8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedenmisdrijf. Hij heeft als docent aan een middelbare school (speciaal onderwijs) meerdere malen ontucht gepleegd met een leerlinge van destijds 16 tot 17 jaar oud. Verdachte is ongeveer 25 jaar ouder dan het slachtoffer. Het slachtoffer is een kwetsbaar en aanhankelijk meisje, zo wordt zij ook door verdachte zelf omschreven. In een periode van ruim een jaar heeft verdachte het slachtoffer viermaal uitgenodigd in zijn huis, waarbij hij meerdere keren seksuele handelingen met haar heeft gepleegd. Zo heeft verdachte de clitoris en de schaamlippen van het slachtoffer gestreeld en heeft hij aan haar borsten en billen gezeten. Ook heeft verdachte het slachtoffer gezoend.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van de situatie, maar ook van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had. Daarbij was sprake van een ongelijke machtsverhouding (leerling tegenover docent) en een groot leeftijdsverschil. Verdachte had als docent een zekere zorgplicht over het slachtoffer. Hij had dus zijn verantwoordelijkheid moeten kennen en het slachtoffer moeten beschermen, in plaats van haar seksueel te misbruiken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op tal van momenten tot inkeer had moeten komen en andere keuzes had moeten maken, maar dat in plaats daarvan het misbruik uiteindelijk toch meerdere keren is gebeurd. Het slachtoffer heeft bij de uitoefening van haar spreekrecht verteld dat iets wat eerst leuk leek, uiteindelijk helemaal niet leuk was. Zij vond het heel moeilijk om iets van het misbruik te zeggen, omdat zij steeds bevroor van angst. Zij was bovendien bang voor de gevolgen voor verdachte, met wie zij een goede band had. De moeder van het slachtoffer heeft verteld dat de druk op het gezin heel groot was toen het misbruik uitkwam. Ondanks het feit dat bij de seksuele handelingen geen directe lichamelijke dwang of agressie aan de kant van verdachte heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank de door verdachte gepleegde seksuele handelingen ernstig. Verdachte had er rekening mee moeten houden dat het slachtoffer, net als iedere puber, kwetsbaar is op het gebied van seksualiteit, zodat het gedrag van verdachte op een bepaald moment tot (ernstige) psychologische problemen bij haar kan leiden. Minderjarigen dienen hiertegen beschermd te worden.
Uitgangspunt
Gelet op de aard en ernst van het feit, kan in beginsel niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bovendien is vanwege de aard van het delict het taakstrafverbod van toepassing. Gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd zou in principe een maandenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een groot voorwaardelijk strafdeel passend en geboden zijn. In dit geval is er sprake van een aantal strafmatigende factoren, die hierna uiteen zullen worden gezet.
Proceshouding
Verdachte heeft, toen hij bij de politie werd geconfronteerd met de aangifte van de school en met de verklaring van het slachtoffer, gelijk opening van zaken gegeven. Ook op de zitting is verdachte openhartig geweest over zijn handelen en heeft hij geprobeerd uit te leggen waarom hij tot bepaalde gedragingen is gekomen. De moeilijke jeugd van verdachte en zijn daaruit volgende psychische problematiek lijken daarbij een grote rol te spelen. De redenen waarom verdachte deed wat hij deed, praten zijn ontuchtige handelingen absoluut niet goed. Verdachte ziet dit zelf ook in en heeft dat richting het slachtoffer ook nadrukkelijk benoemd tijdens de zitting. Maar doordat verdachte inzicht heeft gegeven in zijn denk- en handelwijze heeft verdachte wel verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, en laat hij zien dat hij graag wil veranderen en wil voorkomen dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt.
Verder heeft de rechtbank de indruk dat verdachte diep berouw heeft van zijn handelen jegens het slachtoffer. Verdachte heeft onder meer verklaard dat het slachtoffer de schuld niet bij haarzelf moet leggen, maar dat er maar één persoon verantwoordelijk is voor wat er is gebeurd en dat die persoon hijzelf is. De spijt die verdachte heeft betuigd komt op de rechtbank oprecht over.
Blanco strafblad
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 maart 2025, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit weegt de rechtbank in neutrale zin mee.
Reclasseringsadvies
De reclassering schrijft in haar advies van 28 april 2025 dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde externe begrenzing zocht die hij intern niet leek te ervaren. De reclassering vindt het psychosociaal functioneren van verdachte daarom risicoverhogend. De andere leefgebieden van verdachte (huisvesting, middelengebruik, dagbesteding en sociaal netwerk) beschouwt de reclassering als stabiel.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met een meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden. Verder adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. Ook adviseert de reclassering een beroepsverbod (ex. artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht), inhoudende dat verdachte niet mag werken als docent in contact met minderjarigen.
Problematiek
De rechtbank houdt rekening met de ter zitting onderbouwde psychische problematiek van verdachte, waarvoor hij op eigen initiatief in therapie is. De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat deze therapie wordt voortgezet. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de voortgang van deze therapie (en de algehele stabiliteit van verdachte) waarschijnlijk doorkruisen. Daarnaast is verdachte gemotiveerd om zijn problematiek aan te pakken en wenst hij mee te werken aan behandeling.
Conclusie
De rechtbank zal, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank staat bij de straftoemeting het voorkomen van herhaling op de voorgrond als strafdoel, naast vergelding en normbevestiging.
Alles overwegende acht de rechtbank de maximale taakstraf, te weten een taakstraf van 240 uur, passend en geboden. Daarnaast zal aan verdachte een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 359 dagen voorwaardelijk worden opgelegd.
Om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en gelet op de aanwezige problematiek bij verdachte, acht de rechtbank een stevige stok achter de deur op zijn plaats. Verder dient het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf om verdachte de noodzakelijke begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen. De rechtbank zal voor wat betreft de bijzondere voorwaarden aansluiten bij de gevorderde en door de reclassering geadviseerde meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer en deze voorwaarden aan verdachte opleggen. Daarbij zal de rechtbank een proeftijd van drie jaar opleggen, zodat de forse voorwaardelijke gevangenisstraf langer geldt en verdachte voor langere tijd kan profiteren van behandeling en het recidiverisico zo ver mogelijk kan worden teruggedrongen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geadviseerde locatieverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De bijzondere voorwaarden dienen bij te dragen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en (mede daardoor) ertoe bij te dragen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de op te leggen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat niet wordt voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Gelet op de bewezenverklaring en de op te leggen straf is het geadviseerde beroepsverbod de rechtbank niet noodzakelijk gebleken. Door deze veroordeling zal verdachte immers geen verklaring omtrent gedrag kunnen krijgen, terwijl die wel nodig is om in het minderjarigenonderwijs te werken.