ECLI:NL:RBMNE:2025:2382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
UTR 25/2186 en UTR 25/2506
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op basis van justitiële antecedenten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2025, wordt de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken beoordeeld. Eiser had op 11 september 2024 een VOG aangevraagd voor zijn functie bij een bedrijf, maar deze aanvraag werd op 13 november 2024 afgewezen vanwege justitiële gegevens die in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) over hem waren aangetroffen. Eiser had in de afgelopen vier jaar een gevangenisstraf van 11 jaar en 8 maanden uitgezeten voor vermogensdelicten en andere strafbare feiten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing van de VOG terecht was, omdat er een risico voor de samenleving bestaat indien eiser in zijn functie recidiveert. Eiser had aangevoerd dat hij een arbeidsovereenkomst had ondertekend die afhankelijk was van het verkrijgen van de VOG, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de persoonlijke belangen van eiser niet zwaarder wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het risico van recidive. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/2186 en UTR 25/2506
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 mei 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Meijer),
en

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Spekreijse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter of verweerder heeft mogen weigeren om aan eiser een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken.
1.1.
Eiser heeft op 11 september 2024 een VOG aangevraagd voor zijn werk als [functie] bij [bedrijf] . Verweerder heeft deze aanvraag op 13 november 2024 afgewezen (het primaire besluit) en heeft die afwijzing met het besluit van 18 maart 2025 gehandhaafd (het bestreden besluit). Eiser is het hier niet mee eens heeft daarom beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 16 oktober 2024 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om de afgifte van de VOG te weigeren. Eiser heeft daarop op 28 oktober 2024 gereageerd met een zienswijze.
2.1.
Aan de afwijzing van de aanvraag op 13 november 2024 legt verweerder ten grondslag dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) justitiële gegevens over eiser zijn aangetroffen. Omdat eiser in de terugkijktermijn van vier jaar in de gevangenis heeft gezeten en onder toezicht van justitie heeft gestaan, is de terugkijktermijn verlengd. Binnen de relevant periode staat in de JDS kort samengevat de volgende informatie:
  • op 1 oktober 2020 is eiser in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar en 8 maanden wegens vermogensdelicten, oplichting, overtreden van de Wet wapens en munitie en valsheid in geschrifte. Ook zijn maatregelen van schadevergoeding opgelegd;
  • op 14 december 2016 is eiser veroordeeld wegens twee gevallen van diefstal tot een taakstraf van 20 dagen;
  • op 28 juli 2014 is eiser veroordeeld wegens twee gevallen van diefstal tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand.
Omdat er binnen de terugkijktermijn een strafbaar feit is gevonden mag verweerder ook kijken naar feiten van buiten de terugkijktermijn. Verweerder heeft in de periode van 1999 tot en met 2009 meerdere vermogensdelicten aangetroffen.
2.2.
Volgens verweerder is er een risico voor de samenleving indien eiser in de functie van [functie] de strafbare feiten herhaalt. Er is een risico dat eiser dan geld of spullen steelt en/of de administratieve taken van zijn functie niet naar behoren uitvoert. Ook is er een risico dat eiser de contacten en het distributienetwerk van [bedrijf] misbruikt om verboden wapens en munitie te (laten) vervoeren.
2.3.
In het bestreden besluit van 18 maart 2025 heeft verweerder deze motivering gehandhaafd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Heeft eiser spoedeisend belang?
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. [1] Van voldoende spoedeisendheid is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een behandeling van de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Een financieel belang vormt op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dat kan wel het geval zijn indien actueel een financiële noodsituatie bestaat of op korte termijn dreigt te ontstaan.
3.1.
Eiser heeft in het verzoekschrift gesteld dat zijn spoedeisend belang is gelegen in het feit dat hij op 17 maart 2025 een arbeidsovereenkomst heeft ondertekend onder de ontbindende voorwaarde van het verkrijgen van een VOG binnen acht weken. Uit deze overeenkomst volgt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt in het geval dat eiser aan [bedrijf] geen VOG heeft overgelegd vóór 24 mei 2025. Eiser raakt dan zijn baan kwijt en kan dan niet meer in zijn levensonderhoud voorzien.
3.2.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat hiermee sprake is van een spoedeisend belang. Eiser heeft door middel van de overgelegde arbeidsovereenkomst voldoende aannemelijk gemaakt dat indien hij geen VOG verkrijgt vóór 24 mei 2025, zijn arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en hij zijn baan verliest.
Beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep?
4. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij in deze uitspraak ook op het beroep van eiser daartegen. [2]
Het objectieve criterium
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels heeft opgesteld. [3] In deze beleidsregels staat dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing van het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd.
6. Eiser voert aan dat er niet aan het objectieve criterium is voldaan, omdat er geen risico is voor de samenleving indien hij recidiveert in de functie als [functie] . Dit heeft te maken met de aard van de werkzaamheden. Hij zit voor zijn functie als [functie] namelijk met een groep mensen (en onder supervisie) aan een lopende band, waar pakketjes op verschijnen met een code die hij vervolgens moet scannen. Het scanapparaat verdeeld de pakketjes daarna in karren. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, bevatten zijn werkzaamheden geen financiële of administratieve elementen. Deze risicoprofielen zijn ten onrechte door verweerder toegepast.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Het is aannemelijk dat in het geval eiser de in de JDS aangetroffen strafbare feiten in de functie van [functie] herhaalt, dit een belemmering vormt voor de behoorlijke uitvoering van zijn functie. Hij heeft in zijn functie immers beschikking over een grote hoeveelheid (waardevolle) brieven en pakketten waar hij direct toegang tot heeft. Mocht hij in deze functie geld of spullen stelen, dan is dit nadelig voor de werkgever en ook voor de samenleving. Dat risico volgt ook uit de door de werkgever ingediende aanvraag en de daarbij toegepaste screeningsprofielen ‘informatie, goederen, diensten, proces en geld’. Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze toegepaste screeningsprofielen niet evident onjuist zijn. In dat kader volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat het aan de instantie is die de VOG verlangd (in dit geval dus [bedrijf] ) om te bepalen welk screeningsprofiel op een functie van toepassing is. Dit behoort tot de bevoegdheid van de werkgever en niet tot de bevoegdheid van verweerder.
Het subjectieve criterium
8. De aanvraag dient vervolgens volgens de beleidsregels te worden getoetst aan de hand van het subjectieve criterium. [4] Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
9. Eiser voert over zijn persoonlijke omstandigheden aan dat hij voor het laatst met justitie in aanraking kwam in 2016 en dat hij sindsdien een grote persoonlijke groei heeft doorgemaakt. Ook heeft hij zijn penitentiaire programma goed afgerond. Zijn situatie is nu echt anders dan toen hij de delicten pleegde; hij leeft nu niet meer op straat en hij heeft geen financiële problemen meer. De reclassering bevestigt dit ook in de brief die eiser heeft overgelegd. Daarbij heeft eiser in het bijzonder belang bij het behouden van zijn baan bij [bedrijf] , omdat het werk hem veel voldoening geeft en zijn werkgever erg tevreden is over hem. Ook is het handig dat het dicht bij huis is en dat hij veel nachtdiensten kan werken, omdat hij dit goed combineren met zijn afspraken met de reclassering en met zijn andere verplichtingen in het kader van zijn resocialisatie. Ten slotte is het behouden van zijn baan van belang omdat hij een verblijfsdocument voor zijn partner in het buitenland wil aanvragen en hij daarvoor financieel stabiel moet zijn.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de persoonlijke belangen van eiser bij een VOG voor deze specifieke functie niet zodanig groot zijn, dat verweerder deze belangen zwaarder had moeten wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het onder randnummer 8 omschreven risico. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om alsnog een VOG af te geven. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11. Verweerder heeft gewicht mogen toekennen aan de grote hoeveelheid antecedenten van eiser en de strafrechtelijke afdoening daarvan. Aan eiser is immers (onder andere) een gevangenisstraf van 11 jaar en 8 maanden opgelegd met een proeftijd van bijna vier jaar, die nog loopt tot 2028. Dit is fors, terwijl hij voor die veroordeling ook meerdere straffen voor vermogensdelicten opgelegd heeft gekregen. Daarbij heeft verweerder ook mogen meewegen dat eiser tot 24 augustus 2024 in detentie heeft gezeten. De voorzieningenrechter vindt het begrijpelijk dat het vanwege het geringe tijdsverloop sinds de vrijlating van eiser moeilijker is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving daadwerkelijk voldoende is afgenomen. Tegenover het belang van de samenleving staat het belang van eiser bij het verstrekken van deze VOG. Ondanks dat de voorzieningenrechter begrijpt dat eiser het erg naar zijn zin heeft op zijn werk en dat het voor hem grote gevolgen heeft als hij geen VOG krijgt, heeft verweerder dit niet doorslaggevend hoeven vinden. Er is namelijk niet gebleken dat eiser geen ander werk zou kunnen vinden waarmee hij in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien, zo blijkt uit de stukken ook dat eiser eerst ander werk heeft verricht na zijn vrijlating.
11. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor eiser heel erg vervelend is dat hij nu wellicht ander werk moet zoeken. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat eiser zijn leven na een lange gevangenisstraf op de rit probeert te krijgen en dat dat vooralsnog erg goed lijkt te gaan. Het is knap dat hij zo snel structuur in zijn leven weet aan te brengen en een fijne baan helpt daarbij. Ondanks deze tegenslag, hoopt de voorzieningenrechter dat eiser de positieve weg die hij heeft ingeslagen, zal doorzetten.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de VOG heeft mogen weigeren. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
2.Zie artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.Beleidsregels VOG-NP-RP 2024.
4.Paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels.