ECLI:NL:RBMNE:2025:2486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
580330 HA ZA 24-439
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische aansprakelijkheidszaak met betrekking tot onjuiste diagnose en behandelingsdelay

In deze medische aansprakelijkheidszaak vorderen eisers, de heer [eiser sub 1] en zijn dochter [eiseres sub 2], schadevergoeding van de gedaagde partij, die verantwoordelijk wordt gehouden voor een aanvankelijk onjuist gestelde diagnose van borstkanker bij hun overleden echtgenote en moeder, mevrouw [overledene]. De eisers stellen dat door deze fout een behandelingsdelay van 38 maanden is ontstaan, wat heeft geleid tot een verergering van de ziekte. De rechtbank heeft op 2 april 2025 een tussenvonnis uitgesproken, waarin zij oordeelt dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn tegen het rapport van de benoemde deskundige, prof. dr. [oncologisch-chirurg 1]. Dit rapport concludeert dat de tumor in 2015 en 2016 al kwaadaardig was, en de rechtbank acht dit voorshands bewezen. De gedaagde partij krijgt de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. De rechtbank benadrukt dat de deskundige zijn rapport heeft opgesteld op basis van alle relevante informatie en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat het rapport niet als uitgangspunt kan dienen voor de schadevergoeding. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door de gedaagde partij, die moet aantonen dat de tumor in de betreffende jaren niet kwaadaardig was. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden en een datum vastgesteld voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/580330 / HA ZA 24-439
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [gemeente] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [plaats 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers c.s] .,
advocaat: mr. L.G.J. Hendrix,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. O.L. Nunes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 28 producties;
- de conclusie van antwoord met 14 producties;
- de door [eisers c.s] . overgelegde productie 29;
- het door [eisers c.s] . overgelegde audiofragment.
1.2.
Op 13 januari 2025 was de mondelinge behandeling. Daarbij waren de heer [eiser sub 1] en mevrouw [eiseres sub 2] aanwezig met hun advocaat mr. L.G.J. Hendrix. Namens [gedaagde] zijn verschenen mevrouw dr [chirurg-oncoloog 1] (chirurg-oncoloog bij [gedaagde] ), mevrouw mr [personenschadespecialist] (personenschadespecialist bij verzekeraar Centramed) en mevrouw [senior jurist juridische zaken] (senior jurist juridische zaken bij [gedaagde] ) met mr. O.L. Nunes. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en zij hebben antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze zaak is een medische aansprakelijkheidszaak. Eisers, de heer [eiser sub 1] en zijn dochter [eiseres sub 2] , zijn de echtgenoot en dochter en inmiddels erfgenamen van mevrouw
[overledene] (hierna: [overledene] ). [overledene] is in [gedaagde] gediagnosticeerd met kanker. De stelling van [eisers c.s] . is dat [gedaagde] aansprakelijk is voor een aanvankelijk onjuist gestelde diagnose, waardoor een behandelingsdelay van 38 maanden is ontstaan. [gedaagde] is het niet eens met die stelling. Partijen hebben een deskundigenonderzoek aangevraagd en de deskundige heeft een rapport opgesteld van zijn bevindingen. De rechtbank is het niet eens met [gedaagde] dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zouden bestaan tegen het rapport van de deskundige. Het rapport moet daarom als uitgangspunt dienen bij de afhandeling van de schade van [eisers c.s] . Uit het rapport blijkt dat de hulpverleners uit het [ziekenhuis 1] onzorgvuldig hebben gehandeld. Het is op dit moment alleen (nog) niet voldoende duidelijk hoe het verloop van de ziekte van [overledene] , en de ontwikkeling van de tumor, zou zijn geweest als [gedaagde] wel juist zou hebben gehandeld. Met name is het de vraag of de tumor in 2015 (bij de eerste controle) en daarna in 2016 (bij de tweede controle) al kwaadaardig was, of dat de tumor pas na de controle in 2016 kwaadaardig is geworden. De rechtbank acht het voorshands bewezen dat de tumor in 2015 en 2016 bij de controles al kwaadaardig was. [gedaagde] wordt toegelaten om zich uit te laten over de kans dat dat de tumor in 2015 en 2016 nog niet kwaadaardig was en pas na de controles kwaadaardig is geworden. Als [gedaagde] dat bewijs niet kan leveren, dan gaat de rechtbank er vanuit dat de tumor kwaadaardig was en dat [gedaagde] geheel aansprakelijk is voor de schade die [eisers c.s] . heeft geleden.

3.De beoordeling

wat is er gebeurd?
3.1.
Begin juni 2015 voelde en zag [overledene] een flinke afwijking in haar linkerborst. Daarom is zij op 8 juni 2015 naar de huisarts gegaan, die haar heeft doorgestuurd naar de mamapoli in het [ziekenhuis 1] . Daar werden een mammografie en echo gemaakt van de linkerborst. Er werd een afwijking gevonden links net boven de borst met een doorsnede van ongeveer 2 cm. De afwijking werd geclassificeerd als een BIRADS-classificatie 4, ACR 3. Er was sprake van een zogenoemde verdachte echoarme laesie.
3.2.
Op 9 juni 2015 werd er aanvullend onderzoek gedaan in de vorm van twee biopten van de echoarme laesie door patholoog-anatoom dr. [patholoog-anatoom] . Nog diezelfde dag werd aan [overledene] door chirurg-oncoloog en hoofdbehandelaar dr. [chirurg-oncoloog 1] medegedeeld dat er géén sprake was van borstkanker. Er werd afgesproken dat zes maanden later een controleonderzoek zou plaatsvinden.
3.3.
Op 14 januari 2016 heeft een controleonderzoek plaatsgevonden bij chirurg-oncoloog dr. [chirurg-oncoloog 2] (hierna: [chirurg-oncoloog 2] ). [chirurg-oncoloog 2] heeft lichamelijk onderzoek verricht bij [overledene] en er is een röntgenfoto gemaakt. Naar aanleiding van dat onderzoek is de BIRADS-classificatie gewijzigd naar BIRADS-2. [chirurg-oncoloog 2] concludeerde dat verdere controle via het bevolkingsonderzoek kon verlopen.
3.4.
In augustus 2018 heeft het bevolkingsonderzoek plaatsgevonden bij [overledene] . Daaruit bleek dat nader onderzoek noodzakelijk was in verband met de verdenking van borstkanker in de linkerborst. Er is een mammografie gemaakt, er zijn biopten afgenomen en er is een MRI-onderzoek gedaan. Er werd een maligniteit in de linkerborst bevestigd. Het MRI-onderzoek toonde een BIRADS-6. De borstkanker was uitgezaaid in de borst. [overledene] is verder behandeld in het [ziekenhuis 2] in [plaats 2] en later ook in het [ziekenhuis 3] in [plaats 3] .
3.5.
Op 11 oktober 2019 en 31 december 2019 heeft [overledene] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor het ontoereikende onderzoek in 2015 en voor de gevolgen van het delay van 38 maanden in de behandeling van de borstkanker.
3.6.
In december 2020 is gebleken dat er ondanks intensieve chemotherapie, amputatie van de linkerborst, hormoontherapie en bestralingen uitzaaiingen waren in de lever en de longen van [overledene] . Op [overlijdensdatum] 2023 is [overledene] overleden aan de gevolgen van de uitgezaaide borstkanker.
hoe is het toen verder gegaan?
3.7.
Op gezamenlijk verzoek van Centramed (de verzekeraar van het [ziekenhuis 1] ) is een expertiseonderzoek aangevraagd bij oncologisch chirurg prof. dr. [oncologisch-chirurg 1] (hierna: [oncologisch-chirurg 1] ) verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum. [oncologisch-chirurg 1] heeft in het kader van zijn onderzoek met dr. [chirurg-oncoloog 1] en dr. [chirurg-oncoloog 2] gesproken. Op 3 mei 2022 heeft [oncologisch-chirurg 1] gesproken met [overledene] en haar echtgenoot. [overledene] heeft aan [oncologisch-chirurg 1] een document overhandigd, die zij de ‘eigen status’ heeft genoemd. Op 1 juni 2022 heeft [oncologisch-chirurg 1] zijn conceptrapportage aan partijen heeft gestuurd. Zowel de medisch adviseur van [gedaagde] als de medisch adviseur van [overledene] hebben aanvullende vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het concept rapport van [oncologisch-chirurg 1] . Op 4 augustus 2022 heeft [oncologisch-chirurg 1] zijn definitieve rapport aan partijen toegestuurd. Op 6 september 2022 heeft [oncologisch-chirurg 1] in een brief nog vragen van partijen beantwoord. In november 2022 is [overledene] een kort geding gestart tegen [gedaagde] . [gedaagde] heeft toen, vlak voor de zitting, € 100.000 aan [overledene] betaald. De vorderingen van [overledene] zijn bij vonnis van 30 november 2022 afgewezen.
waar loopt het op vast?
3.8.
[eisers c.s] . is van oordeel dat [gedaagde] op grond van artikel 7:462 BW primair op grond van artikel 6:74 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW jegens [overledene] en [eisers c.s] . aansprakelijk is voor de gemaakte fout(en) en voor de schade die uit dat onzorgvuldig handelen voortvloeit. Om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] aansprakelijk is, moet beoordeeld worden of de hulpverleners hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener onder gelijke omstandigheden had mogen worden verwacht. Ter onderbouwing van het standpunt van [eisers c.s] . dat [gedaagde] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener mocht worden verwacht, verwijst [eisers c.s] . naar het rapport van [oncologisch-chirurg 1] . Volgens [gedaagde] kan het rapport van [oncologisch-chirurg 1] echter niet worden gebruikt als uitgangspunt bij de afhandeling van de schade van [eisers c.s] . Daardoor zijn de onderhandelingen tussen partijen vastgelopen.
Deskundigenrapport leidend? Toetsingskader.
3.9.
Voordat de rechtbank ingaat op de standpunten van partijen, overweegt zij het volgende. Partijen zijn het samen eens geworden over de benoeming van [oncologisch-chirurg 1] . De medisch adviseurs van partijen hebben een vraagstelling geformuleerd en die is voorgelegd. Als uitgangspunt geldt dan dat partijen in principe gebonden zijn aan de inhoud van het deskundigenrapport dat op hun gezamenlijk verzoek, zoals hier is gebeurd, is opgesteld. Dit zou anders kunnen zijn als het rapport qua inhoud of de manier waarop het tot stand gekomen is niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Zo mag van een rapport van een deskundige worden verwacht dat het onpartijdig, consistent, inzichtelijk en logisch is. Ook de manier waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht, kan afbreuk doen aan de waarde van een deskundigenrapport. Het komt erop neer dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren moeten zijn in te brengen tegen dat rapport, voordat de rechtbank kan beslissen het deskundigenbericht naast zich neer te leggen. Dit betekent daarom dat van de partij die kritiek heeft op het rapport, mag worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de eerste deskundige op overtuigende wijze worden tegengesproken. Verder geldt dat de rechtbank niet kan beoordelen of de conclusies van [oncologisch-chirurg 1] (medisch) juist zijn. Wat wel beoordeeld kan worden is of de deskundige in het rapport voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij tot deze conclusies is gekomen en of daarbij voldoende aandacht is besteed aan vragen die zijn gesteld in de concept-fase. Op die manier en tegen deze achtergrond zal de rechtbank kijken naar de kritiekpunten die [gedaagde] op het rapport van [oncologisch-chirurg 1] heeft.
De bezwaren tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1]
3.10.
Het rapport van [oncologisch-chirurg 1] is door Centramed, namens [gedaagde] ,
ter beoordeling voorgelegd aan de heer dr. [chirurg] , chirurg (niet praktiserend) (hierna: [chirurg] ). Mede op basis van de beoordeling van dr. [chirurg] heeft [gedaagde] de volgende bezwaren tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1] :
- [oncologisch-chirurg 1] heeft geen kennis genomen van het volledige medische dossier;
- [oncologisch-chirurg 1] heeft maar kort gesproken met [chirurg-oncoloog 1] en [chirurg-oncoloog 2] ;
- Met het rapport wordt geen duidelijkheid verkregen over de vraag of door de betrokken hulpverleners medisch onzorgvuldig is gehandeld;
- [oncologisch-chirurg 1] geeft in zijn rapport geen deskundig oordeel over het feit dat de naald zichtbaar in de laesie zat, over de vraag of drie aanvullende biopten een andere uitslag hadden kunnen opleveren en of twee echogeleide biopten afdoende waren voor het stellen van de diagnose;
- De zorgverleners hebben bij de diagnostiek en advies niet in strijd met de toentertijd gangbare oncologische praktijk gehandeld.
3.11.
Het bezwaar dat [oncologisch-chirurg 1] geen kennis heeft genomen van het volledig medische dossier en het bezwaar dat [oncologisch-chirurg 1] maar kort heeft gesproken met [chirurg-oncoloog 1] en [chirurg-oncoloog 2] zien op de totstandkoming van het rapport. Deze bezwaren zullen eerst worden besproken. De overige bezwaren zien op de inhoud van het rapport en zullen daarna worden besproken.
1e bezwaar – [oncologisch-chirurg 1] beschikte niet over alle medische informatie
3.12.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [oncologisch-chirurg 1] niet beschikte over alle relevante informatie, namelijk de röntgenfoto’s waaruit blijkt dat de naald in de laesie zit, en deze foto’s niet heeft meegenomen in zijn beoordeling, dan wel dat hij onbenoemd laat dat hij deze informatie mee heeft genomen. De conclusie van de rechtbank is dat alle stukken wel verstrekt zijn aan [oncologisch-chirurg 1] en dat hij de stukken heeft betrokken bij zijn onderzoek. Dat blijkt uit het volgende.
3.13.
Volgens de bijlagenlijst van de expertiseaanvraag van 5 april 2022 [1] zijn de volgende stukken naar [oncologisch-chirurg 1] gestuurd:

Bijlagenlijst:
08-06-201S, bericht huisarts
08-06-2015, radiologleverslag [radioloog] , radioloog
08-06-2015, histologisch rapport [gedaagde]
14-01-2016, radiologicverslag [assistent-radioloog] , assistent radioloog
15-02-2018, verslag [chirurg-oncoloog 1] , chirurg-oncoloog
24-08-2018, brief [oncologisch-chirurg 2] , oncologisch chirurg
06-12-2018, brief [chirurg-oncoloog 3] , chirurg-oncoloog
3.14.
[oncologisch-chirurg 1] zelf noemt de volgende stukken in zijn rapportage [2] :
  • De brief van 10 februari 2022 met 7 bijlagen (digitaal)
  • De verslagen van de gesprekken met collegae [chirurg-oncoloog 1] en [chirurg-oncoloog 2] met als bijlage een brief van haar van 22 nov 2019 met relevante informatie betreffende overleg radioloog chirurg over de representativiteit van biopten, en [chirurg-oncoloog 2]
  • De door [overledene] zelfgemaakte status van 3 mei 2022
3.15.
Uit de door [overledene] zelfgemaakte status van 3 mei 2022 blijkt dat als bijlage daar aan zijn toegevoegd de volgende stukken [3] :

MT-1- [ziekenhuis 1] _echografie_8Juni_2015
• MT-2_ [ziekenhuis 1] _histologisch_rapport_08Juni_2015
• MT-3_ [ziekenhuis 1] _rapport_09Juni_2015_ [chirurg-oncoloog 1]
• MT-4_ [ziekenhuis 1] _rapport_14Januari_2016_ [chirurg-oncoloog 2]
• MT-5_Richtlijnendatabase_nieuw biopt_twijfel_representativiteit
• MT-6_Richtlijnendatabase_6.2_specificeren_Benigne
• MT-7_gesprek_ [patholoog-anatoom] _ [A] _14_november_2019
• MT-8_Gesprek_ [radioloog] _23_augustus_2021
• MT-9_Brief_ [radioloog] _26_augustus_2021
• MT-10_Telefonisch_gesprekji_ [B] _20_oktober_2021
• MT-11_UNIVE_Gesproken _met_ [B] _20_oktober_2021
• MT-12_Kwalitatief_goede_zorg_Afgeweken_Beargumenteerd_Gedocumenteerd
• MT-I3_0ncoonline_geen_verschil_richtlijnen_2015-2018_2019
• MT-14_ [ziekenhuis 1] _huisarts_geen_aanwijzingen_03_oktober_2015
• MT_15_ [ziekenhuis 1] _bevolkingsonderzoek_08_augustus_2018
• MT_16_ [ziekenhuis 1] _consult_17_augustus_2018_ [chirurg-oncoloog 1]
3.16.
Ook staat in de status van [overledene] dat er een CD-rom is verstrekt door [gedaagde]
aan [oncologisch-chirurg 1] . [4] Volgens mr. Hendrix is er drie maal een CD-rom met verschillend beeldmateriaal toegestuurd door [gedaagde] . Centramed stelde dat de
CD-rom van 2 januari 2023 niet verstrekt zou zijn aan [oncologisch-chirurg 1] , maar volgens [eisers c.s] . is het beeldmateriaal op die CD-rom gelijk aan het beeldmateriaal op de
CD-rom van 28 december 2018. Dat standpunt is niet weersproken door [gedaagde] . De CD-rom van 28 december 2018 is blijkens de foto bij de eigen status van [overledene] verstrekt aan [oncologisch-chirurg 1] op 3 mei 2022.
3.17.
[gedaagde] heeft er ook nog op gewezen dat haar medisch adviseur, [medisch adviseur] , in een brief van 12 juli 2022 heeft gevraagd aan [oncologisch-chirurg 1] :

1) Naar aanleiding van uw conceptrapport heb ik de bijlagelijst met medische stukken opgevraagd die aan u zijn verstrekt. Hieruit blijkt dat u niet beschikt over het poliklinisch dossier en de cd-rom met beeldvormend materiaal. Is dit juist? Wilt u deze, of andere stukken alsnog ontvangen?” Op 6 september 2022 heeft [oncologisch-chirurg 1] het volgende geantwoord aan [medisch adviseur] : “
1. Ik wil stukken onder 1 niet ontvangen”. [gedaagde] leidt daaruit af dat hij de stukken niet wil ontvangen, omdat hij ze niet wil zien. Naar het oordeel van de rechtbank is het waarschijnlijk dat [oncologisch-chirurg 1] daarmee heeft willen zeggen dat hij al over de cd-rom met beeldvormend materiaal beschikte, die bij de eigen status van [overledene] was verstrekt.
3.18.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [oncologisch-chirurg 1] wel over alle relevante informatie heeft beschikt, en ook over de röntgenfoto’s, doordat [overledene] de zelf gemaakte status met bijlagen aan [oncologisch-chirurg 1] heeft verstrekt. In zijn rapport heeft [oncologisch-chirurg 1] ook vermeld dat hij zijn oordeel, onder andere, heeft gebaseerd op de eigen status van [overledene] . Op pagina 1 van het rapport van [oncologisch-chirurg 1] staat: “
mevr [overledene] en haar echtgenoot waren goed voorbereid, met goed inzicht in het ziekteproces,diagnostiek en behandeling .Zij hadden een eigen status gemaakt, zeer goed gedocumenteerd en inzichtelijk geanalyseerd. Van deze status heb ik dankbaar gebruikgemaakt met uitslagen van radiologie pathologie en verslagen van gesprekken met diverse specialisten.” [gedaagde] heeft niet duidelijk kunnen maken dat dit anders begrepen had moeten worden dan [oncologisch-chirurg 1] daarmee het poliklinisch dossier heeft bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het dus niet juist dat [oncologisch-chirurg 1] niet zou hebben beschikt over alle relevante medische informatie.
3.19.
Bovendien geldt het volgende. [gedaagde] was op de hoogte van de aanbiedingsbrief aan [oncologisch-chirurg 1] . In de brief staat welke stukken er ter beschikking werden gesteld aan [oncologisch-chirurg 1] . Het stond [gedaagde] vrij om contact op te nemen met [overledene] en om op te vragen over welke stukken [oncologisch-chirurg 1] beschikte. Dat heeft zij blijkbaar niet gedaan.
3.20.
Ter onderbouwing van het standpunt dat het rapport van [oncologisch-chirurg 1] niet als uitgangspunt zou moeten dienen bij de afhandeling van de schade van [eisers c.s] . heeft [gedaagde] er op gewezen dat de voorzieningenrechter in het kort geding vonnis van 30 november 2022 heeft overwogen dat [gedaagde] voldoende steekhoudende en zwaarwegende bezwaren heeft ingebracht tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1] . De voorzieningenrechter baseert dit oordeel op een aantal punten, namelijk: dat [oncologisch-chirurg 1] geen kennis heeft genomen van alle (medische) gegevens, dat uit de conclusies van [oncologisch-chirurg 1] niet kan worden afgeleid op welke richtlijnen hij doelt, dat uit het rapport niet duidelijk blijkt of een arts kan volstaan met een echogeleide biopt voor het stellen van een deugdelijke diagnose en dat niet uit het rapport blijkt uit welke richtlijn volgt dat het een vereiste was om de uitslag van de biopten te bespreken binnen een (klein) MDO.
3.21.
De rechtbank heeft zojuist al overwogen dat [oncologisch-chirurg 1] wel over alle relevante informatie beschikte. Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk op welke richtlijn hij doelde; er kan maar één richtlijn worden bedoeld (namelijk de NABON-richtlijn Mammacarcinoom 2012) en bovendien heeft hij ook beschreven om welke richtlijn het gaat:
“ De richtlijnen zijn in consensus door NABON( nationaal borstkanker overleg nederland) van de integrale kankercentra NL vastgelegd in samenspraak met de wetenschappelijke verenigingen vastgelegd en op internet (iknl) te vinden. Afwijken van de richtlijn kan als mdo daar argumenten voor geeft dan wel vangnetten zoals hier: controle 6 maanden Ipv BOB verwijzing. ln de richtlijn staat tav twijfel aan representativiteit biopt: 5 biopten richtlijn internet ikn”. De twee overige punten die de voorzieningenrechter heeft gebruikt ter onderbouwing, zullen hierna in overweging 3.26 en verder worden besproken.
2e bezwaar – [oncologisch-chirurg 1] heeft maar kort gesproken met [chirurg-oncoloog 1] en [chirurg-oncoloog 2]
3.22.
Het tweede bezwaar met betrekking tot de totstandkoming van het rapport van [oncologisch-chirurg 1] is dat hij maar kort met [chirurg-oncoloog 1] en [chirurg-oncoloog 2] heeft gesproken. Het is de rechtbank niet duidelijk, zonder een nadere toelichting van [gedaagde] , waarom dat een steekhoudend en zwaarwegend bezwaar is. Het is duidelijk dat [oncologisch-chirurg 1] de vereiste hoor en wederhoor heeft toegepast en de rechtbank ziet (zonder nadere toelichting) niet in waarom uit de lengte van de gesprekken die [oncologisch-chirurg 1] met [chirurg-oncoloog 1] en [chirurg-oncoloog 2] kan worden afgeleid dat [oncologisch-chirurg 1] niet zorgvuldig zou hebben gehandeld bij het uitvoeren van zijn onderzoek.
3e bezwaar – met rapport wordt geen duidelijkheid verkregen over vraag of door betrokken hulpverleners medisch onzorgvuldig is gehandeld
3.23.
Wat betreft het bezwaar dat uit het rapport van [oncologisch-chirurg 1] niet zou volgen dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld overweegt de rechtbank als volgt.
[oncologisch-chirurg 1] komt tot de voldoende conclusies in zijn rapport:
- er heeft geen bespreking in een gestructureerd MDO met mammateam plaatsgevonden
- er is ten onrechte ten geen verslag van een ‘klein MDO’ die vervolgens besproken is
- het gevolg na bespreking in het mamma team had moeten zijn dat er opnieuw gebiopteerd werd volgens de richtlijn, zodat diagnose in het kader van tripeldiagnostiek verkregen zou worden.
3.24.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van [oncologisch-chirurg 1] helder zijn. De conclusie dat er ten onrechte geen 5 biopten zijn afgenomen wordt ook onderschreven door de juridisch adviseur van [gedaagde] , [juridisch adviseur] . In een e-mail van 22 september 2022 schrijft hij: “
Mijn medisch adviseur geeft aan dat volgens de betreffende richtlijn inderdaad wordt geadviseerd om 5 biopten af te nemen.” Er hadden dus 5 biopten genomen moeten worden omdat er twijfel was over de representativiteit van de twee afgenomen biopten, en dat is niet gebeurd.
3.25.
[gedaagde] heeft er tijdens de zitting nog op gewezen dat bij twijfel over de representativiteit van de biopten, het afnemen van een mammografie ook een optie was. Ook dit verweer is een inhoudelijk verweer tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1] en de juistheid daarvan kan de rechtbank niet beoordelen. Bovendien heeft [eisers c.s] . daarover ter zitting gezegd dat [gedaagde] doet alsof [oncologisch-chirurg 1] zegt dat alle opmerkingen over het handelen van de hulpverleners zouden vervallen, als er een mammografie was afgenomen. Maar [eisers c.s] . benadrukt dat [oncologisch-chirurg 1] zegt dat pas als er een gestructureerd MDO is geweest, dus als er consensus is in overleg met alle betrokken hulpverleners, je mogelijk kunt afwijken van het voorschrift dat er 5 biopten afgenomen moeten worden en kunt zeggen dat de patiënt over 6 maanden kan terugkomen voor controle. [gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat de vraag van de patholoog over de representativiteit van de afgenomen biopten door de radioloog tijdens het klein MDO is beantwoord en dat er dus geen twijfel meer was over de representativiteit. Afgezien van het feit dat [oncologisch-chirurg 1] heeft geconstateerd dat er ten onrechte geen verslag van dit klein MDO beschikbaar is, heeft [eisers c.s] . er op gewezen dat het klein MDO volgens [chirurg-oncoloog 1] heeft plaatsgevonden voordat de twijfel van de patholoog over de representativiteit naar voren was gekomen. De twijfel kon in het klein MDO dan ook niet besproken zijn. Ook volgt uit de richtlijn niet dat bij twijfel over de representativiteit kan worden volstaan met het kijken naar tweedimensionele beelden. In de richtlijn staat dat er dan opnieuw gebiopteerd moet worden. Er is vervolgens ook niet vastgesteld wat de tumor wél was, terwijl [oncologisch-chirurg 1] er in zijn rapport op wijst dat een tumor maligne is totdat het tegendeel is bewezen.
4e bezwaar – [oncologisch-chirurg 1] geeft geen deskundig oordeel over aantal punten
3.26.
Volgens [gedaagde] (en de voorzieningenrechter) geeft [oncologisch-chirurg 1] in zijn rapport geen deskundig oordeel over het feit dat de naald zichtbaar in de laesie zat, over de vraag of drie aanvullende biopten een andere uitslag hadden kunnen opleveren en of twee echogeleide biopten afdoende waren voor het stellen van de diagnose. Hoewel [gedaagde] er nadruk op legt dat het van belang was dat [oncologisch-chirurg 1] over de röntgenfoto’s beschikte, waarvan de rechtbank dus heeft geconstateerd dat hij daar ook over beschikte, komt uit de vraagstelling aan [oncologisch-chirurg 1] niet naar voren dat hem wordt gevraagd om de beelden te bekijken en te beoordelen. Dat is ook niet aan [oncologisch-chirurg 1] , nu hij oncoloog is en geen radioloog. Dus voor zover het bezwaar van [gedaagde] is dat [oncologisch-chirurg 1] geen deskundig oordeel heeft gegeven over het feit dat de naald zichtbaar in de laesie zat, is de rechtbank van oordeel dat dit ook niet aan [oncologisch-chirurg 1] was om de beelden te beoordelen. Het wordt [oncologisch-chirurg 1] verweten dat hij het niet heeft beoordeeld, terwijl hij het niet mócht beoordelen. Dit bezwaar is dan ook niet steekhoudend en zwaarwegend.
3.27.
Verder heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 30 november 2022 overwogen dat niet duidelijk uit het rapport blijkt uit welke richtlijn volgt dat het een vereiste was om de uitslag van de biopten te bespreken binnen een (klein) MDO. Zoals al overwogen in 3.21 is het duidelijk dat [oncologisch-chirurg 1] zich heeft gebaseerd op de NABON-richtlijn Mammacarcinoom 2012. In die richtlijn staat – voor zover relevant - dat:
“Bij niet-eenduidig benigne diagnose moet het beleid worden vastgesteld in het MDO. Het moet gebaseerd zijn op:

Het aantal biopten en de mate van representativiteit, waarop de pathologie-uitslag is gebaseerd

[…]
Afhankelijk hiervan kan in het MDO gekozen worden tussen herhaling van de biopsie, diagnostische excisiebiopsie of mammografische controle [..]”
Met andere woorden is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat dit vereiste volgde uit de NABON-richtlijn.
5e bezwaar - De zorgverleners hebben niet in strijd met de toentertijd gangbare oncologische praktijk gehandeld
3.28.
Dit bezwaar tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1] komt uit het rapport van [chirurg] . Dit bezwaar is een inhoudelijk bezwaar. En zoals eerder gezegd kan de rechtbank niet beoordelen of de conclusies van [oncologisch-chirurg 1] medisch gezien juist zijn. Dit levert dan ook geen steekhoudend en zwaarwegend bezwaar op tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1] .
Conclusie: rapport dient als uitgangspunt bij de afhandeling van de schade
3.29.
De bezwaren die [gedaagde] heeft tegen het rapport van [oncologisch-chirurg 1] zijn niet steekhoudend en zwaarwegend. Dat betekent dat het rapport als uitgangspunt moet dienen bij de afhandeling van de schade van [eisers c.s] . Dit betekent ook dat er geen aanleiding is om een nieuwe deskundige te benoemen, zoals [gedaagde] heeft voorgesteld in de conclusie van antwoord. Ten overvloede wenst de rechtbank op te merken dat zij het wel met [gedaagde] eens is dat het rapport niet erg overzichtelijk is opgesteld en dat dit beter had gekund. Dat doet echter niets af aan de inhoud van het rapport en de conclusies van [oncologisch-chirurg 1] die in het rapport staan.
[gedaagde] heeft onzorgvuldig gehandeld en wordt toegelaten om bewijs te leveren
3.30.
Uit het rapport volgt dat de hulpverleners uit [gedaagde] niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener mocht worden verwacht. Dat levert een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 6:74 BW dan wel een onrechtmatig gedraging op in de zin van artikel 6:162 BW op.
3.31.
Vervolgens is het de vraag of er sprake is van een causaal verband. Om te kunnen vaststellen of [gedaagde] aansprakelijk is, moet er namelijk sprake zijn van een causaal verband tussen de fouten die [gedaagde] heeft gemaakt en de schade die [eisers c.s] . heeft geleden. De schade is in een geval als deze is gerelateerd aan het beloop van de ziekte. [eisers c.s] . stelt dat het beloop van de ziekte van [overledene] anders zou zijn geweest als het medisch onzorgvuldig handelen zou zijn uitgebleven. Bij de beantwoording van de vraag of voor een patiënt een kans op een beter behandelingsresultaat verloren is gegaan, dient ter beoordeling van het causaal verband een vergelijking gemaakt te worden tussen de feitelijke situatie na de normschending en de hypothetische situatie zoals die geweest zou zijn als de normschending zou zijn uitgebleven.
3.32.
In zaken van medische aansprakelijkheid is nooit met 100% zekerheid te zeggen hoe het medisch beloop was geweest als er niet medisch onzorgvuldig was gehandeld. Ook [oncologisch-chirurg 1] erkent dit, maar hij schrijft ook dat het beloop in ieder geval gunstiger zou zijn geweest als wel zorgvuldig was gehandeld door [gedaagde] . De rechtbank stelt vast dat aan [overledene] de kans ontnomen is dat in 2015 vastgesteld kon worden dat de tumor kwaadaardig was. Hoe groot die kans is weten we op dit moment niet, maar wel dat die kans er was. De kans is ontnomen dat vastgesteld kon worden dat het om een kwaadaardige tumor ging, omdat er geen 5 biopten zijn afgenomen. Dat had wel gemoeten volgens de geldende richtlijn. En er had een gestructureerd MDO moeten plaatsvinden. Als er biopten genomen waren en er een gestructureerd MDO had plaatsgevonden, dan had dat de kans gegeven om te ontdekken dat het om een kwaadaardige tumor ging. Die kans is [overledene] ontnomen. Dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld in 2015 heeft daarnaast met zich meegebracht dat in 2016 niet adequaat is gehandeld bij het onderzoek. Daartegenover staat dat er ook een kans bestond dat de tumor niet kwaadaardig was in 2015 en 2016. [oncologisch-chirurg 1] zegt in zijn rapport: “
Zelfs is niet uit te sluiten dat een snelgroeiende kanker na controle op 14 januari 2016 is ontstaan.” Dat nu niet kan worden vastgesteld of de tumor kwaadaardig was, is het gevolg van de fouten die [gedaagde] heeft gemaakt. Daardoor bestaat nu onzekerheid over de causaliteit. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om voorshands aan te nemen dat de tumor al kwaadaardig was in 2015 en 2016. [gedaagde] mag tegenbewijs leveren tegen dit voorshandse oordeel. Dit betekent dat de rechtbank toelaat dat [gedaagde] bewijst dat de tumor van [overledene] nog niet kwaadaardig was bij de controles in 2015 en 2016. Als [gedaagde] dat niet kan, dan komt dat voor haar risico. Dan gaat de rechtbank er vanuit dat de tumor kwaadaardig was en dat [gedaagde] geheel aansprakelijk is voor de schade die [eisers c.s] . heeft geleden.
3.33.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
laat [gedaagde] toe te bewijzen dat de tumor van [overledene] nog niet kwaadaardig was bij de controles in 2015 en 2016;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 23 april 2025voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
4.3.
bepaalt dat, als [gedaagde] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
4.4.
bepaalt dat, als [gedaagde]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
meitot en met
julidan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. D. Wachter, in het gerechtsgebouw te Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1,
4.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Vraagstelling deskundige d.d. 05-04-2022, productie 15 bij de dagvaarding.
2.Definitief rapport [oncologisch-chirurg 1] d.d. 04-08-2022, productie 21 bij de dagvaarding.
3.'Eigen Status' [overledene] , productie 17 bij de dagvaarding, pagina 12.
4.'Eigen Status' [overledene] , productie 17 bij de dagvaarding, pagina 13.