In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 3 juni 2024 en zou oorspronkelijk eindigen op 3 juni 2025. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn bereikt, voornamelijk door een gebrek aan hulpverlening die niet gefinancierd werd door de gemeente. De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1], maar verzocht om beperking van de verlenging voor [minderjarige 2] tot zes maanden. De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders benadrukt en heeft besloten de ondertoezichtstelling van beide kinderen te verlengen tot 3 juni 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader tot 3 december 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.