ECLI:NL:RBMNE:2025:2752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
24/4724
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiser, die zich gedupeerd voelt door de toeslagenaffaire, een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag aangevraagd op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen. De Dienst Toeslagen heeft een lichte toets uitgevoerd, waaruit bleek dat de ex-toeslagpartner van eiser al het forfaitaire compensatiebedrag van € 30.000,- had ontvangen. Hierdoor kwam eiser niet in aanmerking voor dit bedrag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Dienst Toeslagen, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de integrale herbeoordeling al had plaatsgevonden en de lichte toets daarmee was ingehaald. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten van de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat eiser onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten. De rechtbank oordeelde dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat een inhoudelijk oordeel van de rechtbank feitelijke betekenis voor hem zou hebben. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich op 27 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4724
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Sallé),
en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] .).

Inleiding

1. Eiser heeft melding gemaakt bij Dienst Toeslagen dat hij gedupeerde is van de toeslagenaffaire en hij een herbeoordeling wenst van het recht op kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
2. Dienst Toeslagen heeft vervolgens een zogeheten ‘lichte toets’ uitgevoerd. In die toets is gekeken of eiser als gedupeerde kan worden aangemerkt en – daardoor - in aanmerking komt voor het compensatiebedrag van € 30.000,- uit de Catshuisregeling (het forfaitaire bedrag). [1] Bij besluit van 31 augustus 2023 (primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen naar aanleiding van deze lichte toets vastgesteld dat de ex-toeslagpartner van eiser het forfaitaire bedrag al heeft ontvangen, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor het compensatiebedrag.
3. Bij besluit van 4 juni 2024 (bestreden besluit I) is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat inmiddels tijdens de ‘integrale herbeoordeling’ al is vastgesteld dat de lichte toets goed is uitgevoerd. Hierdoor kan eiser met zijn bezwaar niet bereiken dat Dienst Toeslagen een andere beslissing neemt.
4. Eiseres heeft tegen bestreden besluit I over de lichte toets beroep ingesteld.
5. Bij besluit van 11 december 2024 (bestreden besluit II) heeft Dienst Toeslagen de eerdere beslissing op bezwaar herzien en het bezwaar ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II.
6. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de bestreden besluiten I en II op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van Dienst Toeslagen.
8. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten of griffierecht te vergoeden.

Overwegingen

9. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten.
10. Op grond van vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat eiser met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
11. Eiser voert aan dat hij procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over bestreden besluiten I en II, omdat hij geen bezwaargronden heeft kunnen indienen. Deze schending van zijn rechten is dermate groot en fundamenteel dat de rechtbank hierover moet oordelen.
12. De rechtbank constateert dat dit een principieel en formeel belang is. Dat is onvoldoende om procesbelang aan te nemen, omdat de uitkomst van de procedure ook feitelijke betekenis moet hebben. Eiser heeft niet toegelicht welke feitelijke betekenis een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over bestreden besluiten I en II voor hem zou hebben. De rechtbank stelt vast dat ook anderszins niet is gebleken van procesbelang, omdat de integrale beoordeling al heeft plaatsgevonden en de lichte toets daardoor is ingehaald. [2]
13. Eiser vindt dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat hij vanwege bestreden besluit I genoodzaakt was tot het instellen van beroep.
14. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk, omdat de lichte toets op dat moment al was ingehaald door de integrale beoordeling. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit I al niet-ontvankelijk was toen het werd ingediend. Ook ten aanzien van bestreden besluit II geldt dat er geen noodzaak bestond voor het instellen van beroep, omdat de lichte toets op dat moment al was ingehaald door de integrale beoordeling. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
15. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandeld. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
16. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025 door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is de maatregel van het forfaitaire bedrag van € 30.000,- in het kader van de hersteloperatie toeslagen gecodificeerd.
2.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6699, en van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:1019