ECLI:NL:RBMNE:2025:244

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11458630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na sluiting door burgemeester wegens drugsactiviteiten

In deze zaak heeft de woningstichting Veenvesters de bewindvoerder van een onder bewindgestelde huurder gedagvaard in een kort geding. De huurovereenkomst was buitengerechtelijk ontbonden door Veenvesters na sluiting van de woning door de burgemeester op grond van de Opiumwet. De burgemeester had de woning gesloten vanwege de aanwezigheid van harddrugs. Veenvesters vorderde ontruiming van de woning en een contractuele boete van € 2.500,00. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2025 was de kantonrechter van oordeel dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, omdat de huurder geen recht meer had om in de woning te verblijven. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar wees de vordering tot betaling van de contractuele boete af, omdat hiervoor geen spoedeisend belang was aangetoond. De kantonrechter oordeelde dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst terecht was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de ontruiming onaanvaardbaar maakten. De bewindvoerder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen en tot betaling van de proceskosten van € 952,47. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11458630 \ UV EXPL 24-273 RJ/58605
Vonnis in kort geding van 3 februari 2025
in de zaak van
WONINGSTICHTING VEENVESTERS,
gevestigd te Veenendaal ,
eisende partij,
hierna te noemen: Veenvesters,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths,
tegen
[gedaagde] B.V.,
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [onderbewindgestelde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. D. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Veenvesters heeft de bewindvoerder op 10 januari 2025 gedagvaard voor de kantonrechter.
1.2.
Op 20 januari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was aan de zijde van Veenvesters mevrouw [A] ( [functie] ) aanwezig, samen met mr. Jeths. Aan de zijde van de bewindvoerder was mr. Brouwer aanwezig.
1.3.
Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat het vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Veenvesters en [onderbewindgestelde] hebben een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] in [plaats] . De burgemeester heeft de woning met ingang van 29 oktober 2024 voor drie maanden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Veenvesters heeft de huurovereenkomst naar aanleiding daarvan buitengerechtelijk ontbonden op 18 december 2024. Volgens Veenvesters heeft [onderbewindgestelde] hierdoor geen recht of titel meer om in de woning te verblijven. Veenvesters wil daarom dat [onderbewindgestelde] de woning ontruimt en wil dat [onderbewindgestelde] een contractuele boete van € 2.500,00 betaalt. [onderbewindgestelde] is het niet eens met die vordering. De kantonrechter wijst de vordering tot ontruiming toe, maar wijst de contractuele boete af.

3.De beoordeling

Partijen in deze zaak
3.1.
Het gaat in deze zaak feitelijk om Veenvesters en de heer [onderbewindgestelde] (hierna: [onderbewindgestelde] ). Omdat [onderbewindgestelde] onder bewind staat, is niet hijzelf, maar zijn bewindvoerder partij in deze procedure. Voor het leesgemak wordt in dit vonnis over [onderbewindgestelde] gesproken, tenzij het specifiek over zijn bewindvoerder gaat.
Toetsingskader in kort geding
3.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat Veenvesters heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [onderbewindgestelde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Spoedeisend belang
3.3.
Allereerst moet worden beoordeeld of Veenvesters een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Volgens Veenvesters heeft [onderbewindgestelde] geen recht meer om in de woning te verblijven, omdat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Omdat [onderbewindgestelde] het gehuurde niet wil verlaten, maakt hij volgens Veenvesters inbreuk op haar eigendomsrecht. Uit die stelling volgt het spoedeisend belang bij deze procedure.
[onderbewindgestelde] moet de woning ontruimen
3.4.
Op grond van artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan Veenvesters de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden als door gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het gehuurde daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. De burgemeester heeft met ingang van
29 oktober 2024 de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet drie maanden gesloten vanwege de aanwezigheid van een ruime handelshoeveelheid harddrugs in de woning. Dit enkele feit rechtvaardigt in beginsel de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Veenvesters heeft de buitengerechtelijke ontbinding in haar brief van 18 december 2024 ingeroepen.
3.5.
De buitengerechtelijke ontbinding betekent niet zonder meer dat de gevorderde ontruiming moet worden toegewezen. Beoordeeld moet worden of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de ontbinding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter is van dergelijke zwaarwichtige omstandigheden onvoldoende gebleken. Veenvesters heeft de stelling van [onderbewindgestelde] dat hij een zogenaamde “first offender” is weersproken. Volgens Veenvesters zijn er vaker meldingen over [onderbewindgestelde] gedaan. De kantonrechter volgt [onderbewindgestelde] dan ook niet in zijn stelling dat een waarschuwing en een goed gesprek meer op zijn plek waren geweest. Dat er sprake is van zwaarwichtige omstandigheden aan de zijde van [onderbewindgestelde] is verder gesteld noch gebleken. De kantonrechter weegt ook mee dat naast de vondst van een ruime hoeveelheid harddrugs in de woning, huurders van Veenvesters zich ook beklaagd hebben over handel in drugs vanuit de woning. Veenvesters heeft een zwaarwegend belang om op te treden tegen de aanwezigheid van en handel in drugs in haar woningen. Zij moet bijdragen aan de leefbaarheid in buurten en wijken waar haar woningen gelegen zijn en zij moet instaan voor een rustig woongenot voor de omwonenden. Gelet op alle omstandigheden van het geval weegt het belang van Veenvesters bij ontruiming zwaarder dan het belang van [onderbewindgestelde] bij behoud van de woning.
3.6.
Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat Veenvesters de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Op grond van artikel 7:224 lid 1 BW moet [onderbewindgestelde] de woning ter beschikking van Veenvesters stellen. Daarom zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen.
3.7.
De kantonrechter bepaalt de ontruimingstermijn op veertien dagen nadat het vonnis door de deurwaarder aan de bewindvoerder is uitgereikt.
De contractuele boete wordt afgewezen
3.8.
Veenvesters vordert ook € 2.500,00 aan contractuele boete van [onderbewindgestelde] op grond van artikel 6.9 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst. In dit artikel staat kortgezegd dat [onderbewindgestelde] geen activiteiten mag verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn. Als [onderbewindgestelde] dit verbod overtreedt, dan is hij een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van € 2.500,00 aan Veenvesters.
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat Veenvesters geen spoedeisend belang heeft bij de vordering van de contractuele boete. Het is een van de ontruiming losstaande (geld)vordering waarvoor een afzonderlijk spoedeisend belang vereist is. Dat afzonderlijke spoedeisende belang heeft Veenvesters niet gesteld. De vordering tot betaling van de contractuele boete zal daarom worden afgewezen.
[onderbewindgestelde] moet de proceskosten betalen
3.10.
[onderbewindgestelde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Veenvesters worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
952,47
3.11.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.12.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
4.1.
veroordeelt de bewindvoerder, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] , om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Veenvesters zijn, en de sleutels af te geven aan Veenvesters,
4.2.
veroordeelt de bewindvoerder, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] , in de proceskosten van € 952,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt de bewindvoerder, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] , tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2025.