ECLI:NL:RBMNE:2025:2739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
581239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van jaarlijkse vergoeding voor omwonenden van windpark

In deze zaak vordert eiser, een omwonende van een windpark, de betaling van een jaarlijkse vergoeding van € 2.500,00 van Olsterwind B.V. Eiser stelt dat er geen voorwaarden verbonden zijn aan deze vergoeding, terwijl Olsterwind betwist dat er een onvoorwaardelijke toezegging is gedaan. De rechtbank heeft de procedure op 28 mei 2025 behandeld, waarbij eiser zijn vordering baseert op een mondelinge toezegging van twee bestuurders van Olsterwind in 2019. Olsterwind stelt echter dat er voorwaarden aan de vergoeding zijn verbonden, zoals het ondertekenen van een overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een onvoorwaardelijke toezegging en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van Olsterwind vergoeden, die zijn begroot op € 4.109,00. De rechtbank benadrukt dat de vergoeding alleen kan worden betaald onder bepaalde voorwaarden, zoals het feit dat eiser omwonende moet zijn van het windpark en dat het windpark operationeel moet zijn.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/581239 / HL ZA 24-254
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.R. Bügel,
tegen
OLSTERWIND B.V.,
te Dronten,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Olsterwind,
advocaat: mr. M.J.M. Derks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2024 met 9 producties;
  • de conclusie van antwoord 8 producties;
  • de mondelinge behandeling van 8 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is besloten dat er vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] woont in [woonplaats] aan de [adres] . Olsterwind exploiteert sinds 2023 in de omgeving van de woning van [eiser] een windpark. Eén van de windmolens van Olsterwind staat op minder dan 1200 meter afstand van de woning van [eiser] .
2.2.
Op 5 juni 2019 zijn twee bestuurders van Olsterwind, de heren [A] en [B] , bij [eiser] thuis kort op bezoek geweest en hebben zij erover gesproken dat vanaf het moment dat het (op dat moment nog niet gerealiseerde) windpark in bedrijf wordt genomen, een bedrag van € 2.500,00 als jaarlijkse vergoeding zou worden betaald aan [eiser] .
2.3.
Olsterwind heeft in mei 2022 aan [eiser] een overeenkomst en bijbehorend addendum toegezonden (hierna: de Overeenkomst). In de Overeenkomst staat onder andere dat [eiser] € 2.500,00 exclusief btw per jaar krijgt vanaf het moment van tekenen van de Overeenkomst. Enkele andere voorwaarden in de Overeenkomst zijn:
de Woning van [eiser] moet worden bewoond;
[eiser] moet zelf in de woning wonen of hij moet de vergoeding doorbetalen aan de bewoner van de woning;
[eiser] moet de rechten en verplichtingen uit de Overeenkomst integraal en woordelijk opleggen aan de opvolgende verkrijger of huurder van de woning bij wijze van kettingbeding,
[eiser] zal geen informatie die betrekking heeft op de vergoeding of de inhoud van de Overeenkomst direct of indirect publiceren, vrijgeven of anderszins voor derden toegankelijk maken;
de vergoeding wordt ieder jaar geïndexeerd;
de Overeenkomst vervalt en eindigt van rechtswege op de eerste dag van de maand volgend op de maand dat de windmolen bij de woning niet langer operationeel is.
[eiser] heeft de Overeenkomst niet getekend.
2.4.
In mei 2023 zijn de windmolens geplaatst en in juni 2023 zijn deze in bedrijf gesteld.
2.5.
[eiser] heeft onder andere op 8 mei 2023, 22 november 2023 en 2 januari 2024 verzocht aan Olsterwind en aan Windkoepel Groen (hierna: WKG) – waar Olsterwind bij is aangesloten – om het bedrag van € 2.500,00 over te maken. [eiser] heeft dit bedrag geïndexeerd naar het prijspeil van 2023.
2.6.
Olsterwind wil de vergoeding niet betalen zolang [eiser] de Overeenkomst niet tekent. [eiser] wil de Overeenkomst niet tekenen, in ieder geval niet als de huidige voorwaarden daarin blijven staan.
2.7.
Op 8 december 2023 heeft Olsterwind aan [eiser] geschreven:
‘U heeft in eerdere communicatie aangegeven dat de voorwaarden nooit van tevoren zijn
gecommuniceerd. U zult echter begrijpen dat welke toezegging over een omgevingsvergoeding in 2018 (lang voordat Windpark Olsterwind in bedrijf werd gebouwd en in bedrijf genomen) ook zou zijn gedaan, zo'n toezegging altijd opgevolgd zou worden door een (schriftelijke) overeenkomst waarin het bedrag en de voorwaarden zijn vastgelegd. Dit is de genoemde uniforme overeenkomst die binnen WKG is ontwikkeld.
De toezegging waaraan u refereert, betreft dus de toezegging dat er een omgevingsvergoeding zou komen. U hebt daaruit onmogelijk kunnen afleiden dat geen schriftelijke vastlegging nodig zou zijn, en ook niet dat aan de vergoeding geen enkele voorwaarde zou worden verbonden.’

3.De kern van de zaak

3.1.
Partijen twisten in deze procedure over de vraag of Olsterwind aan [eiser] een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, inhoudend dat er zonder enige voorwaarde
€ 2.500,00 per jaar aan [eiser] zal worden betaald zodra het windpark in bedrijf is.
Wat vinden partijen?
3.2.
[eiser] meent dat de heren [A] en [B] namens Olsterwind in het gesprek bij hem thuis in 2019 mondeling een onvoorwaardelijke toezegging hebben gedaan om jaarlijks een vergoeding van € 2.500,00 te betalen aan [eiser] vanaf de ingebruikname van het windpark in juni 2023. Dat de vergoeding geldt zolang het windpark in bedrijf is en dat [eiser] daarvoor wel omwonende van het windpark moet zijn, vindt hij logisch, zo heeft [eiser] op de mondelinge behandeling verklaard. Volgens [eiser] heeft hij echter niet hoeven begrijpen dat er meer of andere voorwaarden aan de betaling van de vergoeding verbonden waren, omdat die door Olsterwind niet zijn gesteld in het gesprek in 2019 bij hem thuis. Hij stelt daarom dat Olsterwind ten onrechte de Overeenkomst toestuurt en daarin ten onrechte meerdere voorwaarden aan de betaling van de vergoeding van € 2.500,00 verbindt.
3.3.
[eiser] vordert gelet hierop (samengevat) een verklaring voor recht dat Olsterwind vanaf de ingebruikname van het windpark in juni 2023 jaarlijks de vergoeding van € 2.500,00 aan hem betaalt, uiterlijk op 31 december van ieder jaar. Ook vordert [eiser] betaling van de vergoeding over 2023. Ten slotte vordert [eiser] de vergoeding van zijn buitengerechtelijke kosten en de (werkelijke) proceskosten.
3.4.
Olsterwind is het niet eens met [eiser] . Zij meent dat zij geen onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, maar dat zij enkel op 5 juni 2019 heeft gezegd dat er nog een aanbod zal worden gedaan tot betaling van een vergoeding van € 2.500,00. Volgens Olsterwind heeft [eiser] bovendien redelijkerwijs moeten begrijpen dat er voorwaarden aan de vergoeding verbonden zouden zijn. Olsterwind wijst daarbij tevens op de brief van 30 mei 2019, die volgens Olsterwind is overhandigd tijdens genoemd gesprek met [eiser] en waarin staat dat er nadere informatie over de vergoeding volgt. Dat [eiser] wist dat er geen onvoorwaardelijke toezegging is gedaan tot betaling van
€ 2.500,00 vloeit volgens Olsterwind ook voort uit het feit dat [eiser] zelf een indexatie naar het prijspeil van 2023 toepaste toen hij om betaling van de vergoeding vroeg. Ten slotte meent Olsterwind onder andere dat de vordering van [eiser] te onbepaald en ongespecificeerd is, omdat bijvoorbeeld onduidelijk is wat de looptijd van de gevorderde vergoeding is en of de vergoeding gekoppeld is aan de eigendomssituatie van [eiser] .
Wat oordeelt de rechtbank?
3.5.
De rechtbank beantwoordt de in rechtsoverweging 3.1 genoemde vraag ontkennend en wijst de vorderingen van [eiser] af. Zij licht dit hieronder toe.

4.De beoordeling

4.1.
Of een rechtshandeling tot stand is gekomen en, zo ja, welke inhoud zij heeft, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van wat voor zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en van hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.2.
De rechtbank kan met de huidige informatie niet vaststellen wat er precies tijdens het gesprek op 5 juni 2019 tussen Olsterwind en [eiser] is besproken. Ook kan de rechtbank niet vaststellen of de brief van 30 mei 2019 daadwerkelijk aan [eiser] is overhandigd. Wel staat vast dat Olsterwind ofwel toegezegd heeft dat er een vergoeding van € 2.500,00 zal worden betaald, ofwel dat een aanbod zal worden gedaan tot het betalen van een vergoeding van € 2.500,00. Wat Olsterwind ook gezegd heeft, in beide gevallen geldt het volgende.
4.3.
[eiser] heeft als grondslag van zijn vordering aangevoerd dat Olsterwind onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat zij hem € 2.500,00 zal betalen. Dat onderbouwt hij door te stellen dat Olsterwind tijdens het gesprek niet over voorwaarden heeft gesproken, waardoor hij erop mocht vertrouwen dat er dus geen voorwaarden aan die toezegging werden gesteld. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om redelijkerwijs uit af te leiden dat er aan (de toezegging of het aanbod tot) betaling van de vergoeding van € 2.500,00 geen enkele voorwaarde zou zijn verbonden. Partijen zijn het er over eens dat de vergoeding wordt betaald ter compensatie van eventuele hinder of overlast van de windmolen. Gelet hierop is redelijkerwijs te verwachten dat er enkele voorwaarden zijn, voordat iemand daadwerkelijk recht heeft op de vergoeding. Het gaat dan bijvoorbeeld om de voorwaarde dat iemand omwonende is binnen een bepaalde afstand tot de windmolen, dat de windmolen in bedrijf is of voorwaarden aan de hand van de vraag wanneer de vergoeding niet meer verschuldigd is, bijvoorbeeld als het windpark zijn bedrijf stopt. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat hij heeft begrepen dat hij de vergoeding alleen kreeg als hij omwonende was binnen een straal van 1200 meter, vanaf het moment dat het windpark in bedrijf is gesteld. Het voorgaande betekent dat, ook als er in het gesprek tussen Olsterwind en [eiser] niet expliciet over voorwaarden is gesproken, [eiser] wel degelijk met enkele voorwaarden, zoals hiervoor genoemd, rekening heeft moeten houden en hij – gelet op voornoemde erkenning tijdens de mondelinge behandeling – ook daadwerkelijk met enkele voorwaarden daarvan rekening hield. [eiser] verbindt aan zijn vordering tot betaling van de vergoeding echter geen enkele voorwaarde en dat kan gelet op het voorgaande niet. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht en (onvoorwaardelijke) betaling van het bedrag van
€ 2.500,00 niet kunnen worden toegewezen.
4.4.
De brief van 8 december 2023 van Olsterwind – waarnaar [eiser] verwijst – maakt dit oordeel niet anders. [eiser] heeft gesteld dat uit die brief blijkt dat Olsterwind erkent een onvoorwaardelijke toezegging te hebben gedaan. Uit die brief leidt de rechtbank echter enkel af dat áls de door [eiser] gestelde toezegging al zou zijn gedaan, Olsterwind dan meent dat [eiser] niet mocht verwachten dat dat onvoorwaardelijk en zonder schriftelijke vastlegging zou worden aangeboden. Daaruit blijkt niet dat Olsterwind erkent een onvoorwaardelijke toezegging te hebben gedaan.
4.5.
Ten slotte maakt ook de stelling van [eiser] dat Noorderwind B.V. – de organisatie die in eerste instantie het windpark zou realiseren – in 2014 een onvoorwaardelijke vergoeding heeft aangeboden, niet dat Olsterwind nu gehouden is een onvoorwaardelijke vergoeding te betalen. Noorderwind is een andere vennootschap dan Olsterwind, zodat eventuele toezeggingen van Noorderwind niet aan Olsterwind toegerekend kunnen worden. Ook kan [eiser] uit een toezegging van Noorderwind niet het vertrouwen afleiden dat andere organisaties van windparken, zoals Olsterwind, eenzelfde toezegging doen. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat ieder windpark zelf beslist of zij een vergoeding aanbiedt of niet, waarbij de vergoeding in hoogte en voorwaarden verschilt.
De wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
Omdat de gevorderde verklaring voor recht en betaling worden afgewezen, zullen ook de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
De proceskosten
4.7.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Olsterwind vergoeden. De proceskosten van Olsterwind worden begroot op:
- Griffierecht
2.889,00
- Salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- Nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.109,00
4.8.
[eiser] moet wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling betalen als hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving de proceskosten heeft betaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.109,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig betaalt en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
5245