ECLI:NL:RBMNE:2025:2549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
590165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een stadionverbod opgelegd door de KNVB aan een supporter wegens belediging met discriminatoir karakter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een supporter, en de KNVB. De eiser had een stadionverbod van 60 maanden opgelegd gekregen vanwege belediging met een discriminatoir karakter tijdens een voetbalwedstrijd. De eiser vorderde schorsing van dit stadionverbod, stellende dat de KNVB niet in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de KNVB niet in redelijkheid tot het stadionverbod van 60 maanden had kunnen komen, en beperkte het stadionverbod tot 24 maanden, met ingang van 1 november 2026. De rechter oordeelde dat de KNVB onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser, die voetbal als een belangrijk onderdeel van zijn leven beschouwde. De rechter benadrukte dat de KNVB weliswaar een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid heeft, maar dat deze niet ten koste mag gaan van de redelijkheid en billijkheid in de besluitvorming. De uitspraak houdt in dat het stadionverbod wordt geschorst, maar niet vernietigd, en dat de eiser de mogelijkheid heeft om een bodemprocedure aan te spannen voor een definitieve beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/590165 / KG ZA 25-105
Vonnis in kort geding van 25 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.T.A. Ansems,
tegen
KNVB,
gevestigd te Zeist,
gedaagde partij,
hierna te noemen: KNVB,
advocaat: mr. M.I. van Dijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 maart 2025 met 12 producties,
- de brief van 9 april 2025 van de KNVB met 8 producties,
- de mondelinge behandeling van 11 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen van heeft gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van KNVB.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
De KNVB heeft aan [eiser] een landelijk stadionverbod van 60 maanden en een boete opgelegd, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging met een discriminatoir karakter. [eiser] vordert schorsing van dit stadionverbod, omdat hij van mening is dat de KNVB niet in redelijkheid tot die beslissing kon komen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de KNVB inderdaad niet in redelijkheid tot de genomen beslissing – het stadionverbod van 60 maanden – kon komen en beperkt het stadionverbod, gelet op de prognose in de bodemprocedure, tot 24 maanden. Dit betekent dat het stadionverbod per 1 november 2026 wordt geschorst.

3.De achtergrond van het geschil

Wat is er gebeurd?
3.1.
Op 14 april 2024 heeft [eiser] de voetbalwedstrijd tussen Ajax en FC Twente in de Johan Cruijff Arena bijgewoond. Na afloop van de wedstrijd, op de parkeerplaats, pakt [eiser] zijn mobiele telefoon en maakt een kort filmpje waarin hij in de camera zegt
"hamas, hamas, joden aan het gas".[eiser] wordt aangehouden en naar het politiebureau overgebracht. Hier erkent [eiser] wat hij heeft gezegd. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak afgedaan met een strafbeschikking, waarbij aan [eiser] een boete is opgelegd van € 390,00. [eiser] heeft de boete betaald.
3.2.
De KNVB heeft daarnaast – op grond van artikel 10.2 van de KNVB Standaardvoorwaarden (hierna: Standaardvoorwaarden) – aan [eiser] een landelijk stadionverbod voor de duur van 60 maanden en een boete van € 450,00 opgelegd. Het stadionverbod loopt van 1 november 2024 tot 1 november 2029. Tegen het stadionverbod heeft [eiser] beroep ingesteld, maar de Commissie Stadionverboden van de KNVB (hierna: de commissie) heeft de beslissing van de KNVB bevestigd.
Wat wil [eiser] ?
3.3.
[eiser] vordert schorsing van het opgelegde stadionverbod, totdat daarop in een bodemprocedure anders is beslist. De voorzieningenrechter zal het stadionverbod schorsen, maar wel pas vanaf 1 november 2026. Dit wordt hierna uitgelegd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] bij dit vonnis een spoedeisend belang heeft. Als dat het geval is, moet de voorzieningenrechter beoordelen of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop, toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
[eiser] heeft een spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. [eiser] wordt namelijk beperkt in zijn mogelijkheden om een stadion te bezoeken en gebruik te maken van zijn seizoenkaart. Bovendien moet [eiser] voor het einde van mei 2025 beslissen of hij deze seizoenkaart verlengt. Dit betekent dat [eiser] niet kan wachten op een bodemprocedure.
De KNVB heeft niet in redelijkheid tot het genomen besluit kunnen komen
4.3.
[eiser] doet een beroep op schorsing van het stadionverbod, vooruitlopend op een beslissing in de bodemprocedure (artikel 2:15 lid 1 sub b BW). In dit artikel staat dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is, als dat besluit voor wat betreft de wijze van totstandkoming of de inhoud in strijd is met de redelijkheid en billijkheid zoals geëist door artikel 2:8 BW. Aan de KNVB komt een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid toe. Daarom kan de in dit kort geding voorliggende beslissing van de commissie, waarbij de beslissing tot het opleggen van een stadionverbod is bevestigd, alleen marginaal worden getoetst. Het gaat in deze procedure dus om de vraag of de KNVB in redelijkheid tot de genomen beslissing heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en legt dit hierna uit.
4.4.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat de KNVB niet in redelijkheid tot de genomen beslissing heeft kunnen komen, verschillende argumenten aangevoerd. Kort samengevat komen deze erop neer dat:
  • i) de beroepsprocedure niet met voldoende rechtswaarborgen omkleed is;
  • ii) er een wanverhouding bestaat tussen de verschillende overtredingen en sancties;
  • iii) de commissie geen rekening heeft gehouden met de aard en ernst van de overtreding; en
  • iv) de commissie bij haar beoordeling de persoonlijke omstandigheden van [eiser] niet heeft betrokken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de KNVB, omdat zij de persoonlijke omstandigheden van [eiser] niet (kenbaar) bij haar beslissing heeft betrokken (iv), niet in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen. De door [eiser] aangevoerde argumenten worden hierna, in bovenstaande volgorde, behandeld.
De beroepsprocedure is wel met voldoende rechtswaarborgen omkleed
4.5.
[eiser] stelt dat de beroepsprocedure bij de commissie niet met voldoende rechtswaarborgen is omkleed, omdat de commissie niet onafhankelijk zou zijn. De commissie wordt, zo stelt [eiser] , ingericht en gefinancierd door de KNVB. Vanwege deze verwevenheid kan volgens hem niet worden gesproken van een eerlijk, onafhankelijk en onpartijdig proces. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee en licht dit hierna toe.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beroepsprocedure, geregeld in artikel 11 van de Standaardvoorwaarden, moet worden gezien als een extra waarborg voor de supporter aan wie een stadionverbod en/of boete is opgelegd. Het gaat om een snelle en kosteloze service van de KNVB. Zoals ook uit artikel 11 volgt, heeft het beroep geen opschortende werking en laat het de mogelijkheden om het geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen, onverlet. Al in 2006 oordeelde het hof dat artikel 11 niet onredelijk bezwarend is voor supporters. [1]
4.7.
Met de KNVB is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat de KNVB de commissie statutair en reglementair heeft ‘ingericht’ en de secretariaatskosten financiert, onvoldoende is om aan te nemen dat de commissie dus niet onafhankelijk zou zijn. [eiser] heeft dit verder ook niet onderbouwd. Als onweersproken staat daarnaast vast dat [eiser] tijdig alle dossierstukken heeft ontvangen, er hoor/wederhoor is toegepast en de commissie redelijke termijnen heeft gehanteerd. Dit betekent dat de beroepsprocedure met voldoende rechtswaarborgen is omkleed en de wijze van totstandkoming niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Geen wanverhouding tussen overtredingen en sancties
4.8.
[eiser] stelt verder dat er een wanverhouding bestaat tussen de sanctie voor belediging met discriminatoir karakter (60 maanden) en de sancties voor andere overtredingen. [eiser] wijst erop dat eenvoudige belediging bijvoorbeeld bestraft wordt met een stadionverbod van 18 maanden. [eiser] vindt dat de KNVB, zonder de zwaarte van de sancties nader te motiveren, niet in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter gaat ook hier niet in mee.
4.9.
De duur van de stadionverboden volgt uit de Richtlijn termijn stadionverbod (hierna: de Richtlijn). De KNVB heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat antisemitisme, racisme en discriminatie structurele problemen zijn binnen het (betaald) voetbal en dat het terugdringen van deze problemen maatschappelijk en politiek van haar wordt verlangd en geëist. De voorzieningenrechter benadrukt dat de KNVB ook op dit punt een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt. Bovendien wordt de Richtlijn periodiek herzien, bijvoorbeeld als maatschappelijke ontwikkelingen en/of gerechtelijke uitspraken daar aanleiding toe geven. Zo is de duur van het stadionverbod voor belediging met een discriminatoir karakter recentelijk gewijzigd van 120 naar 60 maanden.
4.10.
Het enkele feit dat belediging met een discriminatoir karakter relatief zwaar wordt bestraft ten opzichte van andere overtredingen is – gelet op de ruime beleids- en boordelingsvrijheid van de KNVB – naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de KNVB niet in redelijkheid tot het genomen besluit kon komen.
De aard en de ernst van de overtreding zijn door de commissie meegenomen
4.11.
Volgens [eiser] heeft de commissie daarnaast geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval. [eiser] heeft in zijn beroepschrift uiteengezet dat de uitlating gericht was aan zijn telefoon en er op dat moment geen Ajax supporters in de buurt waren. Met deze omstandigheden heeft de commissie, zo stelt [eiser] , geen rekening gehouden. Ook dit argument kan [eiser] niet baten.
4.12.
Anders dan [eiser] stelt, heeft de commissie die omstandigheden wel meegenomen in haar beslissing:
“De commissie stelt de excuses van [eiser] op prijs, maar merkt op dat het niet afdoet aan de gedane uitspraken van [eiser] . Daarbij maakt het tevens niet uit of de uitspraken gericht waren tot zijn vrienden, omdat de uitspraak op zichzelf nog steeds discriminerend van karakter is jegens een specifieke bevolkingsgroep.”
4.13.
Dat deze omstandigheden niet hebben geleid tot een beperking van de duur van het opgelegde stadionverbod, betekent niet dat de KNVB dus niet in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen. Immers, tussen partijen staat vast dat de KNVB een stadionverbod van 60 maanden mócht opleggen en de KNVB heeft hierbij een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid.
De persoonlijke omstandigheden van [eiser] zijn door de commissie niet meegenomen
4.14.
In tegenstelling tot de hiervoor genoemde argumenten, ziet de voorzieningenrechter op dit punt wel aanleiding om te oordelen dat de KNVB niet in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen. [eiser] heeft in zijn beroepschrift verschillende persoonlijke omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, in zijn visie, geoordeeld moet worden dat het opleggen van een onvoorwaardelijk stadionverbod voor de maximale duur (60 maanden) niet proportioneel is. Zo heeft [eiser] erop gewezen dat het bezoeken van voetbalwedstrijden een groot onderdeel van zijn leven is, het voetbal voor hem een ontmoetingsplek is en hij het lastig vindt om sociale contacten op te bouwen. Ook geeft [eiser] in zijn beroepschrift aan dat hij bang is om deze contacten te verliezen en dat hij ondanks de zeer vele wedstrijden die hij al heeft bezocht, nog nooit eerder vanwege (voetbalgerelateerd) wangedrag in beeld is gekomen.
4.15.
Uit de beslissing van de commissie volgt weliswaar dat zij geen omstandigheden ziet die rechtvaardigen om van de termijn van 60 maanden af te wijken, maar deze beslissing wordt niet verder onderbouwd. De commissie heeft nagelaten om uit te leggen waarom ondanks de – door haar niet als onjuist beoordeelde – persoonlijke omstandigheden van [eiser] toch is gekozen voor een stadionverbod met de maximale duur van 60 maanden. De enkele overweging dat
“De commissie (…) geen omstandigheden(ziet)
die rechtvaardigen om van deze termijn af te wijken”is in dit verband onvoldoende.
4.16.
Hoewel het de KNVB vrijstaat om vanuit generaal generaal-preventief oogpunt een strakke en onverkorte handhaving van de Richtlijn te hanteren, laat dit onverlet dat zij bij de toepassing van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden en van de Richtlijn (kenbaar) aandacht moet schenken aan de persoonlijke omstandigheden van [eiser] . Dit heeft zij onvoldoende gedaan. Gelet op het voorgaande, moet er naar het oordeel van de voorzieningenrechter rekening mee worden gehouden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de KNVB niet in redelijkheid tot het opgelegde stadionverbod voor de duur van 60 maanden heeft kunnen komen.
De voorzieningenrechter schorst het stadionverbod met ingang van 1 november 2026
4.17.
Hoewel het lastig is om op dit moment een prognose te geven over de duur die de bodemrechter redelijk acht, gaat de voorzieningenrechter er niet van uit dat de duur wordt beperkt tot de op dit moment verstreken zes maanden. De door [eiser] per direct gevorderde schorsing van het stadionverbod is dan ook niet toewijsbaar. Ook na inachtneming van de door [eiser] gestelde persoonlijke omstandigheden, zal hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter rekening moeten houden met een stadionverbod van ten minste 24 maanden. De gevorderde schorsing van het stadionverbod zal daarom worden toegewezen met ingang 1 november 2026. Dit is 24 maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van het stadionverbod (1 november 2024). Het stadionverbod wordt dus enkel geschorst en niet vernietigd.
4.18.
Hiermee komt de voorzieningenrechter tegemoet aan het zeer begrijpelijke door de KNVB gevoerde beleid dat is gericht op het terugdringen van voetbalgerelateerd wangedrag, om zo de veiligheid van iedereen aanwezig te bewaken. Het is vervolgens aan de meest gerede partij om een bodemprocedure aanhangig te maken waarin definitief zal worden beslist over het opgelegde stadionverbod. [eiser] is die meest gerede partij als hij (gedeeltelijke) vernietiging van het verbod wenst. De voorzieningenrechter legt niet nu al de verplichting op aan [eiser] om een bodemprocedure aanhangig te maken, zoals de KNVB heeft verzocht, omdat de mogelijkheid bestaat dat partijen na deze uitspraak geen behoefte meer hebben aan een bodemprocedure.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.19.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het aan [eiser] opgelegde landelijke stadionverbod met ingang van 1 november 2026;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025.
EB5791

Voetnoten

1.Hof ’s-Gravenhage, 9 augustus 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AY6000.