ECLI:NL:RBMNE:2025:2628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/16/589209 / HA ZA 25-113
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot zekerheidsstelling voor proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een incident waarbij [gedaagde] een vordering heeft ingediend op grond van artikel 477a lid 2 Rv. [gedaagde] vorderde zekerheidsstelling voor proceskosten, omdat hij meende dat er een reëel verhaalsrisico bestond. [eiseres] heeft deze vordering betwist en aangevoerd dat zij in staat is om aan een eventuele proceskostenveroordeling te voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wees de vordering van [gedaagde] af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. De proceskosten werden begroot op € 699,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 16 juli 2025 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/589209 / HA ZA 25-113
Vonnis in incident van 4 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.P. Sanchez Montoto in Amstelveen,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.B. Maliepaard in Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiseres] van 17 februari 2025 met producties,
  • de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid voor proceskosten op grond van artikel 477a lid 2 Rv van [gedaagde] ,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot het stellen van zekerheid op grond van artikel 477a lid 2 Rv met producties van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor het vonnis in het incident bepaald.

2.De kern

2.1.
[gedaagde] vordert zekerheidsstelling van proceskosten door [eiseres] op grond van artikel 477a lid 2 Rv. [eiseres] betwist dat er sprake is van een reëel verhaalsrisico en meent dat de vordering moet worden afgewezen. De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] af. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
3. De beoordeling in het incident
3.1.
Het geschil in de hoofdzaak tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft betrekking op een door [gedaagde] afgelegde derdenverklaring. [gedaagde] heeft die verklaring afgelegd nadat door [eiseres] onder [gedaagde] als derde beslag is gelegd ten laste van [bedrijf] B.V. In de hoofdzaak betwist [eiseres] de door [gedaagde] afgelegde verklaring op grond van artikel 477a lid 2 Rv.
3.2.
In het incident vordert [gedaagde] op grond van artikel 477a lid 2 Rv, laatste zin, zekerheidsstelling voor de proceskosten waarin [eiseres] in de hoofdzaak zou kunnen worden veroordeeld. Daarnaast vordert [gedaagde] vergoeding van de proceskosten in het incident.
3.3.
De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. Op grond van artikel 477a lid 2 Rv, laatste zin, kan de rechter, op verlangen van de derde-beslagene ( [gedaagde] ), bepalen dat de executant ( [eiseres] ) zekerheid moet stellen voor de proceskosten waarin hij ( [eiseres] ) tegenover de derde-beslagene kan worden veroordeeld. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de derde-beslagene na een verklaringsprocedure met onverhaalbare proceskosten blijft zitten. De derde-beslagene moet hiervoor onderbouwen dat sprake is van een reëel verhaalsrisico.
3.4.
Dat heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. [gedaagde] heeft zijn vordering onderbouwd door te stellen dat [eiseres] een proceskostenveroordeling in een eerdere procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] niet heeft voldaan. [gedaagde] vreest daarom dat [eiseres] bij een eventuele proceskostenveroordeling in deze procedure opnieuw de proceskosten niet zal betalen.
3.5.
[eiseres] heeft betwist dat zij niet aan een eventuele proceskostenveroordeling zou kunnen voldoen. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat het eerdere vonnis nooit is betekend en dat zij nooit voor een proceskostenveroordeling is aangeschreven. Daarnaast heeft [eiseres] betwist dat zij geen verhaal zou bieden en ter onderbouwing daarvan haar balans en winst- en verliesrekening over 2025 overgelegd. Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat zij een vordering van ongeveer € 26.000,00 heeft op [gedaagde] , zodat eventueel verrekend zou kunnen worden. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] door het opwerpen van dit incident in strijd met de goede procesorde gehandeld. Daarom vordert [eiseres] vergoeding van de werkelijke en volledige proceskosten in het incident ter hoogte van € 1.407,25.
3.6.
Gegeven dit verweer heeft [gedaagde] zijn reële verhaalsrisico onvoldoende onderbouwd. Dat [eiseres] , mogelijk zonder betekening en aanschrijving, eerder een proceskostenveroordeling niet heeft betaald, maakt nog niet dat zij die niet kan voldoen, of dat ze een eventuele nieuwe veroordeling niet zou kunnen voldoen. Dat [eiseres] niet heeft betaald, betekent niet dat zij geen verhaal biedt. Het niet betalen is iets anders dan het niet kunnen betalen en dus geen verhaal kunnen bieden.
[gedaagde] moet de proceskosten in het incident betalen
3.7.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen en wordt dus veroordeeld in de kosten (inclusief nakosten) van dit incident. De rechtbank ziet geen aanleiding [gedaagde] in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen, zoals [eiseres] heeft gevorderd. [gedaagde] is gedaagde in de hoofdzaak en het is niet evident dat [gedaagde] dit incident, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te laten, zodat de hoge drempel voor een daadwerkelijke proceskostenveroordeling niet in beeld komt, los van de vraag of ruimte bestaat voor een daadwerkelijke proceskostenveroordeling in een incident.
3.8.
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
salaris advocaat
521,00
(1,00 punten × € 521,00)
nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
699,00
3.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in het incident van € 699,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling in het incident uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.5.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 16 juli 2025 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.JH 5797