ECLI:NL:RBMNE:2025:2383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/8189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderopvangtoeslag wegens te late indiening en beoordeling van verschoonbaarheid

In deze zaak heeft eiseres, die zich op 11 april 2024 bij Dienst Toeslagen heeft aangemeld voor de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag. Dienst Toeslagen heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 3 juli 2024, en het bezwaar van eiseres is bij het bestreden besluit van 7 november 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 1 mei 2025 de zaak behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

De rechtbank heeft beoordeeld of Dienst Toeslagen de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Eiseres stelde dat zij goede redenen had voor de te late indiening, waaronder onwetendheid over de termijn en persoonlijke omstandigheden zoals een burn-out en een echtscheiding. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden haar aanvraag beïnvloedden. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat er sprake was van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in de beslissing van Dienst Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres wel degelijk waren meegewogen en dat er geen sprake was van onzorgvuldigheid. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de wetgever voldoende rekening had gehouden met persoonlijke omstandigheden in de wetgeving.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8189
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [vestigingsplaats]

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. Eiseres heeft zich op 11 april 2024 bij Dienst Toeslagen aangemeld voor de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. Deze uitspraak gaat over de vraag of Dienst Toeslagen heeft mogen weigeren om deze aanvraag in behandeling te nemen, omdat het te laat is ingediend.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 3 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 november 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of Dienst Toeslagen de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat Dienst Toeslagen haar aanvraag in behandeling had moeten nemen, omdat zij goede redenen heeft gehad voor het te laat indienen daarvan. Ten eerste was zij niet op de hoogte van de geldende termijn. Ten tweede kan de termijnoverschrijding niet aan haar worden tegengeworpen vanwege verschillende bijzondere persoonlijke omstandigheden. Door terugvorderingen heeft zij namelijk heeft een burn-out opgelopen, was zij genoodzaakt medicatie te gebruiken en is zij in een (moeizame) echtscheiding beland. Als gevolg van dit alles had zij de kracht niet om zich aan te melden.
3.1.
Uit artikel 6.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt dat een aanvraag voor compensatie in de zin van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, moet worden ingediend voor 2 januari 2024. Indien er sprake is van een bijzondere situatie die niet is te voorzien en waarin toepassing van artikel 6.1 van de Wht leidt tot een zeer onbillijke uitkomst, kan van deze termijn worden afgeweken op grond van de hardheidsclausule van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht. In gevallen waarin er omstandigheden zijn die een geldige reden kunnen vormen voor een te late aanmelding, zal door Dienst Toeslagen worden gekeken of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. [1]
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van eiseres dat ze niet op de hoogte was van de aanmeldtermijn niet af doet aan de omstandigheden dat de aanmeldprocedure en de daarvoor geldende termijn veelvuldig in het nieuws is geweest en dat hierover op social media is bericht. Daarbij vindt de rechtbank het van doorslaggevend belang dat eiseres gedurende de bezwaarprocedure heeft aangegeven wel degelijk op de hoogte te zijn geweest van het feit dat ze zich tijdig moest aanmelden.
3.3.
Voor de vraag of er in deze zaak sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, beoordeelt de rechtbank aan de hand van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) of er sprake is van actuele, schrijnende omstandigheden, zoals serieuze en structurele financiële nood, ernstige medische omstandigheden of andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. [2] Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet gebleken. De meest recente burn-out van eiseres was in 2020 en haar echtscheiding vond volgens Dienst Toeslagen in 2016 plaats. Niet is gebleken hoe deze omstandigheden haar op dit moment nog beïnvloeden. Eiseres heeft daarbij ook niet aangetoond wanneer de gestelde terugvorderingen hebben plaatsgevonden en op welke wijze haar dat (financieel) heeft geraakt en nog steeds raakt. Ook heeft zij niet onderbouwd dat en in welke mate sprake is van ernstige medische omstandigheden of andere ontwrichtende omstandigheden, als gevolg waarvan van actuele en schrijnende omstandigheden niet is gebleken.
3.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek?
4. Eiseres voert aan dat de beslissing op bezwaar in strijd is met zowel het motiverings- als het zorgvuldigheidsbeginsel. Niet wordt gemotiveerd op basis van welk wetsartikel er van de standaard aanmeldtermijn kan worden afgeweken. Ook is er hierom sprake van onzorgvuldigheid, en ook omdat de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar kinderen door Dienst Toeslagen niet zijn meegewogen.
4.1.
Wat betreft de waarschijnlijk door eiseres bedoelde uitzonderingssituatie van artikel 9.1 van de Wht, merkt de rechtbank op dat de uitwerking van dat artikel wellicht niet letterlijk in het primaire besluit is vermeld, maar wel uitdrukkelijk is genoemd in de beslissing op bezwaar en in het verweerschrift. Met betrekking tot eiseres haar standpunt over haar persoonlijke omstandigheden, merkt de rechtbank op dat deze door Dienst Toeslagen zijn meegewogen in de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het aannemen van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de aanmeldtermijn in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
5. Eiseres verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de wettelijke regeling waar de aanmeldtermijn op is gebaseerd, niet redelijk en billijk is.
5.1.
De rechtbank overweegt dat voor zover eiseres hiermee een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel, voor toetsing daaraan in beginsel geen ruimte is. Artikel 6.1, eerste lid, van de Wht, waarin is bepaald dat een aanvraag moet worden ingediend voor 1 januari 2024, is immers onderdeel van een wet in formele zin en mag daarom vanwege het toetsingsverbod niet aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. In dit geval heeft de wetgever bewust gekozen voor een ruime aanmeldperiode van ongeveer drieënhalf jaar, om daarmee rekening te houden met persoonlijke omstandigheden. [3] Daarnaast heeft de wetgever ook middels artikel 9.1 van de Wht ruimte geboden om (in verdergaande mate) rekening te kunnen houden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de bijzondere omstandigheden waar eiseres zich op beroept, voldoende zijn verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever. De rechtbank komt aan een evenredigheidstoetsing van artikel 6.1, eerste lid van de Wht dan ook niet toe.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
6. Ten slotte verzoekt eiseres de rechtbank om vergoeding van de geleden schade in de zin van artikel 8:73 van de Awb.
6.1
Een verzoek om schadevergoeding kan alleen worden toegewezen bij een gegrond beroep. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen de aanvraag heeft mogen afwijzen. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8. De op de zitting aanwezige partij is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Brief van de staatssecretaris van Financiën, Toeslagen en Douane van 24 november 2023.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456.
3.Kamerstukken II, 2019 - 2020, 35468, nr. 11, p. 64.