ECLI:NL:RBMNE:2025:2484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
559677
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit opdrachtovereenkomst tussen [eiseres] B.V. en de Gemeente

In deze zaak vordert eiseres, een B.V., schadevergoeding van de Gemeente op basis van een opdrachtovereenkomst. Eiseres heeft een programmaleider, [A], beschikbaar gesteld voor werkzaamheden bij de Gemeente. De Gemeente heeft de werkzaamheden van [A] opgeschort en de opdrachtovereenkomst opgezegd, wat eiseres betwist. Eiseres stelt dat [A] zijn werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd en dat de Gemeente ten onrechte heeft opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. De Gemeente voert aan dat [A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de opzegging gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente de opdrachtovereenkomst per 17 november 2022 heeft opgezegd en dat er geen betalingsverplichting meer bestaat vanaf die datum. Eiseres heeft recht op schadevergoeding voor de periode van 1 september 2022 tot en met 11 september 2022 en voor de periode van 12 september 2022 tot en met 16 november 2022, maar de gevorderde btw wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/559677 / HL ZA 23-208
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. W.F. Wienen,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaten: mrs. V.H. Affourtit en S.C. van Paridon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 18 december 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord met producties 13 tot en met 18;
  • de mondelinge behandeling op 4 april 2025 en de spreekaantekeningen van partijen;
  • de vacaturetekst zoals na afloop van de mondelinge behandeling door de Gemeente nagezonden.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten (hierna: de opdrachtovereenkomst). Op basis van die opdrachtovereenkomst stelde [eiseres] [A] beschikbaar om voor 36 uur per week als programmaleider en jongerencoach bij de Gemeente te werken, voor een vergoeding van € 65,00 exclusief btw per uur. [A] is mede-eigenaar van [eiseres] .
2.2.
Oorspronkelijk had de opdrachtovereenkomst een looptijd vanaf 14 december 2021 tot en met 30 juni 2022. Partijen hebben de opdrachtovereenkomst op 22 juni 2022 verlengd tot en met 31 december 2022.
2.3.
[A] heeft vanaf 12 september 2022 niet meer voor de Gemeente gewerkt. Die dag heeft de Gemeente aan [A] laten weten dat zijn werkzaamheden worden opgeschort in afwachting van een onderzoek door [organisatie] . Na afronding van dit onderzoek heeft de Gemeente op 17 november 2022 een brief aan [eiseres] toegezonden. Daarin staat dat de werkzaamheden van [A] door de Gemeente zijn stopgezet op
12 september 2022 naar aanleiding van signalen over mogelijke strijdige belangen door andere werkzaamheden van [A] . Ook staat in de brief dat uit onderzoek is gebleken dat [A] andere werkzaamheden heeft die zich volgens de Gemeente niet verhouden met de werkzaamheden die [A] voor de Gemeente verricht. Ten slotte heeft de Gemeente geschreven dat zij met de brief bevestigt dat zij de opdrachtovereenkomst per
12 september 2022 opzegt.
2.4.
Vanaf september 2022 (partijen weten niet meer of dit per 1 september 2022 of per 12 september 2022 is) heeft de Gemeente [eiseres] niet meer betaald.
Wat vindt en vordert [eiseres] ?
2.5.
[eiseres] vindt dat de Gemeente het werk van [A] ten onrechte heeft opgeschort op 12 september 2022 en de opdrachtovereenkomst ten onrechte heeft opgezegd op 17 november 2022. [eiseres] stelt dat [A] de overeengekomen 36 uur per week voor de Gemeente heeft gewerkt en dat [A] zijn werk kwalitatief goed uitvoerde. Van een tekortkoming in de nakoming van de opdrachtovereenkomst is daarom volgens [eiseres] geen sprake. Ook meent [eiseres] dat de Gemeente de opdrachtovereenkomst niet op 17 november 2022 met terugwerkende kracht tot
12 september 2022 en evenmin per direct kon opzeggen. Volgens [eiseres] moest de Gemeente ten minste een maand opzegtermijn in acht nemen en had de Gemeente eerst een ingebrekestelling moeten toesturen. [eiseres] meent dat zij door de handelwijze van de Gemeente schade heeft geleden, die bestaat uit het bedrag dat zij had ontvangen als zij vanaf 12 september 2022 tot en met 31 december 2022 in de gelegenheid was gesteld te werken en betaald had gekregen. Dit is € 40.690,00 exclusief btw en € 49.234,90 inclusief btw (berekend op basis van € 65,00 exclusief btw per uur keer 36 uren per week).
2.6.
[eiseres] vordert in deze procedure - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - betaling van € 40.690,00 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 december 2022. Ook vordert [eiseres] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.181,90 te vermeerderen met wettelijke handelsrente en ten slotte de proces- en nakosten.
Wat vindt de Gemeente?
2.7.
De Gemeente vindt dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Naar aanleiding van het onderzoek van [organisatie] zou volgens de Gemeente zijn gebleken dat het volstrekt onaannemelijk is dat [A] de overeengekomen 36 uur per week voor de Gemeente werkte, zodat [A] en daarmee [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst. Ter motivering heeft de Gemeente aangevoerd - onder verwijzing naar het rapport van [organisatie] - dat [A] voor veel andere opdrachtgevers werkte en dat de productiviteit van [A] , gemeten op basis van zijn online activiteiten, significant minder was dan van een collega bij de Gemeente. Verder wijst de Gemeente op de wisselende verklaringen van [A] – over zijn werk bij andere opdrachtgevers – voorafgaand aan en tijdens deze procedure, waardoor het vertrouwen in [A] is geschaad. Gelet op het voorgaande stelt de Gemeente dat zij de opdrachtovereenkomst terecht heeft opgeschort en heeft beëindigd per 12 september 2022 of per 17 november 2022, op grond van artikel 10.4 of 10.1 van de opdrachtovereenkomst.
2.8.
Ook in het geval dat van een opzegging per 12 september 2022 geen sprake mocht zijn, meent de Gemeente dat zij geen schade aan [A] hoeft te vergoeden vanaf deze periode omdat zij geen betalingsverplichting heeft vanaf dat moment. Zij voert daartoe aan dat i) [A] geen werk meer heeft uitgevoerd sinds 12 september 2022 en ii) van de Gemeente niet kon worden verwacht dat zij [A] toeliet tot het verrichten van werkzaamheden gedurende een onderzoek naar ernstige feiten. Ten slotte stelt de Gemeente dat het gelet op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de Gemeente een betalingsverplichting richting [eiseres] heeft vanaf 12 september 2022 of vanaf 17 november 2022.
2.9.
In het geval de vordering van [eiseres] wel wordt toegewezen, dan wenst de Gemeente dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard of dat hieraan de voorwaarde tot zekerheidsstelling wordt verbonden vanwege een restitutierisico. Ten slotte vordert de Gemeente dat [eiseres] de proces- en nakosten vergoedt, waaronder specifieker de kosten van betekening van het vonnis van 6 maart 2024.

3.De beoordeling

Wat hebben partijen afgesproken over de invulling van de opdrachtovereenkomst?
3.1.
Om vast te stellen of [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst, is relevant wat partijen hebben afgesproken.
3.1.1.
Partijen zijn het erover eens dat [A] als uitgangspunt 36 uur per week zou werken. Ook zijn zij het erover eens dat [eiseres] vier dagen van 9 uur per week zou declareren. Dit zou ook zo zijn als [A] die uren op een ander moment in de week, of eventueel in de week erna, had gewerkt. Partijen zijn het er ook over eens dat [A] andere opdrachtgevers mocht hebben.
3.1.2.
In de opdrachtovereenkomst staat dat de werkzaamheden worden verricht ‘zoals beschreven in bijlage 1 van de overeenkomst’. In bijlage 1 hebben partijen voor de invulling van de functie verwezen naar de vacaturetekst. In de vacaturetekst staat onder andere dat de nadruk van de werkzaamheden ligt bij contacten met inwoners. Het gaat daarbij onder meer om i) het verhelderen en analyseren van hulpvragen, ii) het maken van een plan van aanpak, iii) de mogelijkheden, talenten en belemmeringen analyseren en iv) het coachen, bemiddelen, ondersteunen en begeleiden van jongeren naar werk of school. In de vacaturetekst staat dat huisbezoek een goed middel is om dicht bij de inwoners te komen.
3.1.3.
Uit de opdrachtovereenkomst en de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling, kan verder niet worden afgeleid dat [A] specifieke doelen moest behalen (bijvoorbeeld in het aantal jongeren dat hij moest helpen of hetgeen hij daarin moest bereiken).
Wanneer mag de Gemeente opzeggen en hoe moet zij opzeggen?
3.2.
In de opdrachtovereenkomst hebben partijen verder afspraken gemaakt over opzegging van de opdrachtovereenkomst. Het uitgangspunt is dat tussentijdse opzegging van de opdrachtovereenkomst mogelijk is, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Onder omstandigheden is opzegging met een kortere opzegtermijn of zonder opzegtermijn mogelijk. Hierna volgen de relevante artikelen uit de opdrachtovereenkomst.
3.2.1.
In artikel 10.1 van de opdrachtovereenkomst staat dat partijen de opdrachtovereenkomst schriftelijk tussentijds kunnen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, tenzij op grond van de redelijkheid in het concrete geval een kortere opzegtermijn gerechtvaardigd is.
3.2.2.
In artikel 10.4 staat dat de Gemeente het recht heeft om de opdrachtovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen als de werkzaamheden niet (meer) door [eiseres] of [A] worden uitgevoerd conform hetgeen over de invulling van de opdracht in de opdrachtovereenkomst is opgenomen.
3.3.
Anders dan [eiseres] aanvoert, volgt uit de opdrachtovereenkomst en specifieker artikel 10 niet dat de Gemeente een ingebrekestelling moet sturen aan [eiseres] voordat zij de opdrachtovereenkomst op grond van artikel 10.1 of 10.4 kan opzeggen. Artikel 10.1 stelt enkel de eis dat er schriftelijk moet worden opgezegd. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te oordelen dat uit de tekst van de opdrachtovereenkomst of de bedoeling van partijen moet worden begrepen dat een ingebrekestelling niettemin vereist is voor een rechtsgeldige opzegging.
Vanaf wanneer heeft de Gemeente de opdrachtovereenkomst opgezegd?
3.4.
Anders dan de Gemeente betoogt, kan niet worden vastgesteld dat de Gemeente de opdrachtovereenkomst op of per 12 september 2022 heeft opgezegd.
3.4.1.
De Gemeente heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de werkzaamheden van [A] in verband met het onderzoek per 12 september 2022 werden opgeschort en dat er feitelijk geen invulling meer werd gegeven aan de opdrachtovereenkomst. Er is daarom volgens de Gemeente opgezegd op 12 september 2022 en de brief van 17 november 2022 is de juridische afhechting daarvan. Uit niets blijkt echter dat de Gemeente op 12 september 2022 aan [eiseres] of [A] heeft gezegd dat zij de opdrachtovereenkomst die dag opzegt. [A] heeft onbetwist gesteld dat aan hem op 12 september 2022 enkel werd medegedeeld dat hij zijn spullen moest inleveren en dat hij op non-actief werd gesteld in afwachting van een onderzoek door [organisatie] . Hieruit kan niet worden afgeleid dat [A] definitief niet meer tot het werk zou worden toegelaten en [A] heeft onbetwist gesteld dat hij die mededeling ook niet als opzegging heeft begrepen. [A] heeft zich ook voor werk beschikbaar gehouden.
3.4.2.
Los van het voorgaande maakt artikel 10 van de opdrachtovereenkomst het niet mogelijk om met terugwerkende kracht op te zeggen, zodat in de brief van 17 november 2022 ook geen opzegging per 12 september 2022 kan worden gelezen.
3.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat de Gemeente het recht had om de opdrachtovereenkomst tussentijds op te zeggen. De wet biedt daar ruimte voor (artikel 7:408 lid 1 BW) en de artikelen 10.1 en 10.4 van de opdrachtovereenkomst verbinden daar enkel enige voorwaarden aan. De Gemeente heeft in de brief van 17 november 2022 verwezen naar artikel 10.1 (opzegging met een opzegtermijn van een maand of korter) en heeft in deze procedure ook een beroep gedaan op artikel 10.4 van de opdrachtovereenkomst (opzegging met onmiddellijke ingang). De rechtbank overweegt dat de Gemeente de opdrachtovereenkomst voor het eerst in de brief van 17 november 2022 heeft opgezegd. De vraag die overblijft, is of deze opzegging diezelfde dag is ingetreden.
3.6.
De rechtbank concludeert dat artikel 10.4 van de opdrachtovereenkomst niet van toepassing is. Op de Gemeente rust de stelplicht en bewijslast dat [eiseres] of [A] de opdrachtovereenkomst niet heeft uitgevoerd zoals is afgesproken. Anders dan de Gemeente betoogt, is niet vast komen te staan dat [eiseres] of [A] daarin tekort is geschoten. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
3.6.1.
Allereerst is niet door de Gemeente gesteld en is ook anderszins niet gebleken dat [A] de jongeren niet goed heeft begeleid of dat de kwaliteit van zijn werk anderszins te wensen overliet. Partijen hebben de opdrachtovereenkomst op 22 juni 2022 zelfs met een half jaar verlengd. De rechtbank gaat er van uit dat de Gemeente dit niet had gedaan als zij destijds signalen had gehad dat de kwaliteit van het werk door [A] onder de maat was. Uit de stellingen van partijen noch uit de opdrachtovereenkomst volgt verder dat er bepaalde doelen waren afgesproken over het aantal jongeren dat moest worden geholpen of over de resultaten die moesten worden bereikt. Dat [eiseres] bepaalde doelen of resultaten niet heeft behaald, en in die zin tekort is geschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst, kan daarom ook niet worden vastgesteld.
3.6.2.
Ten tweede kan uit het onderzoek van [organisatie] naar de online gegevens niet worden vastgesteld dat [A] geen 36 uur per week bij de Gemeente werkte of dat [A] tekort geschoten is in de nakoming van de opdrachtovereenkomst. Ervan uitgaande dat het onderzoek juist is, zou [A] in vergelijking met een collega significant minder hebben ingelogd en minder handelingen en documenten hebben geregistreerd of opgeslagen in de online werkomgeving. [A] heeft echter onbetwist verklaard dat hij veel telefonisch en fysiek contact had met klanten, waarvoor het niet altijd nodig was om in te loggen. Deze stelling vindt steun in de vacaturetekst van de Gemeente, waarnaar in de opdrachtovereenkomst is verwezen en waarin staat dat de nadruk van het werk op contacten met inwoners ligt en dat een huisbezoek een goed middel daartoe is. De Gemeente heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het niettemin noodzakelijk is om in te loggen om de werkzaamheden goed en volledig uit te voeren. Ook blijkt uit de opdrachtovereenkomst niet dat hierover afspraken zijn gemaakt. Bovendien heeft [A] onbetwist verklaard dat hij zijn handelingen online niet goed in [.] registreerde, en dat dit uit zijn functioneringsgesprek ook als verbeterpunt volgde, zodat de registratie van online gegevens die meegenomen zijn in het onderzoek een vertekend beeld kunnen geven. Uit de online gegevens kan al met al niet de conclusie worden getrokken die de Gemeente daaruit trekt, temeer nu de kwaliteit van het werk van [A] niet ter discussie is gesteld en het aantal klanten dat [A] hielp niet significant afwijkt van het aantal klanten dat zijn collega – waarmee [organisatie] heeft vergeleken – hielp.
3.6.3.
Ten derde en ten slotte kan uit de overige stellingen van de Gemeente en het onderzoek van [organisatie] niet worden vastgesteld dat [A] geen 36 uur per week voor de Gemeente werkte. Volgens de Gemeente werkte [A] op enig moment ook 36 uur per week bij de gemeente [gemeente] (vanaf januari 2022 tot augustus 2022), 36 uur bij de Regionale Sociale Dienst (in december 2021 en januari 2022) en 6 uur per week voor [eiseres] . Bovendien zou op het curriculum vitae van [A] zichtbaar zijn geweest dat hij zich beschikbaar stelt vanaf 1 juli 2022. Het is gelet hierop volgens de Gemeente onaannemelijk dat [A] zijn uren voor de Gemeente volledig werkte. Dat kan echter niet worden vastgesteld. [eiseres] heeft namelijk gemotiveerd betwist dat hij al deze uren voor andere opdrachtgevers werkte. Zo heeft [eiseres] gesteld dat [A] 50% van zijn werkzaamheden bij de gemeente [gemeente] uitbesteedde aan medewerkers van [eiseres] . En verder heeft [eiseres] gesteld dat [A] in de maanden december 2021 en januari 2022 geen noemenswaardige uren meer bij de Regionale Sociale Dienst werkte maar enkel een opdrachtovereenkomst had ter compensatie, omdat [A] in de periode vanaf december 2021 tot en met maart 2022 nog beschikbaar zou blijven voor eventuele vragen van jongeren en van zijn opvolger. Deze verklaring botst niet met de verklaring van de Regionale Sociale Dienst, waaruit blijkt dat er een ‘inhuurcontract’ bestond in december 2021 en januari 2022 maar waaruit niet blijkt dat [A] de uren ook daadwerkelijk werkte. Ten slotte heeft [A] verklaard dat hij zijn curriculum vitae maakte toen nog niet aan de orde was dat de opdrachtovereenkomst bij de Gemeente werd verlengd. Dat het aantal uren dat [A] voor andere opdrachtgevers werkte onverenigbaar was met het werk bij de Gemeente en de uren bij de Gemeente daardoor niet zouden zijn gewerkt, is dan ook niet gebleken. Dat geldt ook als [A] toch meer uren bij de Regionale Sociale Dienst werkte dan waarover hij heeft verklaard, omdat dit aantal uren veel is maar niet kan worden vastgesteld dat de uren bij de Gemeente er daardoor bij in zijn geschoten. Bij deze conclusie weegt mee – zoals hiervoor reeds overwogen – dat de kwaliteit van het werk door [A] niet ter discussie is gesteld en uit de online activiteiten niet kan worden vastgesteld dat [A] het werk niet conform de invulling van de opdrachtovereenkomst heeft uitgevoerd.
3.7.
Het staat gelet op het voorgaande niet vast dat [A] en daarmee [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst. Daarmee is er niet voldaan aan artikel 10.4 van de opdrachtovereenkomst. Aan bewijslevering wordt gelet op de gemotiveerde betwisting niet toegekomen, omdat de Gemeente daartegenover onvoldoende heeft gesteld over de precieze inhoud van de opdrachtovereenkomst en het niet nakomen daarvan.
3.8.
De rechtbank concludeert dat artikel 10.1 wel van toepassing is, waarin de mogelijkheid en voorwaarden van tussentijdse opzegging zijn vastgelegd. De rechtbank acht hierbij gerechtvaardigd dat de Gemeente een opzegtermijn van nul dagen – in plaats van een maand – hanteert en daarom de opdrachtovereenkomst per 17 november 2022 heeft opgezegd. Die rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat [A] tijdens het onderzoek van [organisatie] – en overigens ook in deze procedure – wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn werkzaamheden bij andere opdrachtgevers. Het belangrijkste voorbeeld daarvan is dat [A] in het gesprek met [organisatie] op 19 september 2022 heeft verklaard dat hij bij de gemeente [gemeente] is gestopt toen hij zijn werkzaamheden startte bij de Gemeente. Achteraf is gebleken dat deze verklaring onjuist is. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij een onjuiste verklaring aflegde door de spanning tijdens het gesprek, maar de Gemeente heeft er terecht op gewezen dat [A] in e-mails van eind september 2022 schrijft dat hij met zijn advocaat zal overleggen waarna hij het gespreksverslag van [organisatie] – waarin de onjuiste verklaring stond – goedkeurt. Het had op de weg van [A] gelegen om op zijn onjuiste verklaring terug te komen in de e-mails. De spanning tijdens het gesprek kan hiervan niet de oorzaak zijn geweest. Hieruit concludeert de rechtbank dat [A] er kennelijk, in ieder geval na het gesprek met [organisatie] , bewust voor heeft gekozen geen volledige informatie aan de Gemeente te verschaffen. Daarmee heeft hij onduidelijkheid geschept en het vertrouwen van de Gemeente in een verdere samenwerking ernstig geschaad, hetgeen toegerekend kan worden aan [eiseres] . De Gemeente heeft terecht aangevoerd dat die houding van [A] rechtvaardigt dat er na 17 november 2022 geen betalingsverplichting meer richting [eiseres] bestaat, zodat de rechtbank een kortere opzegtermijn van nul dagen zal hanteren.
3.9.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat het voorgaande geen reden is om de opdrachtovereenkomst of de betalingsverplichting op een eerdere datum dan 17 november 2022 te laten eindigen. De Gemeente had vanaf 19 september 2022 – toen [A] het gesprek met [organisatie] had gehad – al kennis van de onjuistheid van de door [A] afgelegde verklaring dat hij niet bij de gemeente [gemeente] werkte. De Gemeente had ook toen reeds kunnen opzeggen vanwege een geschonden vertrouwen in een verdere samenwerking, maar dat heeft zij niet gedaan. [A] heeft zich verder vanaf 12 september 2022 beschikbaar gehouden om te werken. Uit het onderzoek is bovendien niet gebleken dat [A] zijn werkzaamheden niet (volledig) uitvoerde en ook is niet gebleken dat de kwaliteit van het werk van [A] onvoldoende was. Het komt gelet op het voorgaande voor rekening en risico van de Gemeente dat [A] tijdens het onderzoek niet heeft gewerkt. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid maken ten slotte niet dat het onaanvaardbaar is dat de Gemeente een betalingsverplichting heeft tussen 12 september 2022 en 17 november 2022. De juridische drempel voor die conclusie is hoog en de hiervoor genoemde omstandigheden rechtvaardigen geen andere uitkomst.
3.10.
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de Gemeente de opdrachtovereenkomst per 17 november 2022 heeft opgezegd en per die datum geen betalingsverplichting meer had ten opzichte van [eiseres] .
De hoogte van de schade
3.11.
Het voorgaande betekent dat de Gemeente het bedrag aan [eiseres] moet betalen berekend vanaf het moment in september 2022 dat zij niet meer heeft betaald tot
17 november 2022, waarbij uit wordt gegaan van 36 uur per week keer € 65,00 (exclusief btw) per uur in die periode.
3.12.
Beide partijen hebben medegedeeld dat zij niet weten of [eiseres] al betaald heeft gekregen over de werkzaamheden uitgevoerd vanaf 1 september tot en met
16 september 2022. De rechtbank gaat er van uit dat partijen dit in hun administratie op eenvoudige wijze kunnen achterhalen, om vervolgens het juiste bedrag uit te betalen. De rechtbank zal in de formulering van de toe te wijzen vordering rekening houden met deze onzekerheid.
3.13.
De btw is alleen verschuldigd over schadevergoeding als daar een tegenprestatie tegenover staat. In de periode vanaf 1 september 2022 tot en met 11 september 2022 heeft [A] werkzaamheden verricht en is sprake van een tegenprestatie. Daarom is deze schadevergoeding belast met btw. Dat geldt niet voor de schadevergoeding vanaf
12 september 2022, omdat [eiseres] in die periode geen tegenprestatie heeft verricht. Over dit deel van de schadevergoeding is daarom geen btw verschuldigd. Ook hiermee zal rekening worden gehouden bij de toe te wijzen vordering.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring en zekerheidsstelling
3.14.
De stelling van de Gemeente dat er een restitutierisico is, als gevolg waarvan het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard of er zekerheid moet worden verstrekt, slaagt niet. Het uitgangspunt is dat een vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, zonder dat zekerheidsstelling hoeft te worden verstrekt. Een belangenafweging kan deze beslissing anders maken, waarbij meeweegt of er sprake is van een restitutierisico. In dit geval heeft de Gemeente echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan een restitutierisico aanwezig is, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat dit risico er daadwerkelijk is. Het belang van de Gemeente bij het achterwege laten van een uitvoerbaar bij voorraadverklaring of bij het verbinden van zekerheidsstelling aan de uitvoerbaar bij voorraad door [eiseres] is daarmee onvoldoende toegelicht. Het belang van [eiseres] bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring zonder zekerheidsstelling is daarentegen, gelet op de betaling van een geldsom, gegeven.
Wettelijke handelsrente
3.15.
[eiseres] heeft schadevergoeding gevorderd, zodat de gevorderde handelsrente op grond van artikel 6:119a BW niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf 28 december 2022 (op
14 december 2022 heeft [eiseres] de Gemeente verzocht de schade te vergoeden).
Buitengerechtelijke kosten
3.16.
[eiseres] heeft ook een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.181,90 gevorderd. [eiseres] heeft aangevoerd dat haar advocaat met de Gemeente heeft gecorrespondeerd om buiten rechte tot betaling te komen. Omdat het gaat om een vordering tot vergoeding van schade is het Rapport Voorwerk II van toepassing. Uit de door [eiseres] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt echter niet dat er kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan het verzenden van een aanmaning of eenvoudige brief, of het doen van een schikkingsvoorstel. Die werkzaamheden zijn niet als buitengerechtelijke werkzaamheden aan te merken in de zin van Rapport Voorwerk II. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
In de hoofdzaak
3.17.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen in de hoofdzaak worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In het incident: kosten betekening tussenvonnis
3.18.
De Gemeente heeft gevorderd dat [eiseres] de kosten van betekening van het vonnis van 6 maart 2024 (hierna: het tussenvonnis) – met een totaal van € 188,44 – moet betalen. De Gemeente heeft daartoe aangevoerd dat [eiseres] heeft nagelaten uitvoering te geven aan het tussenvonnis binnen de door de rechtbank gestelde termijn van twee weken, ook na herhaaldelijk verzoek van de Gemeente. De Gemeente heeft het tussenvonnis daarom op 2 april 2024 aan [eiseres] betekend.
3.19.
De rechtbank wijst deze vordering van de Gemeente toe. Het tussenvonnis bevat de veroordeling tot het verstrekken van meerdere stukken door [eiseres] . Eerst nadat de Gemeente het tussenvonnis heeft betekend en er – naar aanleiding van een tweede incidentele vordering van de Gemeente – een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarin werkafspraken zijn gemaakt, heeft [eiseres] enkele stukken overgelegd en zich ingespannen om te laten zien dat zij andere stukken niet heeft en niet kan verkrijgen.
3.20.
Het had op de weg van [eiseres] gelegen om eerder de stukken te verstrekken die zij wél had en om eerder aan te tonen dat zij aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Gelet hierop acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat [eiseres] de kosten van betekening van het tussenvonnis van € 188,44 vergoedt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] bij wijze van schadevergoeding de uren te betalen die vanaf 1 september 2022 tot en met 11 september 2022 nog niet aan [eiseres] betaald zijn, uitgaande van werkweken van 36 uur in deze periode voor een bedrag van € 65,00 exclusief btw (€ 78,65 inclusief btw) per uur,
4.2.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] bij wijze van schadevergoeding de uren te betalen die vanaf 12 september 2022 tot en met 16 november 2022 niet aan [eiseres] betaald zijn, uitgaande van werkweken van 36 uur in deze periode voor een bedrag van € 65,00 per uur,
4.3.
bepaalt dat het bedrag dat betaald moet worden gelet op de veroordeling onder 4.1 en 4.2 vermeerderd moet worden met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 28 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [eiseres] om aan de Gemeente € 188,44 te betalen,
4.5.
compenseert de verdere kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.
5425