ECLI:NL:RBMNE:2025:2439
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor aanvullende schadevergoeding
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat hij van mening is dat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag van 18 december 2023 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De Dienst Toeslagen heeft op 20 maart 2025 een verweerschrift ingediend, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, maar dat dit pas kan zodra het bestuursorgaan in gebreke is en er een schriftelijke ingebrekestelling is ontvangen. Eiser heeft op 4 maart 2025 beroep ingesteld, omdat hij stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist. De Dienst Toeslagen heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser ook een aanvraag heeft gedaan voor een vergoeding van aanvullende schade via de stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH). Dit betekent dat de beslistermijn voor de aanvraag bij de CWS in beginsel is opgeschort.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de deelname aan de SGH-route kan leiden tot een Collectieve Vaststellingsovereenkomst (C-VSO), waardoor eiser niet meer in aanmerking komt voor een besluit van de CWS. De rechtbank concludeert dat eiser op dit moment geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen, en verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt op dat het procesbelang kan herleven indien eiser het SGH-traject afbreekt zonder vaststellingsovereenkomst. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten, omdat eiser gelijktijdig met de aanmelding bij de SGH in beroep is gekomen.