ECLI:NL:RBMNE:2025:2750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/5043
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag herbeoordeling kinderopvangtoeslag wegens te late indiening en geen verschoonbare termijnoverschrijding

Deze uitspraak betreft een verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2019 en 2020, dat door de Dienst Toeslagen is afgewezen. Eiser, die het niet eens is met deze afwijzing, heeft op 1 maart 2024 een aanvraag ingediend, maar deze is door de Dienst Toeslagen afgewezen omdat deze te laat is ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 23 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft afgewezen, omdat de aanvraag na de deadline van 1 januari 2024 is ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om compensatie aan te vragen en dat persoonlijke omstandigheden, zoals het verlies van zijn dochter en een oorlogstrauma, hem hebben belet om tijdig te reageren. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet als verschoonbare termijnoverschrijding kunnen worden aangemerkt, omdat de informatie over de aanvraagprocedure voldoende bekend was gemaakt. De rechtbank concludeert dat de aanvraag te laat is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de Dienst Toeslagen verplichtten om de aanvraag alsnog te honoreren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2019 en 2020. De Dienst Toeslagen heeft het verzoek van eiser afgewezen. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Dienst Toeslagen het verzoek tot herbeoordeling terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daardoor ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 1 maart 2024 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2019 en 2020. De Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag met het besluit van 2 mei 2024 afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Met het bestreden besluit van 23 juli 2024 op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, een collega van eiser, mevrouw [A] , en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader en het standpunt van de Dienst Toeslagen
3. Volgens artikel 6.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) dient een aanvraag voor compensatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht voor 1 januari 2024 te zijn ingediend. Artikel 9.1, eerste lid, van de Wht betreft een hardheidsclausule en maakt het mogelijk om van de in artikel 6.1, eerste lid van de Wht gestelde termijn af te wijken. Er dient in dat geval sprake te zijn van een bijzondere situatie die niet is te voorzien en waarin toepassing van artikel 6.1 van de Wht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. [1]
4. De Dienst Toeslagen stelt zich in het verweerschrift primair op het standpunt dat de Wht niet van toepassing is in deze zaak, omdat deze wet de mogelijkheid biedt compensatie te geven ten aanzien van besluiten die vόόr 23 oktober 2019 zijn genomen. In deze zaak dateert de eerste neerwaartse correctiebrief van 7 januari 2020, aldus een datum gelegen na 23 oktober 2019. De Dienst Toeslagen stelt zich subsidiair op het standpunt dat de aanvraag te laat is ingediend en er geen sprake is van een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
Is er sprake van verschoonbare termijnoverschrijding?
5. De aanvraag van eiser dateert van 1 maart 2024 en niet is betwist dat deze daarmee na sluiting van de indieningstermijn is ingediend. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om compensatie aan te vragen en de daaraan verbonden termijn. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden tegengeworpen in verband met persoonlijke omstandigheden. Deze omstandigheden betreffen het verlies van zijn dochter kort na haar geboorte in het jaar 2012, het door eiser in het land van herkomst (Syrië) ontstane oorlogstrauma en het gegeven dat hij vanwege de oorlog in het jaar 2014 naar Nederland is gevlucht, en recentelijk de ziekte (astma) van zijn zoon.
6. De rechtbank stelt vast dat nu aan het bestreden besluit ten grondslag ligt dat eisers aanvraag te laat is ingediend, ter beoordeling staat of dit het geval is en of de Dienst Toeslagen niet gehouden was daar met toepassing van de hardheidsclausule aan voorbij te gaan.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan de hardheidsclausule alleen worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden.
7. Er is sprake van schrijnende omstandigheden in het geval van serieuze en structurele financiële nood, een ernstige medische omstandigheid of andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. [2]
8. De rechtbank is van oordeel dat de stellingname van eiser dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid compensatie aan te vragen en dat hieraan een termijn was verbonden, niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt en daardoor niet leidt tot verschoonbare termijnoverschrijding. De mogelijkheid om op grond van de Wht compensatie aan te vragen is veelvuldig en op verschillende manieren onder de aandacht van de burger gebracht, waarin werd vermeld dat burgers zich tot 1 januari 2024 konden aanmelden via de website of telefoon. De gemachtigden van de Dienst Toeslagen hebben ter zitting nader toegelicht dat de informatieverstrekking gedurende enkele jaren via spotjes op televisie en radio, berichten in folders, kranten en social media hebben plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank in de enkele stelling dat eiser niet op de hoogte was, geen grond voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen dit als een bijzondere omstandigheid had moeten aanmerken.
9. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden, hoewel deze betreurenswaardig zijn, de Dienst Toeslagen evenmin noopten tot toepassing van de hardheidsclausule. De reden hiervan is dat het oorlogstrauma en het overlijden van de dochter van eiser geruime tijd (ruim 11 jaar) geleden hebben plaatsgevonden. Hoewel deze omstandigheden destijds grote impact moeten hebben gehad, mocht de Dienst Toeslagen vinden dat niet is gebleken dat eiser als gevolg van deze gebeurtenissen in 2014 ten tijde van de aanvraagperiode voor de compensatieregeling nog steeds zo persoonlijk ontwricht was dat hij daardoor niet in staat was zich tijdig aan te melden. Ook ten aanzien van de ziekte van zijn zoon heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een schrijnende situatie waardoor hij niet in staat was zich tijdig aan te melden. De rechtbank is van oordeel dat de ziekte van de zoon van eiser niet als ernstige medische omstandigheid kan worden aangemerkt. Astma is in beginsel niet levensbedreigend en (in het algemeen) goed te behandelen. De rechtbank is in dit geval ook niet anders gebleken, omdat eiser ter zitting heeft aangegeven dat zijn zoon inmiddels een puffer gebruikt en het goed met hem gaat.
10. Nu de aanvraag te laat is ingediend en er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding of bijzondere omstandigheden, mocht de Dienst Toeslagen de aanvraag afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van
J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9.1, eerste lid, van de Wht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456.