ECLI:NL:RBMNE:2025:2725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
C/16/586029 / FO RK 24-1525
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een conflictueuze ouderschapssituatie met betrekking tot de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun twee minderjarige kinderen. De moeder verzocht de rechtbank om de vader te verplichten de zorgregeling na te komen zoals vastgesteld in een eerder vonnis van 14 april 2021, en om de vader te veroordelen tot betaling van kinderalimentatie. De vader daarentegen verzocht om een wijziging van de zorgregeling en een verlaging van de kinderalimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2025 werd duidelijk dat de ouders in een zeer conflictueuze situatie verkeerden, wat de communicatie en samenwerking bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen in de even weekenden bij de vader verblijven, het maximaal haalbare is gezien de spanningen tussen de ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de zorgregeling uit te breiden afgewezen en het verzoek van de vader om de kinderalimentatie te verlagen ook afgewezen, maar heeft de alimentatie wel vastgesteld op € 194,- per kind per maand, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader € 13.946,- aan achterstallige kinderalimentatie aan de moeder moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/586029 / FO RK 24-1525
Zorgregeling en kinderalimentatie
Beschikking van 28 mei 2025
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest,
tegen
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, binnengekomen op 18 december 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader met daarin een aantal zelfstandige verzoeken van 20 februari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vader van 24 maart 2025;
  • het verweerschrift van met bijlagen op de zelfstandige verzoeken van de moeder van 24 maart 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vader van 25 maart 2025;
  • het bericht met bijlagen van de moeder van 27 maart 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 3 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland (hierna te noemen: de Raad), vertegenwoordigd door H. van Eeden.
1.3.
De rechtbank heeft aan de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van de ouders, gevraagd wat zij van verzoeken vinden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op 31 maart 2025 met de rechter gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen.
2.4.
Bij vonnis van 14 april 2021 heeft de kinderrechter een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week van woensdag na het werk van de vader (17:00/17:30 uur) tot vrijdag 18:30 uur en de andere week van woensdag na het werk van de vader (17:00/17:30 uur) tot zondag 18:30 uur bij de vader zijn. Deze regeling is zeer gebrekkig uitgevoerd. Zo is er onder meer een lange periode geweest waarin [minderjarige 1] niet naar de vader wilde en er is daarna ook een periode geweest waarin de vader de omgang met beide kinderen tijdelijk heeft stopgezet.
2.5.
De ouders zijn het niet eens over de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder verzoekt de rechtbank om:
  • te bepalen dat de vader de zorgregeling, zoals bepaald in het vonnis van 14 april 2021 nakomt, met dien verstande dat de vader de kinderen in de eerste maand alleen in het weekend (in de oneven weken) heeft van vrijdag 17.30 uur tot zondag 18.30 uur en dat daarna de oude regeling weer zal worden hervat zijnde de ene week van woensdag na het werk van de vader (17:00/17:30 uur) tot vrijdag 18:30 uur en de andere week van woensdag na het werk van de vader (17:00/17:30 uur) tot zondag 18:30 uur bij de vader;
  • een vakantieregeling te bepalen met de volgende inhoud:
 zomervakantie: in de even jaren de eerste drie weken bij vader, de laatste drie weken bij moeder en andersom in de oneven jaren;
 herfstvakantie: deze wordt bij helfte gedeeld, waarbij opnieuw vader het eerste deel heeft in de even jaren en moeder het tweede deel en andersom in de oneven jaren;
 kerstvakantie: deze wordt bij helfte gedeeld, vader heeft in de even jaren de eerste week, moeder de tweede en in oneven jaren andersom;
 krokusvakantie: deze wordt bij helfte gedeeld, waarbij opnieuw vader het eerste deel heeft in de even jaren en moeder het tweede deel en andersom in de oneven jaren;
 meivakantie: deze wordt bij helfte gedeeld, vader heeft in de even jaren de eerste week, moeder de tweede en in oneven jaren andersom;
 bij vakanties van één week is de wissel op woensdagmiddag om 12.00 uur, bij vakanties van meer weken is de wissel op de helft van de vakantie op zaterdag om 18.00 uur;
 vakanties duren van de laatste schooldag uit school tot het laatste weekend van de vakantie zondag om 18.30 uur;
 gedurende feestdagen en studiedagen loopt de wekelijkse zorgverdeling door;
  • te bepalen dat de vader gehouden is tot nakoming van de tussen partijen overeengekomen en in het vonnis van 14 april 2021 bevestigde verplichting tot betaling van kinderalimentatie aan de moeder en de vader te veroordelen om met ingang van 1 januari 2021 € 261,- per kind per maand (geïndexeerd per 1 januari 2025 € 320,37) aan de moeder te voldoen, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
  • te bepalen dat de vader aan de moeder dient te voldoen een bedrag van € 15.600,12 aan achterstallige kinderalimentatie, te verhogen met de maandelijkse kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2025.
2.6.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder. Hij vraagt deze verzoeken af te wijzen. Daarnaast heeft hij een zelfstandig verzoek ingediend om:
  • een zorgregeling vast te stellen waarin de kinderen in de even weekenden naar hun vader gaan van vrijdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur waarbij de vader de kinderen haalt en terugbrengt of de kinderen zelf tussen de ouders heen en weer fietsen. Wanneer de moeder met de kinderen op zomervakantie wil waarbij het weekend van de vader in die vakantie valt zullen deze weekenden komen te vervallen met als voorwaarde dat de moeder dit minimaal drie maanden van tevoren aangeeft;
  • met ingang van het indienen van deze zelfstandige verzoeken (i.e. 20 februari 2025) de kinderalimentatie te stellen op een bedrag van € 55,- per kind per maand, ter zitting verhoogd tot € 62 per kind per maand.
2.7.
Tijdens de zitting heeft de vader zijn verzoek over het vaststellen van de kinderalimentatie gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt de kinderalimentatie voor het bedrag van € 62,- met terugwerkende kracht tot 1 maart 2022 vast te stellen. De rechtbank vindt dit gewijzigde verzoek, wat betreft de zeer lange periode van terugwerkende kracht (tot 1 maart 2022), in strijd met de goede procesorde, omdat de (advocaat van) de moeder zich niet op een zo lange periode van terugwerkende kracht heeft kunnen voorbereiden. Zo’n voorbereiding is noodzakelijk omdat over verschillende jaren de draagkracht van de vader én de moeder uitgerekend zou moeten worden, wat per jaar inzicht zou vergen over de beider inkomens, hun verdiencapaciteit, de feitelijke zorgverdeling die steeds wisselend is geweest en mogelijk andere relevante omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden. Een terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 acht de rechtbank wel overzichtelijk. De rechtbank zal het verzoek van de vader met terugwerkende kracht tot die laatste datum beoordelen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal hierna de beslissingen nemen en uitleggen hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
Zorgregeling
3.2.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder over de zorgregeling afwijzen en het verzoek van de vader over de zorgregeling toewijzen. Dit betekent dat de kinderen voortaan in de even weekenden van vrijdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur bij de vader verblijven, waarbij de vader de kinderen ophaalt en terugbrengt of de kinderen zelf van en naar de vader fietsen. Indien de moeder met de kinderen op zomervakantie gaat waarbij het weekend van de vader in die vakantie valt zullen deze weekenden komen te vervallen met als voorwaarde dat de moeder dit minimaal drie maanden van tevoren aangeeft. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
3.3.
De relatie van partijen is zeer conflictueus geëindigd. Ook daarna is de afwikkeling van de relatiebreuk met veel spanningen en conflicten gepaard gegaan. De voortdurende strijd tussen de ouders, mede over de financiële afwikkeling van de relatiebreuk, heeft een zware wissel op hen getrokken en heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. De kinderen zijn in een loyaliteitsconflict gekomen, wat er bij [minderjarige 1] toe heeft geleid dat hij zich twee jaar lang heeft verzet tegen omgang met de vader. Uiteindelijk heeft de vader zelf in augustus 2023 alle contact met de kinderen stopgezet, naar hij stelt in het belang van de kinderen. De gecertificeerde instelling die belast was met de uitvoering van de ondertoezichtstelling heeft daarna, met instemming van de Raad, geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling onuitvoerbaar was vanwege de niet aflatende strijd tussen de ouders en heeft besloten de ondertoezichtstelling niet te laten verlengen. Na de beëindiging van de ondertoezichtstelling is het contact tussen de vader en de kinderen gelukkig toch hersteld. Zij verblijven nu een weekend per twee weken bij hem. De vader verzet zich tegen een uitbreiding van deze regeling, omdat hij deze regeling als het maximaal haalbare ervaart. De Raad deelt deze mening en de rechtbank is het hier ook mee eens.
3.4.
Voor een door de moeder gewenste co-ouderschapsregeling is tenminste een minimale communicatie tussen de ouders noodzakelijk. Die ontbreekt totaal. Sterker nog, de vader kan contact met de moeder en hieruit voortvloeiende conflicten niet of nauwelijks nog verdragen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een aangifte in het geding gebracht waarin hij aangifte doet van ernstig grensoverschrijdend en pathologisch gedrag van de moeder. De rechtbank is zich ervan bewust dat de door de vader beschreven gedragingen de beleving weergeven van de vader over het verloop van de relatie, het einde daarvan en de verdere afwikkeling en dat de moeder daar haar eigen beleving bij zal hebben. Dit doet echter niet af aan het effect dat het gedrag van de moeder gehad heeft op de mentale gesteldheid van de vader. Hij is er letterlijk ziek van geworden en ervaart het verzoek van de moeder om de zorgregeling uit te breiden als een voortzetting van de voor hem ziekmakende strijd. Een uitbreiding zou volgens hem veel conflicten en spanningen opleveren voor hem en de kinderen, waardoor de huidige regeling in gevaar zal komen. De rechtbank acht dit een reële vrees. De rechtbank begrijpt dat de huidige verdeling van de zorgtaken, waarbij het merendeel op haar schouders rust, ook voor de moeder zwaar is. Mogelijk kan zij daarbij hulp zoeken in haar netwerk of anderszins. Uitbreiding van de zorgregeling is geen reële optie. De rechtbank acht de vader daarvoor te getraumatiseerd. De hiervoor benodigde samenwerking met de moeder is dan ook onmogelijk.
Vaststellen kinderalimentatie
3.5.
De rechtbank stelt vast dat alleen de vader heeft verzocht de kinderalimentatie (opnieuw) vast te stellen. De moeder verzoekt slechts nakoming van een door haar gestelde alimentatieovereenkomst. De rechtbank zal het verzoek van de vader de alimentatie vast te stellen op € 62,- per kind per maand afwijzen, maar de alimentatie wel verlagen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt, met gebruikmaking van een berekening, waarbij mede rekening is gehouden met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders.
De behoefte van de kinderen3.6. De ouders zijn het erover eens dat de behoefte in 2020 € 1.348,- voor beide kinderen bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 is dat € 1.673,- per maand.
De draagkracht van de ouders3.7. Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien.
3.8.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.9.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.125,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
De draagkracht van de vader3.10. De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 498,- per maand. [1] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.11.
De vader ontvangt een ziektewetuitkering van € 891,40 bruto per week. Als dit wordt doorberekend over een heel jaar, komt dit uit op een bruto jaarinkomen van
€ 46.352,80. Dit is hoger dan de officiële winst uit onderneming van de vader over de jaren 2023 en 2024. De vader heeft gesteld dat dit komt omdat hij zich voor een hoger dagloon had verzekerd. Wat hier ook van zij, deze winst uit onderneming komt de rechtbank nogal laag voor gelet op het tekort aan stukadoors en tegelzetters in de bouwbranche en gezien het veel hogere inkomen van de vader bij zijn vorige werkgever. In 2019 had de vader daar een bruto jaarloon van € 69.683,- en in 2020 zelfs een bruto jaarloon van € 92.335,-. Ook zijn de bedrijfskosten binnen de onderneming van de vader voor een stukadoor en tegelzetter behoorlijk hoog, ongeveer de helft van de omzet. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de winst uit onderneming door de vader enigszins gedrukt is. De rechtbank acht daarentegen wel aannemelijk dat de vader een zwakke mentale gezondheid heeft, niet erg stressbestending is en beschadigd uit de relatie(breuk) is gekomen. Dit blijkt voldoende uit de stukken in het dossier, waaronder productie 12 en productie 34 van de zijde van de vader. Dit verlaagt zijn verdiencapaciteit. De rechtbank zal daarom niet uitgaan van een verdiencapaciteit die vergelijkbaar is met het inkomen van de vader over de jaren 2019 en 2020. De gestelde winst uit onderneming van nog geen € 30.000,- acht de rechtbank voor een stukadoor en tegelzetter dan wel weer erg laag. Alles afwegend en in aanmerking nemend de plicht van de vader om mede in de vrij hoge behoefte van de kinderen te voorzien, zal de rechtbank, in aansluiting bij de verzekerde hoogte van het inkomen, rekenen met een winst uit onderneming van € 45.000,- per jaar. De vader laat de zorg al grotendeels over aan de moeder. Dan ligt het op zijn weg zijn uiterste best te doen om in ieder geval financieel zo veel mogelijk bij te dragen. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek (in 2025 voor het laatst), de MKB-vrijstelling en de premie voor arbeidsongeschiktheid/ziektekostenverzekering is het netto besteedbaar inkomen van de vader dan € 2.888,- per maand.
3.12.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule heeft de vader een draagkracht van (70% [2.888 – (0,3 x 2.888 + 1.310)]=) € 498,- per maand.
De draagkracht van de moeder3.13. De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 893,- per maand. [2] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.14.
Voor het inkomen van de moeder gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties over januari en februari 2025, waarop een inkomen van € 3.109,53 bruto per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder is dan € 3.694,- per maand.
3.15.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de moeder een draagkracht van (70% [3.694 – (0,3 x 3.694 + 1.310)]=) € 893,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.16.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.17.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 1.391,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.673,- per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 282,- per maand tekort. Zij zouden daarom ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken. Dat betekent dat de vader met € 498,- per maand zou moeten bijdragen in de kosten van de kinderen.
De zorgkorting
3.18.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader - deels - aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.19.
De kinderen verblijven gemiddeld een dag per week bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 15% van de behoefte, dus € 251,- per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de vader deze korting volledig mag toepassen. Als de vader namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de moeder te rusten. De moeder moet tenslotte ook kosten voor de kinderen maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. De rechtbank vindt het in zo’n geval redelijk dat ieder de helft van het tekort draagt, dus een bedrag van € 141,- per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (251 - 141 =) € 110,- per maand in mindering brengt op de draagkracht van de vader. Er blijft dan een bedrag over van (498 - 110 =) € 388,- per maand dat de vader aan kinderalimentatie zou moeten betalen. Dit bedrag is hoger dan de verzochte € 62,- per kind per maand. Daarom zal het verzoek van de vader om de kinderalimentatie op dit bedrag vast te stellen worden afgewezen. De rechtbank begrijpt dat dit verzoek er tevens toe strekt de kinderbijdrage te verlagen naar rato van de draagkracht van de vader. De rechtbank zal daarom de door de vader te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2025 vaststellen op € 194,- per kind per maand.
Nakoming kinderalimentatie
Overeenkomst kinderalimentatie3.20. De ouders verschillen van mening over de vraag of er wel of geen alimentatieovereenkomst ligt. De moeder meent van wel. Zij baseert zich daarbij op een aanbod van de toenmalige advocaat van de vader dat bij brief van 17 november 2020 aan de advocaat van de moeder is gedaan: “Cliënt biedt aan maandelijks ten behoeve van de kinderen het berekende bedrag van € 261- per kind aan uw cliënte te voldoen.” De moeder stelt dat zij dit aanbod heeft aanvaard in een processtuk dat zij heeft ingediend in een kort gedingprocedure die tussen partijen in het voorjaar van 2021 is gevoerd. In de desbetreffende conclusie van antwoord van 1 april 2021 staat: “moeder heeft niet de inkomensgegevens van vader ontvangen maar stemt voorlopig in met hetgeen vader heeft aangeboden, zijnde een bedrag van € 261,- per kind per maand.” In het vonnis van 14 april 2021 dat de voorzieningenrechter vervolgens heeft gewezen is de volgende zinsnede opgenomen: “Immers, partijen hebben afgesproken dat de man voorlopig een bedrag van € 261,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw betaalt.”
3.21.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het aanbod en de aanvaarding een overeenkomst tot stand gekomen over de kinderalimentatie, die inhoudt dat de vader
voorlopig€ 261,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen. De vader was daarmee al begonnen vanaf 1 januari 2021 en is daarmee doorgegaan tot en met februari 2022. Het bedrag van € 261,- was gebaseerd op een berekening die de toenmalige advocaat van de vader had gemaakt op basis van zijn bruto inkomen in 2020, te weten € 90.368,- en de toenmalige ten laste van de vader komende kosten. Daaruit kwam een draagkrachtruimte van € 2.240,-. Aannemelijk is dat het woord ‘voorlopig’ in de alimentatieovereenkomst erop duidt dat de hoogte van de alimentatie gekoppeld was aan de draagkracht van de vader. Een redelijke uitleg van die overeenkomst brengt ook met zich mee dat een wijziging in de draagkracht
van meer dan geringe betekenisbetekent dat partijen in overleg een herberekening dienden te maken. De advocaten van partijen hebben daar wel per e-mail over gecorrespondeerd maar dit is niet al te soepel verlopen en partijen zijn er dus niet uitgekomen. De vader heeft eenzijdig het te betalen bedrag gewijzigd en de moeder heeft erg lang gewacht met het vorderen van nakoming. Uit de correspondentie tussen partijen kan de rechtbank echter onvoldoende afleiden dat de moeder met de verlaging heeft ingestemd of daarin heeft berust.
3.22.
De rechtbank zal daarom de draagkracht van alleen de vader over de voorbije jaren globaal onder de loep nemen en op basis daarvan beoordelen of de voorlopige alimentatieovereenkomst tussen partijen nog gold. Uitgaande van de globale draagkracht zal de rechtbank een berekening maken van de door de vader opgelopen achterstand in het betalen van de kinderalimentatie op basis van alimentatieovereenkomst, zoals die naar het oordeel van de rechtbank moet worden uitgelegd. Daarvoor is het volgende van belang.
3.23.
De arbeidsovereenkomst van de vader is per 1 maart 2022 ontbonden door de kantonrechter, waarna de vader een uitkering van het UWV (ziektewet en/of werkloosheidswet) kreeg toegekend. Hiermee viel het inkomen van de vader drastisch terug. Over 2022 ontving hij, naast nog twee maanden salaris van zijn werkgever, een bedrag van € 30.379,- aan uitkering van het UWV. Daar staat echter tegenover dat hij ook een transitievergoeding kreeg toegekend van € 37.697,60 en een billijke vergoeding van € 35.000,-. Er bestond dan ook geen reden de kinderalimentatie vanaf maart 2022 te verminderen naar in totaal € 178,-, zoals de vader heeft gedaan. Met zijn inkomen over 2022 moest hij in staat worden geacht het voorlopig overeengekomen bedrag met indexering in 2022 nog steeds ruimschoots te kunnen betalen.
3.24.
Per 1 januari 2023 is de vader als zzp-er gaan werken als tegelzetter en stukadoor. Uit de jaarstukken blijkt dat de bedrijfsopbrengsten € 58.325,- bedroegen en de bedrijfskosten € 29.440, waardoor de winst € 28.885,- bedroeg. Daarnaast stelt de vader in zijn verweerschrift dat hij de eerste maanden van 2023 ook nog een ziektewetuitkering heeft ontvangen. Hoeveel hij aan uitkering heeft ontvangen in 2023 maakt de vader niet duidelijk. In een draagkrachtberekening over dat jaar staat bij punt 43 (bruto uitkering andere sociale verzekeringswetten) een bedrag van € 23.956,- vermeld. In die berekening is de winst uit onderneming daarentegen niet opgenomen, evenmin als de toepasselijke ondernemersaftrekposten. Over de draagkracht van de vader over 2023 bestaat dus onduidelijkheid. Die onduidelijkheid komt voor rekening van de vader. De rechtbank komt op grond hiervan niet tot het oordeel dat de voorlopige alimentatieovereenkomst in het jaar 2023, vanwege een verlaagde draagkracht van de vader van meer dan geringe betekenis, niet langer geldig was tussen partijen.
3.25.
Over het jaar 2024 bedraagt de omzet € 62.599,-. De bedrijfskosten bedragen € 32.677,-, waardoor de winst uitkomt op € 29.906,-. De vader heeft zich met ingang van 19 december 2024 weer ziekgemeld op mentale en psychosomatische gronden. Omdat hij een vrijwillige ziektewetverzekering had afgesloten ontvangt hij sindsdien een uitkering van het UWV van € 891,40 per week. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het inkomen van de vader over 2024 aanzienlijk lager lag dan het inkomen op basis waarvan de voorlopige alimentatieovereenkomst was gesloten. Op basis van een verdiencapaciteit van een winst uit onderneming van € 45.000,- (zie rechtsoverweging 3.11) bedroeg de draagkracht in 2024 € 581,- per maand. Dit is iets lager dan het voorlopig overeengekomen bedrag met indexering aan kinderalimentatie. Dat bedroeg namelijk in 2024 € 292,- per kind per maand, dus in totaal € 584,- (zie rechtsoverweging 3.27). [3] De rechtbank acht dit verschil niet zodanig groot dat aangenomen moet worden dat het voorlopig overeengekomen bedrag niet langer verschuldigd was, zonder nadere overeenkomst of zonder wijziging door de rechter.
De achterstand3.26. De vader is op 1 januari 2021 een bedrag van € 261,- per maand gaan betalen aan kinderalimentatie, op basis van een voorlopige alimentatieovereenkomst. Zoals uit het bovenstaande blijkt gold die nog steeds tussen partijen in de daarop volgende jaren tot en met 2024. Volgens deze overeenkomst was de vader dus in 2021 € 261,- per kind per maand verschuldigd en na indexering:
  • in 2022 € 266,- per kind per maand;
  • in 2023 € 275,- per kind per maand;
  • in 2024 € 292,- per kind per maand.
3.27.
Over 2021 heeft de vader geheel aan zijn financiële verplichting voldaan. De bijdrage die de vader in 2022 aan kinderalimentatie aan de moeder moest betalen berekent de rechtbank op basis van bovengenoemde indexatie op (266 x 12 =) € 3.192,- per kind per jaar, dus € 6.384,- in totaal. In 2022 heeft de vader twee maanden (januari en februari) een bedrag van € 261,- per kind per maand, dus een bedrag van € 1.044,-, en tien maanden een bedrag van € 178,-, dus € 1.780,- aan kinderalimentatie betaald aan de moeder. Dit is in totaal € 2.824,-. Hij moet over 2022 daarom nog een bedrag van € 3.560,- betalen aan de moeder aan achterstallige kinderalimentatie.
3.28.
De bijdrage die de vader in 2023 aan kinderalimentatie aan de moeder moest betalen berekent de rechtbank op basis van bovengenoemde indexatie op (275 x 12 =) € 3.300,- per kind per jaar, dus € 6.600,- in totaal. In 2023 heeft de vader een bedrag van (178 x 12 =)
€ 2.136,- aan kinderalimentatie betaald aan de moeder. Hij moet over 2023 daarom nog een bedrag van € 4.464,- betalen aan de moeder aan achterstallige kinderalimentatie.
3.29.
De bijdrage die de vader in 2024 aan kinderalimentatie aan de moeder moest betalen berekent de rechtbank op basis van bovengenoemde indexatie op (292 x 12 =) € 3.504,- per kind per jaar, dus € 7.008- in totaal. In 2024 heeft de vader een bedrag van (178 x 12 =)
€ 2.136,- aan kinderalimentatie betaald aan de moeder. Hij moet over 2024 daarom nog een bedrag van € 4.872,- betalen aan de moeder aan achterstallige kinderalimentatie.
3.30.
Voor het jaar 2025 zal de rechtbank de kinderbijdrage verlagen tot € 194,- per kind per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader in 2025 per maand € 178,- heeft betaald, dus in totaal € 890,-. Hij moest echter over de eerste vijf maanden (5 x 194 x 2 =) € 1.940,- betalen. Dat betekent dat hij in 2025 tot en met mei een achterstand heeft opgebouwd van € 1.050,-
3.31.
Op basis van de hiervoor genoemde bedragen komt de rechtbank tot de conclusie dat de achterstallige kinderalimentatie € 13.946,- bedraagt over de periode februari 2022 tot en met mei 2025.
Brief aan de kinderen
3.32.
Tegelijkertijd met de beschikking stuurt de rechter een brief aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarin is het volgende opgenomen.
Brief aan [minderjarige 1]‘’Wij hebben elkaar een tijdje geleden gesproken over de verzoeken van jouw ouders over de zorgregeling. Je zei toen dat je je vader mist en hem vaker zou willen zien. Je zou het liefst de ene week bij je moeder willen zijn en de andere week bij je vader.
Ik heb daarna gesproken met je ouders, hun advocaten en iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. Die is er altijd bij als het over kinderen gaat. Jouw vader heeft verteld dat hij nog steeds veel spanningen ervaart in het contact met je moeder. Hij maakt zich zorgen om wat dit voor jou en [minderjarige 2] betekent als jullie vaker naar jullie vader gaan. Bij een uitbreiding van de zorgregeling moeten jouw ouders goed met elkaar communiceren. Dat kunnen ze nu niet. Ik ben bang dat jullie bij een uitbreiding van de zorgregeling meer last krijgen van de situatie tussen jullie ouders. Ik heb daarom beslist dat jullie ook in de toekomst een weekend per veertien dagen bij jullie vader zijn en dat er geen uitbreiding van de zorgregeling komt.
Ik heb dus iets anders beslist dan wat jij graag wilde. Ik kan me voorstellen dat je daar verdrietig over bent. Als kinderrechter moet ik beslissingen nemen die ik voor het kind het beste vind. En dat is niet altijd hetzelfde als wat een kind wil. Ik hoop dat jij en [minderjarige 2] kunnen blijven genieten van de tijd die jullie wel met jullie vader hebben en dat jullie samen veel leuke dingen gaan doen.’’
Brief aan [minderjarige 2]‘’Wij hebben elkaar een tijdje geleden gesproken over de verzoeken van jouw ouders over de zorgregeling. Je zei toen dat je je vader mist en hem vaker zou willen zien. Je zou het liefst de ene helft van de week bij je moeder willen zijn en de andere helft van de week bij je vader.
Ik heb daarna gesproken met je ouders, hun advocaten en iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. Die is er altijd bij als het over kinderen gaat. Jouw vader heeft verteld dat hij nog steeds veel spanningen ervaart in het contact met je moeder. Hij maakt zich zorgen om wat dit voor jou en [minderjarige 1] betekent als jullie vaker naar jullie vader gaan. Bij een uitbreiding van de zorgregeling moeten jouw ouders goed met elkaar communiceren. Dat kunnen ze nu niet. Ik ben bang dat jullie bij een uitbreiding van de zorgregeling meer last krijgen van de situatie tussen jullie ouders. Ik heb daarom beslist dat jullie ook in de toekomst een weekend per veertien dagen bij jullie vader zijn en dat er geen uitbreiding van de zorgregeling komt.
Ik heb dus iets anders beslist dan wat jij graag wilde. Ik kan me voorstellen dat je daar verdrietig over bent. Als kinderrechter moet ik beslissingen nemen die ik voor het kind het beste vind. En dat is niet altijd hetzelfde als wat een kind wil. Ik hoop dat jij en [minderjarige 1] kunnen blijven genieten van de tijd die jullie wel met jullie vader hebben en dat jullie samen veel leuke dingen gaan doen.’’
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.33.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende zorgregeling vast:
  • de kinderen verblijven in de even weekenden van vrijdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur bij de vader, waarbij de vader de kinderen ophaalt en terugbrengt of de kinderen zelf van en naar de vader fietsen;
  • indien de moeder met de kinderen op zomervakantie gaat waarbij het weekend van de vader in die vakantie valt zullen deze weekenden komen te vervallen met als voorwaarde dat de moeder dit minimaal drie maanden van tevoren aangeeft;
4.2.
wijzigt de door partijen gesloten voorlopige alimentatieovereenkomst en verlaagt de door de vader te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2025 tot € 194,- per kind per maand, vanaf heden steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
bepaalt dat de vader tot 1 januari 2025 gehouden was tot nakoming van de tussen partijen gesloten voorlopige kinderalimentatie-overeenkomst;
4.4.
bepaalt dat de vader aan achterstallige kinderalimentatie tot en met mei 2025 € 13.946,- aan de moeder moet betalen;
4.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. R. Jelicic, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 mei 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Bijlage 1: draagkracht van de vader in 2025
Bijlage 2: draagkracht van de moeder in 2025
Bijlage 3: draagkracht van de vader in 2024

Voetnoten

1.Bijlage 1: draagkracht van de vader in 2025.
2.Bijlage 2: draagkracht van de moeder in 2025.
3.Bijlage 3: draagkracht van de vader in 2024.