ECLI:NL:RBMNE:2025:2424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11558901 UV EXPL 25-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding wegens vermeende heling van verduisterd geld

In deze zaak vordert eiseres in kort geding een veroordeling van gedaagde sub 2 tot betaling van € 14.000. Eiseres stelt dat zij eind december 2022 een bedrag van 50.000 dollar, afkomstig uit de verkoop van een huis in Nicaragua, tijdelijk in depot heeft gegeven bij gedaagde sub 1. Gedaagde sub 2, als advocaat van gedaagde sub 1, zou zich schuldig hebben gemaakt aan heling van verduisterd geld door betalingen van gedaagde sub 1 uit het depot van eiseres te accepteren. Eiseres stelt dat gedaagde sub 2 op de hoogte was van de herkomst van het geld en daarmee ongerechtvaardigd is verrijkt. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vorderingen in een bodemprocedure zouden worden toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat eiseres een spoedeisend belang heeft, maar dat de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om de vordering in kort geding toe te wijzen. Eiseres heeft tijdens de mondelinge behandeling haar vordering tegen gedaagde sub 1 ingetrokken, waardoor deze niet meer beoordeeld wordt. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagde sub 2, omdat eiseres in het ongelijk is gesteld. De totale proceskosten bedragen € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11558901 \ UV EXPL 25-47 MvdH/40201
Vonnis in kort geding van 10 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: [A] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
procederend in persoon,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: mr. [B] ,
gedaagde partijen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 26 februari 2025 betekende dagvaarding zonder bijlagen;
- de brief van 24 maart 2025 van [gedaagde sub 2] inhoudende dat de verzetdagvaarding van [gedaagde sub 1] , opgesteld door [gedaagde sub 2] , en de daarbij gevoegde producties in de tegelijk behandelde procedure met zaaknummer 11540796 UV EXPL 25-40 ten behoeve van beide procedures worden ingediend;
- een niet betekende dagvaarding met bijlagen, op 26 maart ontvangen door de rechtbank.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Hierbij was [eiseres] samen met haar echtgenoot de heer [A] , tevens gemachtigde, aanwezig. Ook [gedaagde sub 2] was samen met zijn gemachtigde aanwezig. De gemachtigde van [gedaagde sub 2] heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overhandigd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er verder is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat op 10 april 2025 vonnis wordt gewezen.
1.3.
Tegelijk met deze procedure is ook de verzetprocedure tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] met het kenmerk 11540796 UV EXPL 25-40 behandeld. Ook het door [eiseres] aangespannen kort geding tegen [gedaagde sub 1] en [onderneming 1] met het kenmerk 11558876 UV EXPL 25-46 is gelijktijdig behandeld. Hetzelfde geldt voor het door [eiseres] aangespannen kort geding tegen [C] , zoon van [gedaagde sub 1] , met het kenmerk 11559055 UV EXPL 25-48. In al deze kort gedingen wordt vandaag, bij afzonderlijk vonnis, uitspraak gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 14.000. Volgens [eiseres] heeft zij eind december 2022 bij [gedaagde sub 1] een bedrag van 50.000,00 dollar, afkomstig uit de verkoop van een huis in Nicaragua, tijdelijk in depot gegeven vanwege een dreigende confiscatie van dit geld in Nicaragua. Als advocaat van [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 2] zich volgens [eiseres] schuldig gemaakt aan heling van verduisterd geld, althans is hij ongerechtvaardigd verrijkt, doordat hij door [gedaagde sub 1] uit het depot van [eiseres] is betaald voor zijn werkzaamheden, voor een totaalbedrag van € 14.000. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 2] bekend was met de herkomst van het geld en daarmee geïnformeerd was over de heling van verduisterd geld. Op de zitting heeft [eiseres] in deze procedure de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] ingetrokken.
2.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde sub 2] in deze procedure af. Hierna wordt toegelicht waarom.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang en toetsingskader in kort geding
3.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. [eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen door aan te voeren dat zij het geld nodig heeft om een nieuw leven op te bouwen in Europa. [gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat alle informatie waar [eiseres] zich op baseert al in oktober 2023 bekend was en dat daarom momenteel het spoedeisend belang ontbreekt. De kantonrechter gaat aan deze stelling voorbij omdat [eiseres] deze heeft betwist door in haar dagvaarding aan te voeren dat zij na 10 februari 2025 aanvullend cijfermatig onderzoek heeft gedaan en dat de uitkomst van dit onderzoek heeft geleid tot de dagvaarding in deze procedure.
3.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is daarnaast vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in een kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.3.
Daar komt bij dat bij een gevraagde voorziening in kort geding, die bestaat uit een veroordeling tot betaling van een geldsom zoals in deze zaak, terughoudendheid op zijn plaats is. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
De vordering tegen [gedaagde sub 1]
3.4.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling de vordering in deze procedure tegen [gedaagde sub 1] ingetrokken. Dit betekent dat de kantonrechter deze vorderingen niet zal beoordelen.
De producties van [eiseres]
3.5.
[gedaagde sub 2] heeft gesteld dat hij de door [eiseres] op de ochtend van de zitting bij de rechtbank ontvangen producties niet heeft gelezen maar mogelijk wel heeft ontvangen. De kantonrechter zal deze producties wel betrekken in de procedure omdat [eiseres] heeft verklaard de producties wel naar [gedaagde sub 2] te hebben verzonden en de inhoud bovendien vrijwel gelijk is aan de producties die horen bij de dagvaarding die tot het verstekvonnis heeft geleid. Bij de in deze procedure overgelegde verzetdagvaarding heeft [gedaagde sub 2] deze producties ook zelf toegevoegd. De door [eiseres] aan de rechtbank toegestuurde niet betekende dagvaarding (met van de betekende dagvaarding afwijkende inhoud) blijft bij de beoordeling buiten beschouwing.
De vordering van [eiseres] tegen [gedaagde sub 2]
3.6.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door willens en wetens geld te aanvaarden afkomstig uit een depot van [eiseres] waaruit geen betalingen mochten plaatsvinden.
3.7.
[gedaagde sub 2] heeft daartegenover gesteld dat niet hij, maar zijn werkgever [onderneming 2] B.V. eind 2022 en/of begin 2023 betalingen van [gedaagde sub 1] heeft ontvangen. Deze betalingen zijn volgens [gedaagde sub 2] bovendien ontvangen toen hij nog geen weet had van het vermeende depot van [eiseres] . [gedaagde sub 2] zegt dat hij pas sinds de zomer van 2023 over het vermeende depot heeft vernomen.
3.8.
De kantonrechter is van oordeel dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat de uitkomst van een bodemprocedure zal zijn dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen. Ten eerste omdat, nu hij verklaard heeft dat de betalingen aan [onderneming 2] zijn gedaan, niet vaststaat dat [gedaagde sub 2] de betalingen heeft ontvangen en dus door [eiseres] kan worden aangesproken tot terugbetaling. Ten tweede omdat ook niet vaststaat dat [gedaagde sub 2] op het moment van de betalingen op de hoogte was van het depotbedrag en de daarover gemaakte afspraken. Gelet op het voorgaande is de zaak ongeschikt om in kort geding op te kunnen beslissen. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
Proceskosten
3.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [gedaagde sub 2] heeft gevraagd om [eiseres] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. De kantonrechter stelt voorop dat vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar is als er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat hiervan sprake is in deze zaak, is niet vast komen te staan. De proceskosten van [gedaagde sub 2] worden conform het forfaitaire bedrag begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.