ECLI:NL:RBMNE:2025:2533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
592083 HA RK 25-68
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-plaatsvervanger in aansprakelijkheidszaak tegen verzekeraar

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2025 een verzoek tot wraking van rechter-plaatsvervanger mr. L.G. Stiekema afgewezen. Verzoeker, die een procedure had aangespannen tegen zijn (voormalig) huisarts en diens aansprakelijkheidsverzekeraar VvAA, vreesde dat de rechter partijdig zou zijn vanwege zijn hoofdbetrekking bij TVM Verzekeringen. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 6 mei 2025, waarbij verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren, maar de gewraakte rechter niet. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor bevooroordeeldheid van de rechter. De beoordeling van de wraking vond plaats aan de hand van zowel een subjectieve als een objectieve toets. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de rechter zijn persoonlijke opvattingen en belangen voldoende van zich kon scheiden. De zaak zal worden voortgezet met de gewraakte rechter als een van de behandelend rechters op 11 juni 2025.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 592083 HA RK 25-68
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 20 mei 2025
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker),
bijgestaan door mr. E.W. Bosch, advocaat in Maasdijk.

1.De procedure

1.1.
Op 16 april 2025 heeft verzoeker mr. L.G. Stiekema gewraakt. Mr. Stiekema (hierna: de rechter) is één van de behandelend rechters in de zaak met het zaaknummer 586742 HA ZA 25-29 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 6 mei 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij de zitting waren verzoeker en zijn echtgenote aanwezig, met mr. E.W. Bosch. De rechter heeft vooraf een schriftelijke reactie ingediend en was niet bij de zitting aanwezig.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker is een procedure bij de rechtbank gestart tegen zijn (voormalig) huisarts en diens aansprakelijkheidsverzekeraar VvAA Schadeverzekeringen N.V. (hierna: VvAA). Op 2 april 2025 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat op 11 juni 2025 een mondelinge behandeling zal plaatsvinden in deze procedure (de hoofdzaak). In dat bericht is ook vermeld dat de rechter één van de rechters is die de zaak zal behandelen. De rechter is rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank. Zijn hoofdbetrekking is bij TVM Verzekeringen. Verzoeker heeft de rechter gemotiveerd verzocht zich te verschonen. Toen de rechter dat niet deed, heeft verzoeker de rechter gewraakt.
2.2.1.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Ten eerste bestaat vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter. De rechter is rechter-plaatsvervanger en zijn hoofdbetrekking is die van Manager Juridische Zaken en Advocaat bij TVM Verzekeringen, waar hij sinds 1995 werkt. Daarnaast vervult hij verschillende nevenfuncties in de verzekeringsbranche. Daarmee koestert de rechter onbewust vooringenomenheid vóór het standpunt van een aansprakelijkheidsverzekeraar. Hij heeft bijna 30 jaar lang het perspectief van een aansprakelijkheidsverzekeraar gehad, en heeft dat nog steeds. Hij kan niet ineens geheel onpartijdig naar een zaak kijken, omdat hij de zienswijze van een verzekeraar heeft geïncorporeerd. Dat geldt nog meer in de gepolariseerde letselschadewereld, waar een onderscheid is tussen ‘halers’ (optredend voor slachtoffers of nabestaanden) en ‘betalers’ (optredend voor een aansprakelijkheidsverzekeraar).
2.2.2.
Omdat de rechter al bijna 30 jaar lang een “verzekeraarsbril” op heeft, bestaat bij verzoeker ten tweede de objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter meer zal neigen naar de standpunten van VvAA. Dat TVM geen aansprakelijkheidsverzekeringen biedt aan medici doet daar niet aan af, omdat het in de hoofdzaak gaat om onder meer aansprakelijkheid, causaal verband en schadebegroting. Die elementen komen bij iedere verzekeringskwestie aan de orde. Daarmee raakt de uitspraak in de hoofdzaak aan de belangen van TVM als (middel)grote aansprakelijkheidsverzekeraar.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat hij het niet eens is met de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter uitgelegd dat hij door zijn hoofd- of nevenfuncties geen enkel belang heeft bij de uitkomst van de hoofdzaak. Het enkele feit dat de rechter werkzaam is bij een verzekeraar (die overigens geen medische aansprakelijkheid verzekert) leidt er niet toe dat hij vooringenomen of bevooroordeeld is. Van bijzondere omstandigheden waardoor hij vooringenomen is of op grond waarvan de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestaat, is volgens hem geen sprake. Hij heeft alle kanten van het spectrum gezien en meerdere van zijn nevenfuncties staan niet in het teken van de belangen van een verzekeraar maar zijn in het belang van de burger, consument of benadeelde.

3.De beoordeling

3.1.
In artikel 36 Rv staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Er is geen algemene regel aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden zoals hiervoor vermeld. Het hiervoor vermelde uitgangspunt geldt ook voor een rechter-plaatsvervanger.
3.3.
De wrakingskamer komt tot het oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De wrakingskamer legt dit hierna uit.
3.4.
In zijn arrest van 17 januari 2025 [1] heeft de Hoge Raad – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“De beoordeling van wrakingsgronden dient mede plaats te vinden tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM, (…). Over de onpartijdigheid van de rechter en de vraag wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, en aldus sprake is van een schending van art. 6 lid 1 EVRM, blijkt uit de rechtspraak van het EHRM onder meer het volgende.
De beoordeling van wrakingsgronden in het kader van art. 6 lid 1 EVRM is beperkt tot het vereiste van onpartijdigheid van de rechter (‘impartial tribunal’). Deze onpartijdigheid behelst de afwezigheid van bevooroordeeldheid en vooringenomenheid. Het al dan niet bestaan daarvan kan op verschillende manieren worden getoetst. Het EHRM maakt onderscheid tussen een subjectieve toets en een objectieve toets. Bij de subjectieve toets wordt rekening gehouden met de persoonlijke overtuiging, het persoonlijke belang en het gedrag van een bepaalde rechter, dat wil zeggen of de rechter in een bepaalde zaak persoonlijke bevooroordeeldheid of vooringenomenheid koestert. Bij de objectieve toets wordt nagegaan of het gerecht zelf en onder meer de samenstelling van het gerecht, voldoende waarborgen bieden om gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid van het gerecht uit te sluiten.
Bij de objectieve toets moet worden nagegaan of er, afgezien van het gedrag van de rechter, feiten kunnen worden vastgesteld die twijfel over zijn onpartijdigheid kunnen doen rijzen. Dit betekent dat het standpunt van degene die stelt dat die onpartijdigheid ontbreekt belangrijk is, maar niet doorslaggevend bij de beoordeling of er in een bepaalde zaak een gegronde reden is om te vrezen dat een bepaalde rechter of het rechterlijk college partijdig is. Beslissend is of deze vrees als objectief gerechtvaardigd kan worden beschouwd. De objectieve toets heeft meestal betrekking op de uitoefening van verschillende functies binnen de gerechtelijke procedure door dezelfde persoon, of hiërarchische of andere banden tussen de rechter en andere actoren in de procedure, die objectief gezien twijfels rechtvaardigen over de onpartijdigheid van het gerecht, en dus op grond van de objectieve toets niet voldoen aan art. 6 lid 1 EVRM. Daarom moet in elk individueel geval worden beslist of de betrokken relatie van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht. In dit opzicht kan zelfs de schijn van vooringenomenheid van een zeker belang zijn.”
De subjectieve toets
3.5.
Bij de subjectieve toets kijkt de wrakingskamer dus naar de persoonlijke overtuiging, het persoonlijke belang en het gedrag van de rechter om te beoordelen of de rechter in deze zaak persoonlijke bevooroordeeldheid of vooringenomenheid koestert.
3.6.
De wrakingskamer kan zich voorstellen dat verzoeker het gevoel heeft dat de rechter partijdig is, omdat hij al bijna 30 jaar vanuit het perspectief van een verzekeraar naar zaken kijkt. Maar: dat de rechter in zijn hoofdbetrekking alleen optreedt namens (en in loondienst is bij) een aansprakelijkheidsverzekeraar in een letselschadewereld die volgens eiser is verdeeld in ‘halers’ en ‘betalers’, maakt niet zonder meer dat de rechter partijdig is. De opdracht aan de rechter om onpartijdig te oordelen brengt mee dat hij zich van zijn persoonlijke opvattingen, belangen en gedrag bewust is en blijk geeft daar bij zijn professionele oordeel afstand van te nemen. Dit betekent dat er sprake moet zijn van bijkomende concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de rechter bevooroordeeld of vooringenomen is, voordat kan worden geoordeeld dat de rechter partijdig is.
3.7.
Verzoeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat de rechter bevooroordeeld of vooringenomen is. Verzoeker heeft niet gewezen op bijvoorbeeld eerdere uitlatingen of uitspraken van de rechter, waaruit blijkt dat de rechter in zijn werk als rechter geen afstand neemt van zijn opvattingen als medewerker van een verzekeringsmaatschappij. Ook een algemene verwijzing naar de ‘confirmation bias’ (de neiging tot het zoeken en interpreteren van evidentie op een manier die een al bestaande overtuiging, verwachting of hypothese bevestigt) en de ‘belief perseverance’ (de neiging van mensen om aan een eenmaal gevormde opinie vast te houden) is onvoldoende concreet om in deze zaak te oordelen dat deze rechter partijdig is.
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting verder nog zijn persoonlijke ervaring toegelicht toen hij zelf een overstap heeft gemaakt van de ‘verzekeraarskant’ naar de ‘slachtofferkant’. Hij zou achteraf dingen anders hebben gedaan nadat hij de slachtofferkant had leren kennen. Dat is wellicht te begrijpen, maar rechtvaardigt niet de conclusie dat de rechter zich niet bewust is van zijn persoonlijke opvattingen en daar geen afstand van neemt of kan nemen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de rechter bevooroordeeld of vooringenomen is.
3.8.
De wrakingskamer concludeert dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter bevooroordeeld is of jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert.
De objectieve toets
3.9.
Bij de objectieve toets moet worden nagegaan of er, los van het gedrag en/of de persoonlijke instelling van de rechter, feiten kunnen worden vastgesteld die twijfel over zijn onpartijdigheid kunnen doen rijzen. Zoals uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad volgt, ziet deze toets bijvoorbeeld op banden van de rechter met andere actoren in de procedure. Die feiten moeten objectief gezien twijfels rechtvaardigen over de onpartijdigheid van de rechter.
3.10.
Voor deze toets wijst verzoeker nogmaals op het verzekeraarsprofiel dat de rechter al bijna 30 jaar (en nog steeds) heeft. Volgens hem is – ook aan derden – niet uit te leggen dat de rechter als onderdeel van het gerecht mag optreden in een zaak tegen een verzekeraar. Verzoeker heeft daarbij als voorbeeld gegeven dat de directeur van BP ook niet als rechter-plaatsvervanger zal worden gevraagd in een zaak van Milieudefensie tegen Shell. De wrakingskamer overweegt dat ook hiervoor geldt dat er geen concrete bijkomende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de vrees voor vooringenomenheid en/of partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
3.11.
Verder wijst verzoeker erop dat het vonnis dat in de hoofdzaak zal worden uitgesproken een uitstralingseffect zal hebben naar andere zaken over (beroeps)aansprakelijkheid, bijvoorbeeld als het gaat over causaal verband of schadebegroting. Daarmee raakt de uitspraak in de hoofdzaak volgens verzoeker indirect aan de belangen van TVM, ook al biedt TVM geen beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen aan medisch beroepsbeoefenaren aan. Dit (mogelijke) belang van TVM is naar het oordeel van de wrakingskamer te ver verwijderd en onvoldoende concreet. De omstandigheid dat TVM in theorie een belang zou kunnen hebben bij jurisprudentie die in het voordeel is van de verzekeraar (en die in het voordeel van de verzekeraar afwijkt van bestaande (vaste) jurisprudentie), levert geen concrete aanwijzing op dat de rechter in deze zaak vooringenomen of partijdig is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.12.
De wrakingskamer oordeelt dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd is. De omstandigheid dat de rechter zijn hoofdbetrekking heeft bij een andere aansprakelijkheidsverzekeraar, die belang zou kunnen hebben bij de uitkomst van de hoofdzaak betekent namelijk niet dat sprake is van
“een relatie [die] van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht.”
Conclusie
3.13.
De conclusie is dus dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Dat betekent dat de zaak zal worden voortgezet en dat de rechter bij de mondelinge behandeling op 11 juni 2025 één van de drie behandelend rechters is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 586742 HA ZA 25-29 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. J.P. Killian en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. E.M. Schutte, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2025:87, r.o. 3.5.