in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden dat het verzoek aan de verhuurder om het medehuurderschap aan zoon toe te kennen niet mede door moeder is gedaan. Moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet wist dat zoon medehuurder was geworden en dat haar handtekening op de volmacht is vervalst, maar dit is door zoon betwist. Volgens zoon was moeder op de hoogte van de procedure en heeft zij ook zelf haar handtekening onder de volmacht gezet. Zoals toegelicht onder punt 3.3 is er in deze procedure geen ruimte voor bewijslevering en dus geen ruimte voor het horen van getuigen of eventueel onderzoek door een handtekeningdeskundige. Op dit moment is het het woord van moeder tegen het woord van zoon. De handtekeningen op de volmacht en het paspoort van moeder wijken bovendien niet zodanig af dat de kantonrechter hieruit de voorlopige conclusie kan trekken dat de handtekening van moeder is vervalst. Verder heeft moeder toegelicht dat zij niet kan lezen en schrijven en gaf zij geen duidelijk antwoord op de vraag van de kantonrechter hoe zij dan zeker weet dat zij niet haar handtekening onder de volmacht heeft gezet (aangezien zij de volmacht niet kan lezen). Daar komt bij dat moeder heeft toegelicht dat zij wel op de hoogte was van het uitzoekwerk door zoon, het ‘eerste’ verzoek en vervolgens de afwijzing van de verhuurder. Dat zij vervolgens niet van de dagvaardingsprocedure tegen verhuurder op de hoogte was (die ook namens haar is ingesteld) is gelet op al het voorgaande in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden en vormt in dit kort geding dus geen grond voor toewijzing van de vordering van moeder.
Belangenafweging in het voordeel van moeder
3.5.
Moeder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de belangenafweging als bedoeld in artikel 7:267 lid 7 BW in haar voordeel moet uitvallen, maar zoon vindt dat de belangenafweging juist in zijn voordeel moet uitvallen. De kantonrechter stelt vast dat beide partijen een groot belang hebben bij de woning, maar is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de belangenafweging in een bodemprocedure in het voordeel uitvalt van moeder. Dat betekent dat de vordering van moeder wordt toegewezen en zoon en zijn gezin de woning (voorlopig) moeten verlaten, totdat in een bodemprocedure wordt beslist. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.
3.6.
Ten eerste staan de verklaringen van moeder (en dochters) en zoon (en partner) over de door moeder gestelde psychische mishandeling en bedreiging lijnrecht tegenover elkaar. Moeder stelt dat zij in het bezit is van een geluidsopname, maar deze geluidsopname is niet in het geding gebracht. Het is dus wederom het woord van moeder (en dochters) tegen het woord van zoon (en partner). Zoals toegelicht onder punt 3.3 is in deze procedure geen ruimte voor nadere bewijslevering. De kantonrechter heeft op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen hoe de situatie thuis precies was. In het kader van de belangenafweging worden de gestelde psychische mishandeling en bedreiging daarom niet meegenomen.
3.7.
Toch valt de belangenafweging uit in het voordeel van moeder. Zoon heeft weliswaar twee jonge kinderen van 2 en 4 jaar oud, maar zoon heeft onvoldoende toegelicht wat zijn belang is bij het behoud van
dezespecifieke woning. De stelling van zoon dat de kinderen in de buurt naar de opvang gaan en in de buurt geworteld zijn, is daarvoor onvoldoende. Kinderen in deze leeftijd zijn nog niet bijzonder gehecht aan hun woonomgeving. Ook de stelling van zoon dat hij over onvoldoende middelen beschikt om een woning op de particuliere huurmarkt te betalen houdt geen stand. Moeder heeft bij de dagvaarding namelijk een jaaroverzicht overgelegd waaruit blijkt dat zoon en diens partner met hun bedrijf een winst van € 156.000,00 per jaar maken. Zoon heeft vervolgens niet toegelicht waarom hij dan over onvoldoende middelen zou beschikken. Ook heeft zoon aangevoerd dat hij geen andere woning heeft waar hij op korte termijn in kan, maar zoon heeft niets ingebracht tegen de advertenties van huurwoningen op loopafstand van de woning, die door moeder zijn overgelegd. Zoon heeft niet uitgelegd waarom deze woningen niet geschikt zouden zijn.
3.8.
Moeder daarentegen is een vrouw van 84 die al sinds 1992 in de woning woont. Zij heeft samen met haar echtgenoot in de woning gewoond, totdat hij is overleden in 2017. Moeder heeft aangegeven dat zij op dezelfde plek als haar echtgenoot haar laatste adem wil uitblazen. Moeder heeft bovendien alleen een AOW-uitkering, wat maakt dat het voor haar lastiger is om een andere betaalbare woning te vinden. Ook heeft zij moeite met traplopen, waardoor er minder woningen geschikt voor haar zouden zijn. Daar komt bij dat het naar het oordeel van de kantonrechter gelet op gebondenheid en gehechtheid aan een woning, gemakkelijker is voor een gezin met jonge kinderen om te verhuizen, dan voor een vrouw van 84. De kantonrechter weegt ook mee dat het in het algemeen gebruikelijker is dat een zoon en zijn gezin op een gegeven moment het ouderlijk huis verlaten, in plaats van een moeder/oma.
Zoon en zijn gezin moeten de woning binnen 2 maanden verlaten
3.9.
Moeder vordert een ontruimingstermijn van veertien dagen. Zoon verzoekt om een ontruimingstermijn van één jaar. De kantonrechter stelt de ontruimingstermijn vast op twee maanden. Gelet op het feit dat er minderjarige kinderen in de woning wonen is het van belang dat zoon en zijn gezin de tijd krijgen om alternatieve woonruimte te vinden. De kantonrechter is van oordeel dat twee maanden hiervoor voldoende is.
De proceskosten worden gecompenseerd
3.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.11.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. De kantonrechter volgt het verzoek van zoon om de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en eerst de bodemzaak af te wachten niet. Het doel van een kort geding is nu juist om een beslissing te krijgen (en hier op korte termijn uitvoering aan te geven), vóórdat in een bodemprocedure wordt beslist. De belangenafweging die hierbij wordt gemaakt, is dezelfde als de belangenafweging die wordt gemaakt om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een beslissing in kort geding, zou het doel en karakter van een kort geding voorbijschieten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
bepaalt dat het tijdelijk voortgezet gebruik van de woning aan de [adres] in [woonplaats] uitsluitend aan moeder toekomt totdat in de bodemprocedure ex artikel 7:267 BW een beslissing wordt genomen,
4.2.
veroordeelt zoon om binnen 2 maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] in [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van moeder zijn, en de sleutels af te geven aan moeder,
4.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.