ECLI:NL:RBMNE:2025:2620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
16/282356-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling met noodweer als verweer

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 september 2024 in Lelystad betrokken was bij een schietincident. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk het leven van het slachtoffer wilde beroven. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer te schieten, bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, wat door de rechtbank werd gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor de verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de poging tot zware mishandeling, omdat het bewezenverklaarde niet strafbaar was. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/282356-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 december 2024, 21 februari 2025 en 14 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D. Kisteman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 1 september 2024 in Lelystad, samen met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door met een vuurwapen schoten in de richting van die [slachtoffer] af te vuren;
feit 1 subsidiair
op 1 september 2024 in Lelystad, samen met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen schoten in de richting van die [slachtoffer] af te vuren;
feit 1 meer subsidiair
op 2 september 2024 in Lelystad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door met een vuurwapen schoten in de richting van die [slachtoffer] af te vuren;
feit 2
op 1 september 2024 in Lelystad een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat er bij het handelen van verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte die kans ook welbewust heeft aanvaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat er bij het handelen van verdachte sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit de inhoud van de stukken in het dossier volgt niet dat verdachte vol opzet had om het slachtoffer om het leven te brengen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaardt dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte heeft, al rennend, vanaf een afstand van ongeveer 40 meter, ongecontroleerd in de richting van het slachtoffer geschoten. Hoewel daarmee het risico in het leven is geroepen dat het slachtoffer dodelijk geraakt wordt, is die kans naar het oordeel van de rechtbank niet aanmerkelijk te noemen.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair [1]
[aangever]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 1 september 2024 zaten ik, mijn vrouw en zoon op de bank in onze woonkamer in [woonplaats] . Omstreeks 23:50 uur hoorde ik dat de ringdeurbel ging. Ik hoorde dat mijn vrouw de deur open deed en in gesprek ging. Ik zag en hoorde dat ze in gesprek was met drie jongens. Na een korte tijd ging ik ook naar de voordeur. Tijdens het gesprek hoorde ik geschreeuw vanuit het park aan de westelijke kant van ons huis. Vanuit de richting van het fietspad in de richting van het pand van stichting IDO hoorde ik een knal wat klonk als een speelgoedpistool. [2] Vervolgens zag ik een van de jongens, die ik herken als [verdachte] , een vuurwapen trekken, richten in de richting van [straat] en afdrukken. [3]
[getuige 1]is als getuige gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergeven:
V: U gaf aan dat in het park een persoon stond. Waar stond deze persoon precies?
A: Die stond ongeveer ter hoogte van de kruising van de fietspaden.
V: Hoe ver is dit ongeveer van de [adres] vandaan?
A: Als ik de breedte van de woning doorreken zal dat ongeveer een meter of 30/35 zijn. [4]
Verdachteheeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 1 september 2024 ging ik naar de woning van [slachtoffer] . Op een gegeven moment hoorde ik iemand schreeuwen. Dat was [slachtoffer] . Toen ik ging kijken wat er gaande was werd er direct op mij geschoten. In reactie daarop rende ik weg en heb ik teruggeschoten.
Bewijsoverweging feit 1 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Door met een vuurwapen vanaf een afstand van ongeveer 30/35 meter in de richting van [slachtoffer] te schieten, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door een kogel geraakt zou worden en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels kan een slachtoffer dat wordt geraakt door een afgeschoten kogel immers gemakkelijk forse botbreuken, zenuw- en/of peesschade oplopen. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 2 september 2024, genummerd PL0900-2024277724-3, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] , opgenomen op pagina 119 e.v. van het dossier in onderzoek JASMIJN / MD2R024125-24;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2024, genummerd PL0900-2024277724-12, opgenomen op pagina 411 e.v. van voornoemd dossier.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiairop 1 september 2024 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- van korte afstand met een vuurwapen, een schot in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 1 september 2024 te Lelystad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 9mm P.A.K., omgebouwd naar scherpschietend met kaliber 7.65mm, zijnde een gaspistool, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer en is van oordeel dat aan de vereisten die daarvoor gelden volgens artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hoewel het aannemelijk is dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Er kon immers redelijkerwijs van verdachte een minder risicovolle verdediging worden gevergd. Verdachte had bijvoorbeeld in de lucht kunnen schieten in plaats van in de richting van het slachtoffer. Gelet hierop komt verdachte volgens de officier van justitie geen geslaagd beroep op noodweer toe.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Daarnaast mag er geen sprake zijn van eigen schuld, bijvoorbeeld daarin gelegen dat de verdachte de aanval heeft uitgelokt (culpa in causa). Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Uit de inhoud van de stukken in het dossier volgt dat [slachtoffer] in de nacht van 1 september 2024 met (vermoedelijk) een vuurwapen vanaf een afstand van ongeveer 30/35 meter in de richting van verdachte heeft geschoten. Verdachte is vervolgens weggerend en heeft tijdens het rennen met een vuurwapen teruggeschoten in de richting van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard te hebben teruggeschoten om te voorkomen dat [slachtoffer] achter hem aan zou komen om ‘het af te maken’.
De rechtbank is van oordeel dat het op grond van de hiervoor beschreven omstandigheden voldoende aannemelijk is dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdediging noodzakelijk is geweest (subsidiariteitsvereiste). Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte geen andere keus dan zich te verdedigen tegen voornoemde aanranding. Daartoe is van belang dat verdachte een hoog oplopend conflict had met [slachtoffer] , eerder (onder meer op dezelfde dag) door [slachtoffer] was bedreigd en er aanwijzingen bestonden dat [slachtoffer] vaker een vuurwapen (dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) bij zich zou hebben. Verdachte hoort geschreeuw en ziet [slachtoffer] vervolgens met een glimmend voorwerp. Hij hoort een knal en ziet dat [slachtoffer] in zijn richting schiet. Verdachte rent direct weg maar is bang dat [slachtoffer] achter hem aankomt. Op het moment dat verdachte schiet, bevind hij zich nog in het gezichtsveld van [slachtoffer] . Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een situatie waaraan verdachte zich op andere wijze had kunnen en ook moeten onttrekken.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding. Verdachte werd beschoten met een vuurwapen (dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp). Op het moment dat dit gebeurde, moest hij in zeer korte tijd beslissen wat hij ging doen. Verdachte heeft daarop gereageerd door eveneens al wegrennend met een vuurwapen (ongecontroleerd) eenmaal in de richting van [slachtoffer] te schieten.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte zich weliswaar bewust was van het feit dat hij een risico nam door naar de woning van de ouders van [slachtoffer] te gaan, maar niet gezegd kan worden dat de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van [slachtoffer] en hij aldus uit was op een confrontatie, of dat hij willens en wetens de confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht en een gewelddadige reactie van [slachtoffer] heeft uitgelokt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, nu verdachte een beroep op noodweer toekomt. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3.1
Kwalificatie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat verdachte niet als initiator van het vuurgevecht is aan te merken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens zorgt voor een groot risico op het gebruik daarvan. Dat risico heeft zich in de onderhavige zaak ook verwezenlijkt. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen bewust had meegenomen, omdat hij naar een situatie ging waar hij eventueel een vuurwapen nodig zou hebben. Verder heeft verdachte verklaard dat hij ook bereid was het te gebruiken als dat nodig was; dit is ook gebeurd. Verdachte heeft het vuurwapen dat hij voorhanden had ook gebruikt midden in een woonwijk.
Het bezit en het gebruik van dergelijke wapens zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de directe omgeving maar ook in de samenleving als geheel. Bovendien leidt het aanschaffen van een vuurwapen in het kader van een conflict enkel tot escalatie van dat conflict waarbij de gevolgen desastreus kunnen zijn.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook gekeken naar een rapport van Reclassering Nederland van 8 mei 2025. Uit dit rapport volgt dat het verdachte lijkt te ontbreken aan adequate probleemoplossende vaardigheden. Verdachte zag geen andere optie dan een wapen aan te schaffen ter zelfbescherming en op de koop tot te nemen dat dit zou kunnen leiden tot escalatie van het conflict. Verder is er sprake van stabiliteit in het leven van verdachte. Op het gebied van financiën en dagbesteding doen zich geen problemen voor. Verdachte heeft werk en verwacht zijn werkzaamheden na detentie weer te kunnen oppakken. Ook is er sprake van een stabiele woonsituatie en een steunende familie. De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht.
Op te leggen straf
Gelet op ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen en zal als strafverzwarende omstandigheden meewegen dat verdachte het vuurwapen heeft meegenomen naar een ontmoeting waarbij hij dacht het vuurwapen nodig te hebben en bereid was om het vuurwapen te gebruiken.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, wijkt de straf af van de eis van de officier van justitie.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
- verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en S.C. Hagedoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- naar het woon- of verblijfadres van die [slachtoffer] is gegaan en/ot
- vervolgens bij de voordeur van die woning heeft aangebeld/aangeklopt en/of ,
- vervolgens op voornoemd adres een woordenwisseling met iemand heeft gehad en/of
- vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] verscheen van zeer korte afstand met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meerdere schoten in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- naar het woon- of verblijfadres van die [slachtoffer] te gaan en/of
- vervolgens bij de voordeur van die woning heeft aangebeld/aangeklopt en/of
- vervolgens op voornoemd adres een woordenwisseling met iemand heeft gehad en/of
- vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] verscheen van zeer korte afstand met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meerdere schoten in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2024 te Lelystad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- naar het woon- of verblijfadres van die [slachtoffer] te gaan en/ot
- vervolgens bij de voordeur van die woning aan te bellen en/of aan te kloppen en/of
- vervolgens op voornoemd adres een woordenwisseling met iemand te hebben en/of
- vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] verscheen van zeer korte afstand met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meerdere schoten in de richting van die [slachtoffer] af te voeren;
2
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Lelystad, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 9mm P.A.K., omgebouwd naar scherpschietend met kaliber 7.65mm, zijnde een gaspitsool, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 januari 2025, onderzoeksnummer MD2R024125 / JASMIJN, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 415. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 61.
3.Pagina 61.
4.Pagina 78.