ECLI:NL:RBMNE:2025:2377

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/16/590485 FV RK 25-729
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gedwongen medicatie ongegrond verklaard door de Rechtbank Midden-Nederland

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een betrokkene die een klacht had ingediend tegen gedwongen medicatie. De rechtbank verklaarde de klacht ongegrond. De zaak betreft een zorgmachtiging die op 20 januari 2025 was verleend, waarbij het toedienen van medicatie als verplichte zorg was toegewezen. De betrokkene had op 11 februari 2025 een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die deze op 25 februari 2025 ongegrond verklaarde. De betrokkene vroeg de rechtbank om een beslissing over de gedwongen medicatie, waarbij hij aanvankelijk betwistte dat hij een stoornis had, maar dit standpunt niet meer handhaafde tijdens de zitting. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene lijdt aan een stoornis die valt onder de categorieën schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De rechtbank beoordeelde of gedwongen medicatie in de vorm van een depot mocht worden toegediend, waarbij de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid in acht moesten worden genomen. De rechtbank concludeerde dat de gedwongen medicatie noodzakelijk was om ernstig nadeel voor de betrokkene en anderen te voorkomen, gezien zijn grensoverschrijdende gedrag en risico op lichamelijke en psychische schade. De rechtbank oordeelde dat er geen alternatieven waren voor de toediening van antipsychotica in depotvorm, en dat de medicatie voldeed aan de eisen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De uitspraak werd gedaan door rechter M.A.A.T. Engbers in aanwezigheid van griffier S. Ördü.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/590485 / FV RK 25-729
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdens de zitting van 7 april 2025.
in de zaak van:
[betrokkene],
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat mr. A.M.P.M. Adank.
Ter zitting waren aanwezig:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat en bijgestaan door een tolk Engelse taal (C.M. van Lingen);
  • [A] , psychiater
  • [B] , casemanager.
Na afloop van de zitting heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden waarop deze is gebaseerd zijn hieronder weergegeven.

1.De beslissing

De rechtbank verklaart de klacht van betrokkene ongegrond.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Op 20 januari 2025 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging verleend voor betrokkene. De zorgmachtiging geldt tot en met 20 juli 2025. De rechtbank heeft onder andere het toedienen van medicatie als vorm van verplichte zorg toegewezen.
2.2.
De instelling heeft op 28 januari 2025 een schriftelijke aanzegging voor verplichte zorg aan betrokkene afgegeven, te weten het toedienen van medicatie.
2.3.
Betrokkene heeft tegen deze aanzegging op 11 februari 2025 een klacht bij de klachtencommissie ingediend.
2.4.
De klachtencommissie heeft op 25 februari 2025 de klacht ongegrond verklaard.
2.5.
Betrokkene vraagt nu aan de rechtbank om een beslissing op de klacht ten aanzien van de gedwongen medicatie.
2.6.
Betrokkene heeft aanvankelijk betwist dat hij een stoornis heeft. Dit standpunt heeft betrokkene op zitting echter niet meer gehandhaafd. Betrokkene heeft op zitting juist benadrukt dat het niet goed ging met hem in het AZC en dat hij hulp nodig had. Overigens heeft de rechtbank ook geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de medisch deskundigen dat betrokkene lijdt aan een stoornis die valt in een of meerdere van de categorieën schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, middelgerelateerde en verslavingsstoornissen en (trekken van) andere gespecifieerde trauma- of stressgerelateerde stoornissen. De rechtbank heeft daarom enkel te beoordelen of aan betrokkene gedwongen medicatie mag worden toegediend in de vorm van een depot.
2.7.
Bij de beantwoording van deze vraag zijn de algemene uitgangspunten en de eisen van artikel 2:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) van toepassing. Dit houdt in dat de inzet van verplichte zorg moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Dit betekent dat het belang van de behandeling in verhouding moet staan tot de inbreuk en dat de minst ingrijpende vorm van behandeling moet worden gebruikt, Ook mag de behandeling niet langer dan nodig worden toegepast en moet de behandeling in de gegeven omstandigheden effectief en veilig zijn.
2.8.
De medicatie is nodig om ernstig nadeel voor zichzelf en anderen af te wenden gelet op het grensoverschrijdende gedrag van betrokkene in het AZC en nadien op de afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis. Bij therapieontrouw vertoont betrokkene impulsief suïcidaal gedrag en roept hij met zijn hinderlijke gedrag agressie op zichzelf af. Voor anderen bestaat er risico op lichamelijke en psychische schade door zijn agressief, ontregeld en seksueel ontremd gedrag. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor zijn verblijf op het AZC en in Nederland. Het middel staat daarom in redelijke verhouding tot het doel.
2.9.
Er zijn ook geen andere mogelijkheden dan het toedienen van antipsychotica in depotvorm door middel van een injectie. Weliswaar heeft betrokkene gesteld dat hij middelen uit Afrika heeft meegebracht die hem zouden helpen, maar hij heeft niet duidelijk gemaakt welke middelen dit zijn en wat de werking daarvan zou zijn. Ook heeft hij verder op geen enkele wijze onderbouwd wat een alternatief zou kunnen zijn. Het depot is nodig omdat betrokkene in het verleden medicatie geweigerd heeft en hij op dit moment ook niet gemotiveerd is om medicatie in te nemen. Orale inname is daarom geen betrouwbaar alternatief. De medicatie heeft een goede uitwerking gehad op zijn gedrag, in die zin dat betrokkene kon terugkeren naar het AZC. Daarmee is de behandeling ook doelmatig. Ten slotte voldoet de antipsychotica aan de eisen van veiligheid. Weliswaar is er in de zomer van 2024 sprake geweest van een post-injectiesyndroom, maar de kans dat dit nogmaals gebeurt, is zeer klein (1 tot 2%). Bovendien wordt een patiënt altijd enkele uren na toediening van het depot gemonitord, zodat direct kan worden ingegrepen als dit zich voordoet. Dat betrokkene bijwerkingen ervaart, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Bijwerkingen zijn nu eenmaal een gegeven bij antipsychotica en betrokkene moet dit bespreken met de psychiater. Overigens is ook al overgestapt op een ander middel om bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkomen.
2.10.
De conclusie is dat de gedwongen medicatie in depotvorm voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid en dus voldoet aan de eisen van de Wvggz.
Deze beslissing is op 7 april 2025 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in aanwezigheid van S. Ördü, griffier. Dit proces-verbaal is verzonden op 23 april 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beslissing kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep
worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!