ECLI:NL:RBMNE:2025:2372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
UTR 23/2119 en UTR 24/1024
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inzageverzoeken op grond van de AVG wegens buitensporigheid en repetitief karakter

In deze zaak heeft de eiser op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verzocht om inzage in zijn gehackte persoonsgegevens, gerelateerd aan het Blackbaud-incident. Het college van Bestuur van de Universiteit Utrecht heeft deze verzoeken afgewezen, omdat ze als buitensporig werden beschouwd, gezien het repetitieve karakter van de aanvragen. De rechtbank heeft op 18 april 2025 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer, waarbij de beroepen van de eiser ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van de eiser niet ontvankelijk zijn, omdat het college inmiddels op de verzoeken had beslist. De rechtbank heeft ook benadrukt dat toekomstige verzoeken van de eiser als misbruik van procesrecht kunnen worden gekwalificeerd, wat kan leiden tot veroordeling in de proceskosten. De eiser heeft eerder identieke verzoeken ingediend, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende heeft aangetoond dat de verzoeken buitensporig zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2119 en UTR 24/1024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht, het college

(gemachtigde: mr. A.C.M. Kusters).

Inleiding

Eiser heeft het college op 9 januari 2023 en 24 februari 2023 op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – kort gezegd – verzocht om kopieën van zijn gehackte persoonsgegevens (het Blackbaud-incident).
Op 13 respectievelijk 19 april 2023 heeft het college beslist op eisers verzoeken.
Ook op 19 april 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 24 februari 2023. Gelet op het bepaalde in artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich ook tegen het alsnog genomen besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 23/2119.
Bij brief van 5 juni 2023 heeft eiser gronden gericht tegen het besluit van 19 april 2023.
Op 13 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 9 januari 2023. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 24/1024.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

De beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen
De beide beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit zijn niet-ontvankelijk, omdat het college op de verzoeken heeft beslist.
De beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 13 en 19 april 2023
Het college heeft in zijn besluiten van 13 en 19 april 2023 geweigerd gevolg te geven aan eisers verzoeken, omdat de verzoeken buitensporig zijn gelet op het repetitieve karakter ervan. Het college verwijst daarbij naar artikel 12, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AVG.
Op grond van de AVG heeft een betrokkene het recht om de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld in te zien. Dit recht moet hij eenvoudig en met redelijke tussenpozen kunnen uitoefenen, zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. Dit recht is echter niet onbeperkt. Op grond van artikel 12, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AVG kan het college weigeren gevolg te geven aan een verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG als het verzoek kennelijk ongegrond of buitensporig is, met name vanwege het repetitieve karakter daarvan. Het is aan het college om aan te tonen dat er sprake is van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek.
De rechtbank vindt dat het college in dit geval voldoende heeft aangetoond dat sprake is van buitensporige verzoeken. Op 31 augustus 2020 heeft eiser een identiek verzoek bij het college ingediend. Op dit verzoek is door het college beslist bij primair besluit van 30 november 2020, aangevuld bij brief van 15 december 2021. Bij besluit van 2 december 2022 heeft het college het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2022. Bij uitspraak van 21 december 2023 [2] heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat het door het college verstrekte overzicht van zijn gehackte persoonsgegevens voldoet aan de eisen die de AVG daaraan stelt.
5. Eiser heeft in zijn gronden van beroep geen geldige verklaring gegeven waarom hij inhoudelijk identieke verzoeken heeft ingediend, terwijl hij nog procedeerde over het eerdere verzoek. De zaak waarnaar hij verwijst (UTR 21/4125) bevat juist de opdracht van de rechtbank aan het college om alsnog een beslissing op bezwaar te nemen in die procedure. Dat heeft het college gedaan op 2 december 2022. Eiser vindt dit besluit ontoereikend gezien zijn verzoek van 9 januari 2023, maar daarover heeft hij ook beroep ingesteld dat heeft geleid tot de uitspraak van 21 december 2023. Eiser brengt verder slechts dezelfde argumenten naar voren als in die procedure. Daarop is dus inmiddels beslist. Niet in te zien valt wat de herhaalde verzoeken op het moment dat eiser deze indiende konden toevoegen. Gelet op het repetitieve karakter ervan, kwalificeren de verzoeken van 9 januari 2023 en 24 februari 2023 als buitensporige verzoeken in de zin van artikel 12, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AVG. Het college heeft de verzoeken terecht om die reden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

De beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit zijn niet-ontvankelijk. De beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 13 en 19 april 2023 zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Het college heeft in de zaak met nummer UTR 24/1024 verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten wegens misbruik van procesrecht. De rechtbank ziet daar nu geen aanleiding voor, maar geeft eiser voor de toekomst wel mee dat als hij verzoeken blijft doen bij het college zoals in deze procedures aan de orde en daarover beroepsprocedures aanhangig blijft maken, er mogelijk geoordeeld zal worden dat hij misbruik maakt van procesrecht, waarbij hij in de proceskosten van het college veroordeeld kan worden. Eiser legt namelijk een onnodig groot beslag op het proces van rechtspleging en benadeelt daardoor andere burgers die rechtsbescherming zoeken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 13 en 19 april 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.