In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een aanbouw aan de woning van de eiser. De eiser heeft de overeenkomst ontbonden wegens toerekenbaar tekortschieten van de gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], de contractspartijen zijn van de eiser, terwijl [gedaagde sub 1] geen contractspartij is. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat de aanneemovereenkomst is ontbonden en schadevergoeding voor de geleden schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser grotendeels gegrond zijn en heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.600 aan de eiser, alsook een schadevergoeding van € 13.236,76, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] zijn afgewezen, omdat deze geen contractspartij was bij de aanneemovereenkomst.