ECLI:NL:RBMNE:2025:2366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
UTR 23/644-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake AVG-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2025 wordt het verzet van de opposant tegen de uitspraak van 11 oktober 2023 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht niet-ontvankelijk verklaard. De opposant had geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak. De opposant had verzocht om inzage in persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), maar de rechtbank oordeelt dat het verzoek onvoldoende gespecificeerd was en daarom niet als een geldig AVG-verzoek kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de opposant al eerder volledige inzage had gekregen in zijn persoonsgegevens. De rechtbank besluit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak van 11 oktober 2023 in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/644-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 op het verzet van

[opposant], uit [woonplaats] , opposant [1] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2023 in het geding tussen
opposant
en

het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht, het college

(gemachtigde: mr. A.C.M. Kusters).

Inleiding

Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2023 waarin de rechtbank het beroep van opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook het beroep voor zover gericht tegen de brief van 1 maart 2023 is niet-ontvankelijk verklaard in deze uitspraak.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 11 oktober 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het beroep van opposant ging over het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 23 december 2022 op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Omdat het college bij brief van 1 maart 2023 alsnog heeft gereageerd op dit verzoek, richtte het beroep van opposant zich op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook hiertegen.
De uitspraak van 11 oktober 2023
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen omdat inmiddels is beslist op zijn verzoek. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek zoals door opposant ingediend, niet kan worden aangemerkt als een verzoek in de zin van de AVG, omdat het onvoldoende is gespecificeerd en te algemeen geformuleerd. De reactie van het college hierop is daarom geen besluit in de zin van de Awb.
5. Opposant is het er niet mee eens dat zijn verzoek als onvoldoende gespecificeerd en te algemeen geformuleerd is gekwalificeerd. Hij vindt het wel goed gespecificeerd en adequaat omschreven.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak van 11 oktober 2023 tot het eindoordeel heeft kunnen komen dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep van opposant niet-ontvankelijk is. Opposant heeft verzocht om alle AVG-informatie over de gegevens en de gegevensverwerkingen genoemd in een zevental brieven die hij het college heeft gestuurd (appendices A. B, C, D, E, F en G). Het inzagerecht zoals neergelegd in artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. In het verzoek verwijst eiser naar zeven opsommingen van wat hij noemt inbreuken/verzwijgen/wegmaken van documenten en waarin hij onder meer vraagt om aangifte bij de officier van justitie en doormelding bij de toezichthoudende autoriteit. Het verzoek zoals door opposant gedaan is daarmee te ongericht om aan te merken als gericht op het verkrijgen van informatie over en inzage in de verwerking van persoonsgegevens. Het kan daarom niet aangemerkt worden als een AVG-verzoek om inzage.
7. Daar komt nog bij dat opposant zijn verzoek om inzage heeft ingediend nadat hem naar aanleiding van een door hem op 12 februari 2021 ingediend AVG-verzoek door het college bij besluit van 2 december 2022 volledige inzage was gegeven in al zijn persoonsgegevens waarover het college beschikt.
8. Opposant voert geen gronden aan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen door het college. De rechtbank hoeft zich hierover daarom niet uit te laten.
Conclusie en gevolgen
De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 oktober 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).