ECLI:NL:RBMNE:2025:2483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/16/591334 / JE RK 25-516 en C/16/592177 / JE RK 25-601
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing over urinecontroles en aanhouding verzoek machtiging tot uithuisplaatsing

Op 23 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de minderjarige [minderjarige (voornaam)], geboren op [geboortedatum] 2023. De kinderrechter heeft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing over urinecontroles goedgekeurd. De GI had eerder een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder van de minderjarige, waarin voorwaarden werden gesteld aan de zorg voor het kind, met name met betrekking tot het gebruik van drugs door de moeder. De kinderrechter heeft de beslissing over een verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige aangehouden, om de moeder de kans te geven haar toezeggingen na te komen en te laten zien dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige, vooral gezien het drugsgebruik van de moeder. De kinderrechter heeft besloten om de zaak opnieuw te beoordelen op 25 juni 2025, waarbij de GI en de moeder met haar advocaat worden opgeroepen om de stand van zaken te bespreken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder zich moet houden aan de voorwaarden van de schriftelijke aanwijzing en dat de GI zal ingrijpen als er opnieuw positieve testresultaten zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers: C/16/591334 / JE RK 25-516 en C/16/592177 / JE RK 25-601
Datum uitspraak: 23 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI,
gevestigd in [.] ,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. N.J. Hos.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 3 april 2025 heeft de kinderrechter een verzoek van de GI ontvangen (met bijlagen) tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing. Dit verzoek is op 17 april 2025 op zitting behandeld. Op de zitting heeft de GI mondeling verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de beslissing op beide verzoeken aangehouden in afwachting van een nadere zitting en een proces-verbaal opgesteld.
1.2.
Op 18 april 2025 heeft de kinderrechter het schriftelijke verzoek (met bijlagen) van de GI ontvangen met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] .
1.3.
Op 22 april 2025 heeft de kinderrechter nog een brief (met bijlagen) ontvangen van de advocaat van de moeder.
1.4.
De verzoeken van de GI zijn vervolgens gelijktijdig behandeld. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • [A] en [B] namens de GI.
1.5.
Aan het einde van de zitting heeft de kinderrechter mondeling uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige (voornaam)] woont bij zijn moeder.
2.3.
Bij beschikking van 28 januari 2025 is [minderjarige (voornaam)] onder toezicht gesteld van de GI, tot 28 januari 2026.
2.4.
De GI heeft op 27 maart 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] . In de schriftelijke aanwijzing is het volgende opgenomen:
“Eerder hebben we vanuit SAVE gesteld (in het plan van aanpak over de urinecontroles, d.d. 7 februari 2025, zie bijlage) dat als u zich niet houdt aan de afspraken rondom de urinecontroles, we genoodzaakt zijn om in overweging te nemen of [minderjarige (voornaam)] (die gezien zijn jonge leeftijd nog volkomen afhankelijk is van de zorg van een beschikbare volwassene) bij uw thuis wel veilig genoeg kan zijn.
Deze afspraken zijn: urinecontroles moeten negatief zijn en een gemiste urinecontrole beschouwen wij als een positieve.
De urinecontroles dienen op maandagen plaats te vinden bij uw eigen huisarts.
SAVE bepaalt of er hierop een uitzondering mag zijn (door bijvoorbeeld ziekte of vakantie), moeder mag dit niet zelf bepalen.
Indien u besluit zich niet aan deze aanwijzing te houden, zijn wij in het uiterste geval genoodzaakt te overwegen of [minderjarige (voornaam)] veilig genoeg bij u opgroeit.”

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 27 maart 2025.
3.2.
Verder verzoekt de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige (voornaam)] in een netwerkpleeggezin (te weten bij oma moederszijde) voor de duur van drie maanden.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder kan zich vinden in het verzoek om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. De moeder is het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing bekrachtigen zoals de GI heeft verzocht. Daarnaast zal de kinderrechter de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing aanhouden. De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.
De schriftelijke aanwijzing
Het juridisch kader
5.2.
De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] . Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden en brengt ook verplichtingen voor de ouder met gezag mee. Een ondertoezichtstelling beperkt namelijk het gezag van de ouder. Als een ouder niet wil meewerken aan de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling, kan de GI op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek die ouder een schriftelijk aanwijzing geven. Op grond van hetzelfde wetsartikel kan de GI de kinderrechter vragen die schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
5.3.
De kinderrechter moet in dat geval beoordelen of de gegeven aanwijzing past binnen de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling en of de GI de aanwijzing redelijkerwijs had mogen geven. Omdat een schriftelijke aanwijzing kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht moet de kinderrechter ook beoordelen of de aanwijzing voldoet aan de zogenoemde ‘beginselen van behoorlijk bestuur’. Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas moet worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouder niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De kinderrechter moet zich bij de toetsing van een schriftelijke aanwijzing terughoudend opstellen, omdat de GI hierin beleidsvrijheid heeft. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Ook dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
De bekrachtiging
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing moet worden bekrachtigd. De schriftelijke aanwijzing is zorgvuldig voorbereid en begrijpelijk toegelicht en daarmee voldoende gemotiveerd. De kinderrechter is verder van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing past binnen de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat de GI deze ook redelijkerwijs had mogen geven. De kinderrechter is verder van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige (voornaam)] weg te nemen en daarom past binnen de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI had de schriftelijke aanwijzing ook redelijkerwijs mogen geven. Zij overweegt hiertoe als volgt.
5.5.
De kinderrechter constateert dat de GI ernstige zorgen heeft over de (emotionele) veiligheid van [minderjarige (voornaam)] als gevolg van het drugsgebruik van de moeder. Door het drugsgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap is [minderjarige (voornaam)] als pasgeboren baby positief getest op cocaïne gebruik. Ook op na zijn geboorte is er sprake geweest van drugsgebruik. De moeder gaat voorbij aan het effect daarvan op haar ouderschap en het welzijn van [minderjarige (voornaam)] . Gezien de leeftijd van [minderjarige (voornaam)] van anderhalf jaar oud levert dit ernstige zorgen op rondom zijn veiligheid en ontwikkeling bij zijn moeder. Het gevolg van het drugsgebruik van de moeder betekent namelijk dat haar beschikbaarheid en alertheid wordt verkleind en de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] in het geding komt. In de visie van de GI kan drugsgebruik niet samengaan met de zorg van een kind van anderhalf jaar oud. Door mee te werken aan de urinecontroles verkrijgt de GI duidelijkheid over het drugsgebruik van de moeder en dit is nodig omdat het drugsgebruik van de moeder een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige (voornaam)] vormt. De GI heeft met de moeder besproken dat op het moment dat de moeder zich niet aan de urinecontroles houdt of er opnieuw een positieve urinecontrole wordt geconstateerd, zélfs en ook op het moment dat zij niet de zorg voor [minderjarige (voornaam)] heeft, de moeder de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] bewust op het spel zet en dat zijn veiligheid niet langer gewaarborgd kan worden bij de moeder thuis. De moeder heeft toegezegd dat zij zich zal houden aan de gegeven schriftelijke aanwijzing.
5.6.
Op de zitting is aanvullend afgesproken dat de moeder twee keer per week, namelijk op maandag en donderdag, naar de huisarts zal gaan voor een urinecontrole en dat de uitslagen van deze testen met de GI gedeeld zullen worden.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.7.
De kinderrechter zal nog geen beslissing nemen op het verzoek van de GI om [minderjarige (voornaam)] uit huis te plaatsen bij de oma voor de duur van drie maanden, maar de beslissing nog twee maanden aanhouden.
5.8.
De GI wil het liefst dat de moeder samen met [minderjarige (voornaam)] een ouder-kindopname gaat doen bij [instelling 1] . [instelling 1] is een intensieve klinische behandeling van zes tot negen maanden. Op de afdeling verblijven (toekomstige) moeders die te maken hebben met verslavingsproblemen samen met hun kind(eren) in de leeftijd van nul tot vijf jaar. De behandeling richt zich op drie onderdelen: de klachten en verslaving van moeder, de hechting tussen moeder en kind en de ontwikkeling van het kind. De GI maakt zich namelijk grote zorgen over het gebruik van cocaïne door de moeder. De GI vindt het zorgelijk dat moeder haar verslaving ontkent en haar gebruik bagatelliseert. De moeder voelt geen noodzaak om hulp voor zichzelf en voor haar verslaving te zoeken. Ook maakt de GI zich zorgen in hoeverre de moeder hierdoor emotioneel voldoende beschikbaar is voor [minderjarige (voornaam)] . De medewerker van de Ambulante Spoedhulp (ASH) onderschrijft deze zorg. De GI wil daarom dat [minderjarige (voornaam)] bij oma verblijft totdat de moeder en [minderjarige (voornaam)] bij [instelling 1] terecht kunnen. De moeder is het echter niet eens met een ouder-kindopname bij [instelling 1] . Zij vindt dit te ingrijpend.
5.9.
De kinderrechter zal, conform het voorstel van de GI op de zitting, de beslissing op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing aanhouden voor de duur van twee maanden. Op dit moment zijn er geen acute zorgen over de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] bij de moeder thuis. Uit het Raadsrapport van begin dit jaar bleek dat door het Wijkteam geen zorgen in de interactie tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] worden gezien. Dit wordt bevestigd door een medewerker van de ASH. Gezien wordt dat de verstandhouding tussen [minderjarige (voornaam)] en zijn moeder goed is. Dat is positief. Wel maakt de kinderrechter zich, net als de GI, zorgen over het middelengebruik van de moeder en de invloed daarvan op haar beschikbaarheid voor [minderjarige (voornaam)] . De moeder heeft toegezegd dat zij zich vanaf nu zal houden aan de voorwaarden van de schriftelijke aanwijzing. De moeder heeft verteld dat zij in het verleden onverstandige keuzes heeft gemaakt en dat ze vanaf nu zal laten zien dat ze in het belang van [minderjarige (voornaam)] geen cocaïne meer gebruikt. De moeder is daarvoor bereid om twee keer per week een urinecontrole te doen. Verder heeft de moeder contact gehad met de huisarts over voor haar ADHD, waarvoor zij inmiddels medicatie inneemt. Deze medicatie moet nog goed worden ingesteld. Daarnaast is de moeder door de huisarts verwezen naar [instelling 2] om daar in gesprek te gaan over haar drugsgebruik. De moeder beseft dat dit haar laatste kans is om te laten zien dat ze de afspraken wel kan nakomen. Ook beseft de moeder dat de GI wel zal gaan ingrijpen als er in de komende periode toch weer een positieve testuitslag op cocaïne is. De kinderrechter wil de moeder een kans geven om te laten zien dat zij haar toezeggingen waar kan maken. De hoop is ook dat [instelling 3] snel kan starten, zodat de moeder begeleid wordt in het structureren van haar dagelijkse activiteiten.
5.11
De kinderrechter begrijpt dat de moeder stress krijgt van een aanhouding van de procedure, maar vindt dit wel belangrijk als stok achter de deur. De kinderrechter heeft daarom op de zitting in overleg met alle betrokkenen een nieuwe zittingsdatum gepland. De kinderrechter wil graag uiterlijk één week voor die datum van de GI vernemen wat de stand van zaken is en of zij haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt. Als de GI haar verzoek intrekt, hoeft de zitting op 25 juni 2025 niet door te gaan. Mocht er aanleiding zijn de zaak eerder te behandelen kan de GI de kinderrechter verzoeken een eerdere zittingsdatum te bepalen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 27 maart 2025;
6.2.
houdt de beslissing op het verzoek van de GI om [minderjarige (voornaam)] uit huis te plaatsen bij oma aan en roept de GI en de moeder en haar advocaat op voor de zitting van mr. E.A.A. van Kalveen op
25 juni 2025 om 10.15 uurin het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, aan Vrouwe Justitiaplein 1 in Utrecht;
6.3.
bepaalt dat
de GIde kinderrechter en de advocaat van de moeder
uiterlijk één week voor de zittingmoet informeren over de stand van zaken en moet laten weten of zij haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2025.