ECLI:NL:RBMNE:2025:2553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
16/227586-24; 16/33643-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met taakstraf en afwijzing herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 oktober 2023 in een winkelcentrum in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon. De verdachte, geboren in 1968 in Turkije, heeft tijdens een conflict tussen zijn minderjarige zoon en het slachtoffer, een minderjarige jongen, geweld gebruikt door hem te slaan en vast te pakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen, maar heeft rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van de zaak. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een taakstraf van 40 uren op te leggen, gezien de beperkte ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte afgewezen, omdat het gepleegde feit niet in verhouding stond tot de eerdere veroordelingen van de verdachte en hij de verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/227586-24; 16/333643-21 (herroeping VI) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [verdachte] 1968 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Boon en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 26 oktober 2023 in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] in Utrecht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem te slaan, stompen, vast te pakken en een kopstoot te geven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft vastgepakt en geslagen. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 maart 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 2 november 2023, genummerd PL0900-2023329113-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 8 tot en met 11; en
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900 2023329113, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 17 tot en met 27, betreffende zijn waarnemingen van de aangeleverde camerabeelden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 oktober 2023 te Utrecht openlijk, te weten, in of rondom het winkelcentrum [naam winkelcentrum] , in elk geval op of aan de openbare weg en een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door- die [slachtoffer] meermalen te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en het lichaam,- die [slachtoffer] meermalen vast te pakken bij het lichaam,- die [slachtoffer] eenmaal een kopstoot te geven op zijn borst.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een lagere taakstraf dan geëist op te leggen. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de volgende omstandigheden: het tijdsverloop, dat het conflict is uitgepraat, de rol en de intentie van het slachtoffer en de relatief beperkte ernst van het feit .
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich bemoeid met een conflict tussen zijn minderjarige zoon en het eveneens minderjarige slachtoffer. In eerste instantie raakt zijn andere zoon hierbij betrokken, maar vervolgens komt ook verdachte erbij. Hij heeft hem meerdere keren vastgepakt en uiteindelijk ook een klap aan het minderjarige slachtoffer uitgedeeld. Verdachte heeft daarmee niet de verantwoordelijkheid genomen die van hem als vader en volwassen man in een dergelijke situatie mag worden verwacht. Een gebeurtenis als deze die plaatsvindt in het openbaar brengt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Uit het dossier komt ook naar voren dat deze gebeurtenis impact heeft gehad op het minderjarige slachtoffer.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van 12 februari 2025. Daaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn leven verder op orde heeft. Hij heeft een eigen bedrijf en woont samen met zijn minderjarige zoon.
De straf
Hoewel bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, heeft de rechtbank in deze zaak geen aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor openlijk geweld, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en welke zich nadien hebben voorgedaan. Het gaat hier om een vader die uiteindelijk te ver is gegaan richting een jongen met wie zijn jongste zoon en later ook zijn oudere zoon een conflict hadden. Het is aannemelijk dat verdachte zich in een opwelling heeft laten gaan, om – in ieder geval in zijn ogen – zijn jongste zoon te beschermen. De bijdrage van verdachte aan het geweld is beperkt geweest en hij lijkt ook op momenten de-escalerend te hebben opgetreden. Ook houdt de rechtbank rekening met de rol van het slachtoffer, dat hoewel daartoe meermaals de mogelijkheid bestond, niet weg wilde gaan. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte na het incident contact heeft opgenomen met de familie van het slachtoffer en dat zij het conflict hebben uitgepraat. Tot slot overweegt de rechtbank dat het feit dateert van enige tijd geleden, namelijk eind 2023. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een verzoek ingediend tot schadevergoeding. In dit verzoek is niet vermeld welke schade is geleden en welk bedrag aan schade wordt gevorderd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen vordering tot schadevergoeding is ingediend, omdat daarin geen schadeposten zijn genoemd. De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het ingevulde verzoek tot schadevergoeding van 30 juli 2024 van de benadeelde partij [slachtoffer] . In dit verzoek is niet vermeld welke schade is geleden en welk bedrag aan schade wordt gevorderd. Op grond van artikel 51c Sv moet op het voegingsformulier de inhoud van de vordering ingevuld worden en de gronden waarop deze berust. Aangezien de benadeelde partij niets heeft ingevuld, voldoet het voegingsformulier niet aan de vereisten die door de wet worden gesteld. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING

Verdachte is op 20 oktober 2020 door het Hof van Beroep te Gent (België) veroordeeld tot een gevangenisstraf. De tenuitvoerlegging is in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) door Nederland overgenomen onder parketnummer 16/333643-21 met een straf van 900 dagen. Bij beslissing van 19 mei 2023 is voor deze veroordeling voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per 3 juli 2023 met een strafrestant en een proeftijd van 660 dagen. Daarbij geldt als voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig maakt aan het plegen van een (nieuw) strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 30 augustus 2024 een vordering ingediend tot volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in verband met overtreding van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarde om geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat een gedeelte van 220 dagen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen dient te worden, omdat verdachte in de proeftijd een strafbaar feit heeft begaan.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de relatief beperkte ernst van het feit.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij de voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft overtreden door zich tijdens de proeftijd schuldig te maken aan het plegen van een strafbaar feit. De proeftijd zou namelijk tot en met 23 april 2025 lopen, terwijl het onderhavige feit dateert van 26 oktober 2023. Het plegen van een strafbaar feit in de proeftijd is in beginsel reden om de voorwaardelijke invrijheidsstelling (gedeeltelijk) te herroepen. De rechtbank ziet echter reden om van dat uitgangspunt af te wijken en de vordering af te wijzen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De zaak waarvoor verdachte voorwaardelijk in vrijheid was gesteld had betrekking op andersoortige strafbare feiten dan waar deze zaak over gaat, namelijk – kort gezegd - het stelen van duizenden liters brandstof, twee pogingen tot het stelen van brandstof en deelname aan een criminele organisatie. Het betreft bovendien relatief oud feiten met als pleegdatum 2014. De rechtbank ziet daarnaast dat verdachte onderhavig feit in een opwelling heeft gepleegd en dat verdachte de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Hij heeft contact opgenomen met de familie van het slachtoffer en het conflict uitgepraat. Gelet op de aard en geringe ernst van onderhavig feit en het belang van verdachte om nu geen gevangenisstraf uit te zitten, acht de rechtbank het niet proportioneel om (een gedeelte van) de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. De rechtbank wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling daarom af.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
- wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (16-333643-21).
Dit vonnis is gewezen door J.B. Duinkerken, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2025.
mr. J.B. Duinkerken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Utrecht openlijk, te weten, in of rondom het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal te klappen en/of te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam,
- die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal met kracht vast te pakken bij zijn armen en/of middel, althans het lichaam,
- die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal een kopstoot te geven op zijn voorhoofd en/of borst, althans het lichaam;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )