In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent Gedrag met politiegegevens (VOG P) voor de functie van inrichtingsbeveiliger bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in Den Haag. De minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 9 februari 2024, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 14 juni 2024. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 25 april 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de minister terecht de aanvraag voor de VOG P heeft afgewezen. Volgens artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) kan een VOG P worden afgegeven als er geen bezwaren tegen de aanvrager zijn. De minister heeft de justitiële gegevens van eiser in overweging genomen, waaruit blijkt dat eiser meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder diefstal. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de justitiële gegevens een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG P, gezien het risico voor de samenleving.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de risico's niet zo zwaar mogen wegen. De rechtbank volgt eiser hierin niet en concludeert dat de minister het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder mocht laten wegen dan de belangen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de weigering van de VOG P in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.