In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) bij de Minister voor Rechtsbescherming, welke aanvraag op 14 december 2023 werd afgewezen. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit van 4 april 2024, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 1 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, waarbij het objectieve en subjectieve criterium voor de afgifte van een VOG aan de orde komen. De rechtbank concludeert dat aan het objectieve criterium is voldaan, aangezien er justitiële gegevens op het strafblad van eiser staan die een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Ondanks dat het objectieve criterium is voldaan, kan de minister besluiten om de VOG toch te verstrekken als het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn wens om een chauffeurskaart te verkrijgen, niet opwegen tegen de bescherming van de samenleving. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de VOG terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.