ECLI:NL:RBMNE:2025:2729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
C/16/582067 / FO RK 24-1203
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige]. De ouders hebben een geregistreerd partnerschap gehad en zijn het niet eens over de zorgregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de moeder beoordeeld en besloten om de zorgregeling voorlopig vast te stellen, waarbij de minderjarige in een cyclus van vier weken bij beide ouders verblijft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie herzien, waarbij de vader een bedrag van € 591,- per maand moet betalen tot en met september 2025, en € 433,- per maand vanaf oktober 2025. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de ouders doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling om hun communicatie te verbeteren en heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden tot 6 februari 2026, in afwachting van een rapportage van de hulpverleners.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/582067 / FO RK 24-1203
Gezag en omgang en kinderalimentatie
Beschikking van 6 juni 2025
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.H.J. Spee,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.P.J. Palazzi-van Bruggen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de vader, binnengekomen op 30 september 2024;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de moeder met daarin een aantal zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de vader op de zelfstandige verzoeken van de moeder;
  • de brief (met bijlagen) van de moeder van 3 april 2025;
  • de brief (met bijlagen) van de vader van 10 april 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig: de ouders met hun advocaten en mevrouw [A] en mevrouw [B] van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige] , de dochter van de ouders, niet gevraagd wat zij van de verzoeken vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] . [minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen.
2.4.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft in de beschikking van 11 april 2024 onder meer beslist dat:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is;
  • [minderjarige] drie van de vier weekenden per maand bij de vader verblijft (te weten: het eerste en het derde weekend van vrijdag 19.00 uur tot maandag 19.00 uur, en het tweede weekend van vrijdag 19.00 uur tot zaterdag 19.00 uur) en gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie en de helft van de overige vakantie- en feestdagen;
  • [minderjarige] het ene jaar haar verjaardag bij de vader viert en het andere jaar bij de moeder;
  • de overdracht van [minderjarige] steeds plaatsvindt in Zwolle;
  • partijen elkaar schriftelijk (via e-mail of Whatsapp) op de hoogte houden over het wel en wee van [minderjarige] ;
  • de vader aan de moeder een bedrag van € 254,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen, met ingang van 11 april 2024. Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de kinderalimentatie in 2025 € 270,51 per maand.
2.5.
De ouders zijn het niet eens over de reguliere zorgregeling, de vakantie- en feestdagenregeling en de kinderalimentatie.
Wijziging zorg-, vakantie- en feestdagenregeling
2.6.
De vader heeft de rechtbank verzocht, na wijziging van zijn verzoeken:
- dat in de eerste periode van vier weken:
o [minderjarige] bij de vader verblijft gedurende de eerste drie weekenden van donderdagavond 19.00 uur tot zondagavond 17.00 uur en dat [minderjarige] in het vierde weekend bij de moeder verblijft;
- dat in de tweede periode van vier weken:
o [minderjarige] gedurende het eerste en derde weekend van donderdagavond 19.00 uur tot zondagavond 17.00 uur bij de vader verblijft. De andere twee weekenden verblijft [minderjarige] bij de moeder;
  • waarbij geldt dat na een cyclus van vier weken aansluitend de volgende cyclus van vier weken begint te lopen en de overdracht steeds plaatsvindt in Zwolle;
  • dat vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, de aanvang van donderdagavond wordt gewijzigd naar vrijdagavond 19.00 uur;
  • dat in week 1 van ieder jaar steeds weer wordt gestart met de eerste periode van vier weken;
  • dat de vakantie- en feestdagenregeling nader wordt gespecificeerd, zoals de vader heeft weergegeven in randnummer 18 van zijn verzoekschrift (en voor wat de kerstvakantie betreft in zijn brief van 10 april 2025);
  • dat wordt bepaald dat de overdracht – op incidentele basis – door vader wordt overgedragen aan zijn naasten;
  • dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend voor een vakantie met [minderjarige] van 14 juli tot 1 augustus naar Italië of Frankrijk;
  • dat wordt bepaald dat de ouder die [minderjarige] overdraagt ervoor zorgt dat haar ID-bewijs wordt meegegeven.
2.7.
De moeder is het eens met de door de vader verzochte regeling voor de voorjaarsvakantie, de meivakantie en de herfstvakantie. Met de overige verzoeken van de vader is de moeder het niet eens. Zij wil dat de rechtbank de vader niet-ontvankelijk verklaart of dat de verzoeken van de vader worden afgewezen. Zij vraagt de rechtbank om:
  • de zorgregeling te wijzigen en vast te stellen dat [minderjarige] tot 25 augustus 2025 eens in de veertien dagen van donderdagavond 19.00 uur tot zondagavond 17.00 uur bij de vader verblijft en de overige dagen bij de moeder, waarbij de overdracht plaatsvindt in Harderwijk;
  • de zorgregeling te wijzigen en vast te stellen dat [minderjarige] vanaf 25 augustus 2025 eens in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondagavond 17.00 uur bij de vader verblijft en de overige dagen bij de moeder, waarbij de overdracht plaatsvindt in Harderwijk;
  • de verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen zoals de moeder heeft verzocht in randnummer 17 van het verweerschrift en voor wat betreft de kerstvakantie zoals is opgenomen in randnummer 3 van de brief van de moeder van 3 april 2025, waarbij de overdracht plaatsvindt in Harderwijk;
  • aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op “Basisschool [schoolnaam] ” aan de [adres] in [plaats] .
2.8.
De vader is het niet eens met de door de moeder gedane tegenverzoeken. De vader heeft inmiddels toestemming gegeven voor de inschrijving van [minderjarige] op de basisschool “ [schoolnaam] ”. Voor het zelfstandige verzoek over de zorgregeling vraagt de vader de rechtbank om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of om haar verzoek af te wijzen.
Wijziging kinderalimentatie
2.9.
De moeder wil ook dat het bedrag aan kinderalimentatie wordt gewijzigd naar:
  • € 678,- per maand van 16 mei 2024 tot 5 augustus 2024 € 695;
  • € 818,- per maand van 5 augustus 2024 tot 1 januari 2025 € 836,-;
  • € 1.046,- per maand van 1 januari 2025 tot 25 augustus 2025 € 1.052,-;
  • € 800,- per maand van 25 augustus 2025 tot 18 oktober 2025;
  • € 835,- per maand vanaf 18 oktober 2025.
Volgens de moeder zijn de omstandigheden gewijzigd en voldoet de bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven.
2.10.
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder over de kinderalimentatie. Hij wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. De vader vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de kinderalimentatie wel nog aan de wettelijke maatstaven voldoet.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal:
nu nog geen (definitieve) beslissing over de zorgregeling nemen, maar de beslissing uitstellen tot 6 februari 2026 in afwachting van de resultaten van de in te zetten hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod;
de ouders via het Uniform Hulpaanbod doorverwijzen naar ouderschapsbemiddeling;
de zorg- vakantie en feestdagenregeling wijzigen en een voorlopige zorg- vakantie- en feestdagenregeling vaststellen;
e kinderalimentatieregeling wijzigen en een nieuw bedrag aan kinderalimentatie vaststellen dat de vader aan de moeder moet betalen.
De rechtbank zal hieronder toelichten waarom zij deze beslissingen neemt.
Uniform Hulpaanbod
Doorverwijzing Uniform Hulpaanbod: ouderschapsbemiddeling
3.2.
Op de zitting hebben de ouders afgesproken hulp te vragen. De rechtbank heeft daar vertrouwen in, omdat ze tijdens de mondelinge behandeling hebben toegezegd aan hulpverlening mee te werken. De ouders willen hulp om te werken aan hun communicatie.
3.3.
De rechtbank heeft partijen op de zitting direct doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod, het traject: ouderschapsbemiddeling. De rechtbank denkt namelijk dat partijen deze specialistische hulp nodig hebben. Mochten de hulpverleners van het Uniform Hulpaanbod een ander traject passender vinden, dan zullen de ouders dit andere traject doorlopen. De hulpverlening zal een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling.
3.4.
Op de zitting is met partijen besproken dat de hulpverlenende instantie na de intake eerst zelf zal beoordelen welk hulpverleningstraject het meest passend is. Dit kan een ander traject zijn dan hierboven is genoemd. De ouders zullen dan het advies van de hulpverlenende instantie opvolgen.
3.5.
De hulpverlening zal een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening. De ouders stemmen daarmee in.
3.6.
Zoals ook ter zitting is besproken zal de rechtbank de beslissing over de zorgregeling aanhouden
tot 6 februari 2026in afwachting van een rapportage over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening.
3.7.
De rechtbank heeft een scan van het proces-verbaal met gegevens van de ouders gestuurd naar de centrale intake/toegang die het gaat doorsturen naar de organisatie die hulp gaat verlenen. De centrale intake/toegang zal de rechtbank berichten welke organisatie is ingeschakeld. De rechtbank zal vervolgens een kopie van deze beschikking sturen aan de Raad. Op dit moment is nog niet bij de rechtbank bekend welke instantie de hulp gaat verlenen. De rechtbank stuurt daarom de kennisgeving met daarin de informatie die nodig is voor het hulpverleningstraject naar de centrale intake/ toegang met het verzoek deze door te sturen naar de in te schakelen hulpverlenende instantie.
3.8.
De rechtbank verzoekt deze instantie om uiterlijk op de datum zoals vermeld onder de beslissing, of zoveel eerder als mogelijk is, aan de rechtbank en aan de Raad te sturen de rapportage over het verloop en de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling onder vermelding van Uniform Hulpaanbod. De uitkomst van de hulpverlening kan zijn: positief resultaat, niet geheel positief resultaat of negatief resultaat.
3.9.
Als de hulpverlening heeft geleid tot een positief resultaat, hebben de advocaten twee weken de tijd om te laten weten of behandeling ter zitting nog nodig is of dat de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
3.10.
Als de hulpverlening niet heeft geleid tot een (geheel) positief resultaat, zal de Raad beoordelen of een schriftelijk advies nodig is of dat een mondeling advies op zitting voldoende is. Als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, verzoekt de rechtbank de Raad om schriftelijk te adviseren en te doen wat daarvoor nodig is.
Zorg- vakantie- en feestdagenregeling
Voorlopige zorg- vakantie- en feestdagenregeling
3.11.
De ouders hebben allebei een andere uitleg van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 11 april 2024 en zij doen daarom over en weer nieuwe verzoeken. De ouders zijn het er dus over eens dat de huidige regeling gewijzigd moet worden.
3.12.
De rechtbank neemt nu geen definitieve beslissing over de zorg- vakantie en feestdagenregeling, maar zal wel een voorlopige zorgregeling vaststellen. Deze voorlopige zorgregeling kan met wederzijds goedvinden worden aangepast. De rechtbank hoopt dat partijen door het verbeteren van hun communicatie uiteindelijk zelf een definitieve zorgregeling maken, dan wel deze voorlopige zorgregeling bekrachtigen als definitieve zorgregeling.
Zorgregeling
3.13.
De rechtbank begrijpt de behoefte van de ouders voor een zo gedetailleerd mogelijke zorgregeling. De rechtbank stelt daarom de volgende voorlopige zorgregeling vast:
Totdat [minderjarige] vier jaar wordt verblijft zij bij de vader:
- in de eerste periode van vier weken:
o gedurende de eerste drie weekenden van donderdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur. In het vierde weekend verblijft [minderjarige] bij de moeder;
- in de tweede periode van vier weken:
o gedurende het eerste en het derde weekend van donderdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. De andere twee weekenden verblijft [minderjarige] bij de moeder;
  • waarbij geldt dat na een cyclus van vier weken aansluitend de volgende cyclus van vier weken begint te lopen en dat in week 1 van ieder jaar steeds wordt gestart met de eerste periode van vier weken;
  • waarbij geldt dat de vader [minderjarige] op donderdagavond om 19.00 uur in Harderwijk ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur in Zwolle ophaalt.
Vanaf het moment dat [minderjarige] vier jaar wordt verblijft zij bij de vader:
- in de eerste periode van vier weken:
o gedurende de eerste drie weekenden van vrijdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur. In het vierde weekend verblijft [minderjarige] bij de moeder;
- in de tweede periode van vier weken:
o gedurende het eerste en het derde weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. De andere twee weekenden verblijft [minderjarige] bij de moeder;
  • waarbij geldt dat na een cyclus van vier weken aansluitend de volgende cyclus van vier weken begint te lopen en dat in week 1 van ieder jaar steeds wordt gestart met de eerste periode van vier weken;
  • waarbij geldt dat de vader [minderjarige] op vrijdagavond om 19.00 uur in Harderwijk ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur in Zwolle ophaalt.
3.14.
Als het de ouders niet lukt om op de genoemde tijdstippen [minderjarige] te halen of te brengen, dan beslist de rechtbank dat een naaste van [minderjarige] als vervanging [minderjarige] mag halen of brengen, met uitzondering van [C] , de zoon van de vader. Gelet op de verhoudingen tussen [C] en de moeder neemt de rechtbank deze beslissing. De vader heeft op zitting ook gezegd daarmee rekening te houden.
3.15.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe omdat zij het, net als de Raad, belangrijk vindt dat [minderjarige] frequent contact heeft met de vader en dat de reisbewegingen beperkt worden vanwege de afstand tussen [woonplaats 2] en [woonplaats 1] . Ten opzichte van de eerdere uitspraak wordt het dus één weekend in de acht weken minder bij de vader. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en de vader, maar kan ook de moeder driemaal per acht weken een weekend doorbrengen met [minderjarige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] nog verder te beperken naar eens in de twee weken een weekend. De rechtbank kan zich voorstellen dat uiteindelijk in de toekomst ook in de weekenden het sociale leven van [minderjarige] zich meer in [plaats] zal afspelen, maar nu zal dat (gelet op de leeftijd van [minderjarige] ) nog minder het geval zijn en weegt het belang van de hechtingsrelatie zwaarder.
3.16.
De rechtbank vindt het belangrijk voor [minderjarige] dat zij op donderdagavond (na 26 september 2025, op vrijdagavond) rustig kan eten en wijzigt daarom de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 11 april 2024 voor wat betreft de locatie van de overdracht. De moeder heeft gesteld dat [minderjarige] op donderdagavond niet thuis kan eten, omdat zij meteen vanuit de opvang door moet rijden naar Zwolle. Alhoewel de vader heeft gesteld dat hij op donderdag operatiedag heeft, vindt de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat zij op donderdag (en vanaf 26 september 2025 op vrijdag) een normale maaltijd kan eten op een normaal tijdstip in plaats van even snel iets in de auto. De rechtbank overweegt daarbij dat het slechts nog een relatief korte periode is dat de vader [minderjarige] op donderdag moet ophalen, met daartussen een zomervakantie en dat de rechtbank heeft beslist dat ook een naaste van [minderjarige] haar mag ophalen. Op zondag blijft de overdracht in Zwolle plaatsvinden.
Vakantieregeling
3.17.
De rechtbank begrijpt eveneens de behoefte van de ouders voor een zo gedetailleerd mogelijke vakantieregeling. De rechtbank stelt de volgende vakantieregeling vast:
Voorjaarsvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de voorjaarsvakantie bij de vader en in de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder. De ouders zijn daarover eens.
Meivakantie
De ouders hebben tijdens de zitting een streefafspraak gemaakt voor de meivakantie in 2025. Inmiddels is de meivakantie voorbij, dus de ouders hebben geen belang meer bij opname van de verdeling van de meivakantie 2025 in deze beschikking. Vanaf 2026 geldt dat [minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de vader verblijft en dat zij in de tweede week bij de moeder verblijft. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] in de eerste week bij de moeder en in de tweede week verblijft [minderjarige] bij de vader. De ouders zijn het daarover eens.
Zomervakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de zomervakantie:
  • in week 1 en 2, bij de moeder;
  • in week 3 en 4, bij de vader;
  • in week 5, bij de moeder;
  • in week 6, bij de vader.
In de oneven jaren verblijft [minderjarige] tijdens de zomervakantie:
  • in week 1 en 2, bij de vader;
  • in week 3 en 4, bij de moeder;
  • in week 5, bij de vader;
  • in week 6, bij de moeder.
De rechtbank vindt het, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , nu nog niet in haar belang dat zij in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij de vader of de moeder verblijft. De rechtbank volgt hier het advies van de Raad van tijdens de zitting in 2024. Wel kan de rechtbank zich voorstellen dat ook dit in de toekomst anders kan zijn naarmate [minderjarige] ouder wordt.
Herfstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de herfstvakantie bij de moeder en in de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. De ouders zijn het daarover eens.
Kerstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de kerstvakantie vanaf vrijdagavond 19.00 uur tot en met Tweede Kerstdag 11.00 uur en vanaf 2 januari 19.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de vader. [minderjarige] verblijft vanaf Tweede Kerstdag 11.00 uur tot en met 2 januari 19.00 uur bij de moeder.
In de oneven jaren verblijft [minderjarige] tijdens de kerstvakantie vanaf vrijdagavond 19.00 uur tot en met Tweede Kerstdag 11.00 uur en vanaf 2 januari 19.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de moeder. [minderjarige] verblijft vanaf Tweede Kerstdag 11.00 uur tot en met 2 januari 19.00 uur bij de vader.
3.18.
Een vakantieweek loopt van vrijdag 19.00 uur tot vrijdag 19.00 uur. Dat betekent dat in het laatste weekend van de vakantie de reguliere zorgregeling geldt.
Feestdagenregeling
3.19.
De rechtbank stelt de volgende feestdagenregeling vast, omdat de ouders het daarover eens zijn, met uitzondering van de verjaardag van [minderjarige] . Daar zijn de ouders het niet over eens:
Goede Vrijdag
De reguliere zorgregeling wordt gevolgd.
Pasen
In de even jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder. Het paasweekend begint op vrijdag 19.00 uur en duurt tot maandag 17.00 uur, tenzij het in een vakantie valt. Dan gaat de vakantieregeling voor.
Hemelvaartsdag
De reguliere zorgregeling wordt gevolgd.
Pinksteren
In de even jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. Het pinksterweekend begint op vrijdag 19.00 uur en duurt tot maandag 17.00 uur, tenzij het in een vakantie valt. Dan gaat de vakantieregeling voor.
Verjaardag van [minderjarige]
Als de verjaardag van [minderjarige] in het weekend valt dan verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de moeder. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] verblijft de dag voor haar verjaardag van 19.00 uur tot de dag van haar verjaardag 17.00 uur bij de betreffende ouder, zoals door de moeder is voorgesteld.
Verjaardag moeder ( [geboortedatum] )
[minderjarige] verblijft bij de moeder. [minderjarige] verblijft de dag voor de verjaardag van 19.00 uur tot de dag van de verjaardag 17.00 uur bij de betreffende ouder.
Verjaardag vader ( [geboortedatum] )
[minderjarige] verblijft bij de vader. [minderjarige] verblijft de dag voor de verjaardag van 19.00 uur tot de dag van de verjaardag 17.00 uur bij de betreffende ouder.
Moederdag
[minderjarige] verblijft bij de moeder. Als Moederdag in een weekend valt dat [minderjarige] bij de vader verblijft, dan ruilen de ouders een weekend. Als het de ouders niet lukt om een weekend met elkaar te ruilen, dan gaat [minderjarige] op zaterdagavond 19.00 uur naar de moeder.
Vaderdag
[minderjarige] verblijft bij de vader. Als Moederdag in een weekend valt dat [minderjarige] bij de moeder verblijft, dan ruilen de ouders een weekend. Als het de ouders niet lukt om een weekend met elkaar te ruilen, dan gaat [minderjarige] op zaterdagavond 19.00 uur naar de vader.
3.20.
De rechtbank bepaalt dat de vakantieregeling voor de feestdagen- en zorgregeling gaat. De feestdagenregeling gaat voor de reguliere zorgregeling.
Vervangende toestemming vakantie
3.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met [minderjarige] in de zomervakantie af. De rechtbank vindt het verzoek van de vader niet concreet genoeg. Het is bijvoorbeeld nog onduidelijk waar de vader naar toe gaat. Bovendien valt de door de vader verzochte vakantie buiten de door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen eerder vastgestelde twee aaneengesloten weken. Zolang het de ouders niet lukt om in onderling overleg af te wijken van de afspraken, dient de vader zich aan de beschikking van de rechtbank te houden. Voor 2025 geldt dat [minderjarige] in week 1, 2 en 5 van de zomervakantie bij de vader verblijft. De moeder heeft op de zitting gezegd dat zij bereid is om toestemming te geven voor een vakantie als zij weet waar [minderjarige] gaat verblijven en dat de termijn binnen de voor de vader beschikbare weken valt. De rechtbank verwacht van de ouders dat zij elkaar over en weer (tijdig) informeren over de verblijfplaats van [minderjarige] als zij met haar op reis gaan.
Identiteitskaart [minderjarige]
3.22.
De ouders hebben met elkaar afgesproken dat de vader een paspoort voor [minderjarige] aanvraagt en dat de moeder daar dus toestemming voor geeft. Het paspoort blijft in beheer van de vader. De identiteitskaart van [minderjarige] blijft in beheer bij de moeder.
Kinderalimentatie
3.23.
De rechtbank beslist dat de vader een bedrag van € 591,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking tot en met september 2025. Vanaf oktober 2025 moet de vader een bedrag van € 433,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de moeder afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De reden voor de wijziging
3.24.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Daarvan is hier sprake, want de moeder ontvangt geen huurinkomsten meer. Daarnaast vindt de rechtbank dat de kinderalimentatie eerder niet goed is berekend omdat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. [2]
3.25.
De ouders zijn het erover eens dat er tijdens het geregistreerd partnerschap opvangkosten van [minderjarige] waren. Na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van de ouders bleven deze (hoge) opvangkosten bestaan en zijn deze kosten ook een paar keer gewijzigd volgens de moeder. De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft geen rekening gehouden met de opvangkosten. Niet in het netto besteedbaar gezinsinkomen toen partijen nog samen waren en ook niet in de behoefte Dit laatste omdat de moeder de door haar gestelde opvangkosten niet heeft onderbouwd in die procedure. Volgens de vader moet dat voor haar rekening en risico blijven. De rechtbank volgt de vader hier niet in voor wat betreft de toekomst. In het afgelopen jaar heeft de moeder deze netto opvangkosten zelf voldaan, omdat ze niet in de alimentatieberekening betrokken zijn. Dit is dus al voor haar rekening en risico gekomen. Nu de rechtbank opnieuw de alimentatie gaat berekenen, zal zij de netto opvangkosten wel meenemen. De netto opvangkosten zijn immers nog steeds aanwezig en de moeder heeft deze kosten in deze procedure wel onderbouwd.
De ingangsdatum
3.26.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.27.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [3] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.28.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van de beschikking. De vader heeft gesteld en onderbouwd dat hij meer dan eens aan de moeder heeft gevraagd om de opvangkosten van [minderjarige] inzichtelijk te maken. Uit de stukken blijkt dat de moeder dit heeft nagelaten, net als in de eerdere procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. De moeder heeft pas in deze procedure inzichtelijk gemaakt wat de netto opvangkosten zijn en wat dit volgens haar voor invloed moet hebben op de te betalen kinderalimentatie. Omdat dit niet eerder concreet is gemaakt kan van de vader niet verwacht worden om met terugwerkende kracht een hogere kinderalimentatie te betalen.
De behoefte van [minderjarige] tot en met september 2025
3.29.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] , voor de periode vanaf heden tot en met september 2025, vast op een bedrag van € 1.606,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.30.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer de ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan [minderjarige] . De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft de behoefte van [minderjarige] in 2022 vastgesteld op € 825,- per maand. In deze berekening heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de hoge bijzondere netto kosten van de kinderopvang die partijen hadden gedurende het geregistreerd partnerschap, maar ook niet met de kinderopvangkosten die de moeder na uit elkaar gaan had. Dat zal de rechtbank nu wel doen en licht dit hieronder toe.
Kinderopvangkosten van voor scheiding verlagen NBGI
3.31.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft het NBGI van de ouders berekend op € 5.969,- per maand in 2022. De rechtbank zal daarvan uitgaan. De vader stelt dat de netto opvangkosten ten tijde van het geregistreerd partnerschap € 935,- bedroegen. De moeder betwist dit niet en daarom zal de rechtbank de vader daarin volgen.
In het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) staat dat als de ouders de betreffende extra netto opvangkosten al voor de scheiding maakten, dat deze kosten af worden getrokken van het NBGI. Het eigen aandeel wordt vervolgens bepaald op basis van het resterende NBGI. Het nieuwe eigen aandeel bestaat dan uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra netto opvangkosten na de scheiding. Het eigen aandeel had dus op basis van een NBGI van € 5.034,- berekend moeten worden (€ 5.969,- -/- € 935,-). De ‘kale’ behoefte zou dan in 2022 € 685,- bedragen, in plaats van de door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen berekende € 825,- in 2022. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de ‘kale’ behoefte van [minderjarige] € 801,-.
Kinderopvangkosten verhogen de behoefte van [minderjarige]
3.32.
In het Tremarapport is over de kinderopvangkosten opgenomen dat alleen een correctie voor bijzondere kosten geldt als deze kosten, na aftrek van de kinderopvangtoeslag, dermate hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. De rechtbank vindt dat de moeder in deze procedure voldoende heeft onderbouwd dat [minderjarige] drie dagen per week naar de kinderopvang en op maandagochtend naar de peuterspeelzaal gaat en dat dit ook noodzakelijk is, aangezien de moeder de zorg voor [minderjarige] op doordeweekse dagen alleen draagt en een baan van 36 uur per week heeft. [minderjarige] gaat vanaf oktober 2025 naar de basisschool. Dit betekent dat de ‘kale’ behoefte van [minderjarige] met ingang van vandaag wordt verhoogd tot en met september 2025, omdat [minderjarige] daarna naar school gaat.
3.33.
De rechtbank vindt het redelijk om in dit geval rekening te houden met een bedrag aan netto kinderopvangkosten van € 805,- netto per maand, zoals de moeder stelt. De moeder heeft verschillende facturen van de kinderopvangkosten overgelegd, alsmede een afschrift waaruit blijkt welk bedrag zij van de Belastingdienst terug krijgt in het kader van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank vindt dit netto bedrag aan opvangkosten zodanig, namelijk nagenoeg gelijk aan de ‘kale’ behoefte van [minderjarige] , dat niet van de moeder kan worden verlangd dat zij deze kosten compenseert door lagere uitgaven op andere posten. Dit betekent dat de behoefte van [minderjarige] , inclusief de netto kinderopvangkosten, wordt vastgesteld op een bedrag van € 1.606,- (€ 801,- + € 805,-) per maand tot en met september 2025.
De behoefte van [minderjarige] vanaf oktober 2025
3.34.
De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] vanaf oktober 2025 vast op een bedrag van € 1.284,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
Buitenschoolse opvangkosten
3.35.
Vanaf oktober 2025 gaat [minderjarige] naar de basisschool en zal de moeder gebruik moeten maken van de buitenschoolse opvang. De moeder stelt dat vanaf dat moment de netto opvangkosten € 483,- per maand bedragen. De vader heeft dit niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank vindt het redelijk om in dit geval rekening te houden met een bedrag aan netto kinderopvangkosten van € 483,- netto per maand, zoals de moeder stelt, omdat de rechtbank het aannemelijk vindt dat [minderjarige] vanaf oktober vier dagen per week gebruik gaat maken van de buitenschoolse opvang. De rechtbank vindt dit netto bedrag aan opvangkosten ook in die situatie zodanig, dat niet van de moeder kan worden verlangd dat zij deze kosten compenseert door lagere uitgaven op andere posten. Dit betekent dat de behoefte van [minderjarige] , inclusief de netto kinderopvangkosten, wordt vastgesteld op een bedrag van € 1.284,- (€ 801,- + € 483,-) per maand vanaf oktober 2025.
De draagkracht van de ouders
3.36.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien. [4]
3.37.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind.
3.38.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.025,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
De draagkracht van de moeder
3.39.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 1.630,- per maand. [5] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.40.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties over januari en februari 2025, waarop een inkomen van € 6.908,- bruto per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de pensioenpremie, een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Individueel Keuzebudget (IKB)
3.41.
Vaststaat dat de moeder recht heeft op IKB. Dat betreft een budget dat meestal bestaat uit verschillende componenten zoals: vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, levensloopbijdrage en omgerekend bovenwettelijk verlof. Het budget is een percentage van het salaris en wordt iedere maand opgebouwd. De werknemer kan min of meer vrij over dit budget beschikking. Een deel van het budget kan worden gebruikt voor bijvoorbeeld extra vrije dagen, scholing, extra pensioen of het budget kan worden uitgekeerd als extra loon. Budget dat gedurende het jaar niet is besteed, wordt in december van dat jaar uitbetaald.
3.42.
De vader heeft opnieuw gesteld dat met het IKB rekening moet worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de moeder. De moeder heeft in haar eigen berekening geen rekening gehouden met het IKB, zonder dat zij daar verder een toelichting op heeft gegeven. Anders dan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, meent de rechtbank dat voor de draagkracht van de moeder rekening moet worden gehouden met het volledige IKB waar de moeder recht op heeft. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij daadwerkelijk haar IKB gebruikt om extra verlofuren op te nemen om [minderjarige] extra op te vangen. De rechtbank acht dit ook niet aannemelijk omdat [minderjarige] 51 weken drie dagen per week naar de kinderopvang gaat. Vanaf oktober 2025 verblijft [minderjarige] vier middagen per week op de buitenschoolse opvang. De kans dat [minderjarige] niet naar de kinderopvang of buitenschoolse opvang kan vanwege een onverwachtse sluiting acht de rechtbank klein. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de draagkracht van de moeder rekening houden met een IKB van afgerond € 1.140,- bruto per maand. Omdat de vakantietoeslag in het IKB is opgenomen, houdt de rechtbank daarmee niet apart nog rekening. Op basis van het voorgaande bedraagt het NBI van de moeder € 5.197,- per maand.
3.43.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de moeder een draagkracht van (70% [5.197 – (0,3 x 5.197 + 1.310)]=) € 1.630,- per maand.
De draagkracht van de vader
3.44.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 1.583,- per maand. [6] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.45.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgave 2024, waarop een inkomen van € 148.091,- bruto per jaar is vermeld dat de vader uit zijn BV heeft ontvangen, nu dat tussen partijen niet in geschil is.
3.46.
Tussen partijen is wel in geschil of er bij het vaststellen van de draagkracht van de vader, naast dit salaris, rekening moet worden gehouden met een dividenduitkering. De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft eerder overwogen dat als een dividenduitkering mogelijk zou zijn, deze uitkering niet de draagkracht van de vader verhogen vanwege bestaande gezamenlijke schulden die daarvan dienen te worden afgelost, waaronder de rekening-courantschuld. Volgens de moeder, met verwijzing naar de uitspraak van het Hof Den Haag, van 11 januari 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:11), kan de vader zich minstens het positieve resultaat na belastingen als dividend uit laten keren zonder dat daarbij de continuïteit van de onderneming in het geding komt. De vader heeft namelijk nagenoeg geen kosten omdat hij een medisch specialist is. Voor 2024 had de BV een dividenduitkering van € 96.730,- kunnen doen, aldus de moeder op basis van een geschatte stijging van de netto opbrengt van 4,6%. Op de zitting stelt de moeder daarnaast dat uit de jaarrekening 2023 (pagina 12) volgt dat in 2023 de rekening-courantschuld is toegenomen met € 78.144,- (van € 369.224,- in 2022 naar € 447.368,- in 2023). De moeder leidt hieruit af dat het kennelijk mogelijk is om een dergelijk bedrag uit de BV te onttrekken en dat dit bedrag met belasting erbij opgeteld ongeveer neerkomt op de door haar geschatte mogelijke winstuitkering.
De vader heeft verweer gevoerd en stelt dat het geld dat op papier beschikbaar zou zijn voor dividenduitkeringen, moet worden aangewend om de gezamenlijke rekening-courantschuld terug te brengen. Deze schuld is mede ontstaan doordat ten tijde van de samenleving van partijen de kosten van de huishouding hiervan zijn voldaan. De vader verwijst naar de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen r.o. 4.32. Volgens de vader is in 2024 tweemaal € 100.000,- dividend uitgekeerd en is hiermee een deel van de rekening-courantschuld afgelost en heeft dit dus geen effect op zijn draagkracht (in positieve zin).
3.47.
De rechtbank volgt de redenering van de vader. Zoals door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen in rechtsoverwegingen 4.32 tot en met 4.34 is geoordeeld hebben de door de vader gedane dividenduitkeringen (nog) geen invloed op zijn draagkracht. Het aflossen van de rekening-courantschuld betreft een noodzakelijke last, omdat het om een gezamenlijke schuld gaat. Dat de vader ook in 2023 de rekening-courantschuld met € 78.144,- heeft laten oplopen maakt dit niet anders. Weliswaar kan de rechtbank de gedachtegang van de vrouw volgen. Namelijk dat het laten oplopen van de rekening-courantschuld als het ware een soort winstuitkering met uitgestelde belastingplicht is. Dit impliceert dat dus ook een winstuitkering mogelijk is (zeker als deze schuld vervolgens wordt ingelost door middel van een latere dividenduitkering). Maar omdat vaststaat dat de gezamenlijke rekening-courantschuld nog niet volledig is afgelost heeft dit nog geen invloed op de draagkracht van de man. Dit kan anders zijn nadat deze schuld volledig is afgelost.
Pensioenpremie
3.48.
De rechtbank sluit voor de pensioenpremie aan bij het bedrag waar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen eerder van uit is gegaan, namelijk € 2.470,58 per maand, omdat dat bedrag ziet op het ouderdomspensioen.
Premie AOV
3.49.
Uit de jaaropgave 2024 van Movir blijkt dat de vader in 2024 een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 16.781,- heeft voldaan. Daarmee zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vader rekening houden.
3.50.
Op basis van het voorgaande bedraagt het NBI van de vader € 5.101,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de vader een draagkracht van (70% [5.101 – (0,3 x 5.101,- + 1.310)]=) € 1.583,- per maand.
Andere onderhoudsverplichtingen
3.51.
De rechtbank zal voor de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van [C] en [D] aansluiten bij het bedrag dat de vader op dit moment voor hen betaalt, te weten € 480,- per kind per maand. Vaststaat dat [C] op 18 oktober 2025 de leeftijd van 21 jaren bereikt. Vanaf dat moment vervalt de onderhoudsverplichting van de vader jegens [C] . De vader is dan alleen nog onderhoudsplichtig voor [minderjarige] en [D] . Zoals hieronder blijkt heeft dit verder geen gevolgen voor het bedrag dat de vader voor [minderjarige] moet betalen, omdat de vader voldoende draagkracht heeft om het volledige bedrag voor [minderjarige] te voldoen.
De verdeling van de kosten
3.52.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.53.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 3.213,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 1.606,- per maand tot en met september 2025 en € 1.284,- per maand vanaf september 2025.
3.54.
Dit betekent dat de vader in de periode vanaf heden tot en met september 2025 een deel van (1.583 / 3.213 x 1.606 =) € 791,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (1.630 / 3.213 x 1.606 =) € 815,- per maand. In de periode vanaf september 2025 moet de vader een deel van (1.583 / 3.213 x 1.284 =) € 633,- per maand dragen en de moeder een deel van (1.630 / 3.213 x 1.284 =) € 651,- per maand.
3.55.
In de periode vanaf heden tot en met september 2025 heeft de vader onvoldoende draagkracht om de bijdragen voor [minderjarige] , [C] en [D] volledig te voldoen. Er bestaat een tekort van (480 + 480 + 791 = 1.751 -/- € 1.583 = € 168,-. De rechtbank vindt het redelijk, mede ook omdat het slechts nog om een relatief korte periode gaat, om geen rekening te houden met het tekort.
De zorgkorting
3.56.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige] of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.57.
Bij de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 200,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (791 -/- 200 =) € 591,- per maand moet betalen voor de periode vanaf heden tot en met september 2025. Vanaf september 2025 moet de vader een bedrag van (633 -/- 200 =) € 433,- per maand betalen.
Conclusie
3.58.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank de volgende kinderalimentatie voor [minderjarige] vast:
Periode vanaf heden tot en met september 2025
De vader betaalt aan de moeder een bedrag van € 591,- per maand aan kinderalimentatie.
Periode vanaf oktober 2025
De vader betaalt aan de moeder een bedrag van € 433,- per maand aan kinderalimentatie.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.59.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 11 april 2024;
4.2.
stelt de volgende voorlopige zorgregeling vast:
Totdat [minderjarige] vier jaar wordt verblijft zij bij de vader:
- in de eerste periode van vier weken:
o gedurende de eerste drie weekenden van donderdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur. In het vierde weekend verblijft [minderjarige] bij de moeder;
- in de tweede periode van vier weken:
o gedurende het eerste en het derde weekend van donderdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. De andere twee weekenden verblijft [minderjarige] bij de moeder;
  • waarbij geldt dat na een cyclus van vier weken aansluitend de volgende cyclus van vier weken begint te lopen en dat in week 1 van ieder jaar steeds wordt gestart met de eerste periode van vier weken;
  • waarbij geldt dat de vader [minderjarige] op donderdagavond om 19.00 uur in Harderwijk ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur in Zwolle ophaalt.
Vanaf het moment dat [minderjarige] vier jaar wordt verblijft zij bij de vader:
- in de eerste periode van vier weken:
o gedurende de eerste drie weekenden van vrijdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur. In het vierde weekend verblijft [minderjarige] bij de moeder;
- in de tweede periode van vier weken:
o gedurende het eerste en het derde weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. De andere twee weekenden verblijft [minderjarige] bij de moeder;
  • waarbij geldt dat na een cyclus van vier weken aansluitend de volgende cyclus van vier weken begint te lopen en dat in week 1 van ieder jaar steeds wordt gestart met de eerste periode van vier weken;
  • waarbij geldt dat de vader [minderjarige] op vrijdagavond om 19.00 uur in Harderwijk ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur in Zwolle ophaalt.
4.3.
stelt de volgende vakantie- en feestdagen regeling vast:
Voorjaarsvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de voorjaarsvakantie bij de vader en in de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder.
Meivakantie
Vanaf 2026 geldt dat [minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de vader verblijft en dat zij in de tweede week bij de moeder verblijft. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] in de eerste week bij de moeder en in de tweede week verblijft [minderjarige] bij de vader.
Zomervakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de zomervakantie:
  • in week 1 en 2, bij de moeder;
  • in week 3 en 4, bij de vader;
  • in week 5, bij de moeder;
  • in week 6, bij de vader.
In de oneven jaren verblijft [minderjarige] tijdens de zomervakantie:
  • in week 1 en 2, bij de vader;
  • in week 3 en 4, bij de moeder;
  • in week 5, bij de vader;
  • in week 6, bij de moeder.
Herfstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de herfstvakantie bij de moeder en in de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader.
Kerstvakantie
In de even jaren verblijft [minderjarige] tijdens de kerstvakantie vanaf vrijdagavond 19.00 uur tot en met Tweede Kerstdag 11.00 uur en vanaf 2 januari 19.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de vader. [minderjarige] verblijft vanaf Tweede Kerstdag 11.00 uur tot en met 2 januari 19.00 uur bij de moeder.
In de oneven jaren verblijft [minderjarige] tijdens de kerstvakantie vanaf vrijdagavond 19.00 uur tot en met Tweede Kerstdag 11.00 uur en vanaf 2 januari 19.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de moeder. [minderjarige] verblijft vanaf Tweede Kerstdag 11.00 uur tot en met 2 januari 19.00 uur bij de vader,
waarbij geldt dat een vakantieweek van vrijdag 19.00 uur tot vrijdag 19.00 uur loopt.
Goede Vrijdag
De reguliere zorgregeling wordt gevolgd.
Pasen
In de even jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder. Het paasweekend begint op vrijdag 19.00 uur en duurt tot maandag 17.00 uur, tenzij het in een vakantie valt. Dan gaat de vakantieregeling voor.
Hemelvaartsdag
De reguliere zorgregeling wordt gevolgd.
Pinksteren
In de even jaren verblijft [minderjarige] bij de moeder. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. Het pinksterweekend begint op vrijdag 19.00 uur en duurt tot maandag 17.00 uur, tenzij het in een vakantie valt. Dan gaat de vakantieregeling voor.
Verjaardag van [minderjarige]
Als de verjaardag van [minderjarige] in het weekend valt dan verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de moeder. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] verblijft de dag voor haar verjaardag van 19.00 uur tot de dag van haar verjaardag 17.00 uur bij de betreffende ouder.
Verjaardag moeder (16 maart)
[minderjarige] verblijft bij de moeder. [minderjarige] verblijft de dag voor de verjaardag van 19.00 uur tot de dag van de verjaardag 17.00 uur bij de betreffende ouder.
Verjaardag vader (22 maart)
[minderjarige] verblijft bij de vader. [minderjarige] verblijft de dag voor de verjaardag van 19.00 uur tot de dag van de verjaardag 17.00 uur bij de betreffende ouder.
Moederdag
[minderjarige] verblijft bij de moeder. Als Moederdag in een weekend valt dat [minderjarige] bij de vader verblijft, dan ruilen de ouders een weekend. Als het de ouders niet lukt om een weekend met elkaar te ruilen, dan gaat [minderjarige] op zaterdagavond 19.00 uur naar de moeder.
Vaderdag
[minderjarige] verblijft bij de vader. Als Moederdag in een weekend valt dat [minderjarige] bij de moeder verblijft, dan ruilen de ouders een weekend. Als het de ouders niet lukt om een weekend met elkaar te ruilen, dan gaat [minderjarige] op zaterdagavond 19.00 uur naar de vader.
4.4.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van 11 april 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf vandaag tot en met september 2025 € 591,- per maand bedraagt en vanaf oktober 2025 € 433,- per maand;
4.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
houdt de beslissing over de zorgregeling aan;
4.7.
verzoekt de hulpverlener(s)
uiterlijk op 6 februari 2026of zoveel eerder als mogelijk, de rapportage over het verloop en de uitkomst van het traject aan de rechtbank te sturen;
4.8.
verzoekt de Raad bij een niet helemaal positief resultaat te beoordelen of een schriftelijk advies noodzakelijk is en de rechtbank daarover
uiterlijk binnen twee wekente informeren, als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad een schriftelijk advies bij de rechtbank in te dienen
uiterlijk binnen zes maanden;
4.9.
stelt partijen bij een positief resultaat in de gelegenheid om
uiterlijk binnen twee wekente reageren op de rapportage van de hulpverlener(s) en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting nodig vinden.
4.10.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. L.A. Witten, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.C. van Schip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1 draagkracht van de moeder:
Bijlage 2 draagkracht van de vader:

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Bijlage 1: draagkracht van de moeder.
6.Bijlage 2: draagkracht van de vader.