ECLI:NL:RBMNE:2025:2757

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
23/1078
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake Wob-verzoeken en openbaarmaking van documenten door de gemeente Utrechtse Heuvelrug

In deze bestuursrechtelijke uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 mei 2025, wordt een zaak behandeld waarin eiser, een inwoner van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit volgde op eerdere gegrondverklaringen van de rechtbank met betrekking tot vier Wob-verzoeken die eiser had ingediend. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het college deze verzoeken niet op de juiste wijze had afgehandeld en had het college opgedragen opnieuw te beslissen. In het bestreden besluit van 12 januari 2023 heeft het college echter opnieuw geweigerd om bepaalde documenten openbaar te maken, wat eiser niet kon accepteren.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende heeft gedaan om de gevraagde documenten te vinden en openbaar te maken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat het college niet alle relevante documenten heeft bewaard en dat de mededeling van het college dat er geen documenten meer zijn, niet geloofwaardig is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de financiële gegevens en heeft bepaald dat deze documenten openbaar moeten worden gemaakt, met uitzondering van de daarin opgenomen bedragen. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak uitvoering te geven aan deze beslissing en heeft het griffierecht aan eiser vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichting van bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met informatieverzoeken van burgers. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de Wob en de nieuwe Woo niet bedoeld zijn om milieukundige onderzoeken te initiëren, maar dat bestuursorganen wel degelijk verantwoordelijk zijn voor het correct afhandelen van informatieverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug

(gemachtigde: mr. E.T.E. Kemperman).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit dat het college heeft genomen nadat de rechtbank vier eerdere beroepen van eiser gegrond heeft verklaard. [1] Deze beroepen gingen over vier verzoeken die eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij het college heeft ingediend. De rechtbank heeft in haar uitspraak de verschillende gebreken in de besluitvorming van het college benoemd en het college opgedragen opnieuw te beslissen. Dat heeft het college op 12 januari 2023 (het bestreden besluit) gedaan. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld tegen dat besluit. Hij voert verschillende beroepsgronden aan waarom het bestreden besluit volgens hem niet deugt. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat zij zelf in de zaak zal voorzien. Eiser krijgt op onderdelen gelijk, maar het college hoeft niet opnieuw op het beroep te beslissen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis. De rechtbank schetst hierna over welke kwestie eiser informatie wil en daarna welke procedures hij hierover tot nu toe heeft gevoerd.
3. Naast het landgoed [A] in Driebergen lag een composteerterrein dat in eigendom was van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In een nieuw bestemmingsplan kreeg dit composteerterrein de bestemming natuur, als deel van het naastgelegen landgoed. De schaapskooi op dit landgoed zou een woonbestemming krijgen. In het bestemmingsplan ‘ [A] , Driebergen – Rijsenburg’ is opgenomen dat kosten voor de verwijdering van de verharding volledig voor de landgoedeigenaar (de initiatiefnemer) zijn. In 2013 is door [saneringsbedrijf] verkennend en aanvullend bodemonderzoek gedaan op het composteerterrein. Uit het onderzoek bleek dat uitsluitend voor een klein gedeelte van het terrein sprake was van vervuiling.
3.1.
In februari 2016 is gestart met de werkzaamheden. De bedoeling was om het puingranulaat te hergebruiken voor de aanleg van een parkeerterrein naast sportpark [A] in Driebergen. Het puin bleek echter meer te zijn verontreinigd dan verwacht. Een deel van het puin is daarom afgevoerd en een ander deel is gebruikt voor de aanleg van het parkeerterrein. De kosten voor de verwijdering van het puin liepen op tot € 300.000,-. Met de initiatiefnemer was echter al een kostenafspraak gemaakt om een bedrag van € 63.500,- bij te dragen. De rest van de kosten heeft de gemeente voor haar rekening genomen.
3.2.
Eiser is van mening dat deze kostenafspraak op niet-transparante en niet-integere wijze tot stand is gekomen en afwijkt van wat in het bestemmingsplan is afgesproken. Hij vermoedt dat het puin dat voor het parkeerterrein is gebruikt nog vervuilder is dan gedacht. Hij wil de onderste steen boven hebben en heeft daarom verschillende Wob-verzoeken bij het college ingediend.
4. Eiser heeft op 25 juni 2019, 8 juni 2020, 11 april 2021 en 4 mei 2021 Wob-verzoeken ingediend, waarbij hij – kort gezegd – heeft verzocht om informatie die gaat over de hiervoor uiteengezette kwestie. De rechtbank heeft in totaal drie uitspraken gedaan over deze vier Wob-verzoeken, namelijk een uitspaak van 22 juli 2021 dat ging over het verzoek van 25 juni 2019, [2] een uitspraak van 21 november 2021 dat ging over het verzoek van 8 juni 2020 [3] en de hiervoor genoemde uitspraak van 1 november 2022 die ging over alle vier de verzoeken. De rechtbank kwam in die uitspraak tot het oordeel dat het college geen van de vier verzoeken op juiste wijze heeft afgehandeld en dat dus alle vier de beroepen van eiser gegrond zijn. In de uitspraak heeft de rechtbank gemotiveerd waar het in de besluiten aan schort, waarbij vooral de gebrekkige zoekslag van het college in meerdere overwegingen is benoemd. Het college heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
4.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daar allebei mee ingestemd. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [4]

Beoordeling door de rechtbank

5. Het gaat hier om verzoeken die eiser nog heeft ingediend toen de Wob van toepassing was. Per 1 mei 2022 is de Wob echter ingetrokken en is de Wet open overheid (Woo) van kracht. Het bestreden besluit dateert van na 1 mei 2022 en daarom is de Woo daarop van toepassing.
5.1.
Het college heeft aan de rechtbank naar aanleiding van de verrichte zoekslag 39 documenten toegestuurd. Op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb neemt alleen de rechtbank kennis van deze documenten die onder de reikwijdte van de Woo vallen.
Over de zoekslag naar correspondentie over het puinonderzoek
6. In rechtsoverweging 3.6 van de uitspraak van 1 november 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de mededeling dat het college niet over correspondentie beschikt die gaat over het puinonderzoek, ongeloofwaardig voorkomt. Het gaat hier namelijk om een onderzoek dat op gemeentegrond is uitgevoerd en waar de gemeente dus voor verantwoordelijk was; zij was volgens het besluit van 22 juli 2021 ook (telefonisch) van het onderzoek op de hoogte gesteld. De gemeente had, als eigenaar en verkoper van de grond en het puin, ook moeten weten of en in welke mate sprake was van vervuiling.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport bij de gemeente behoorde te berusten. Er zijn ook aanwijzingen dat de resultaten van het onderzoek al bekend waren. Eiser heeft verwezen naar een milieuadvies van 17 februari 2016 van de [organisatie] aan de gemeente waarin staat vermeld: “Volgens de gemeente is het puin onderzocht en niet asbestverdacht.” Er zijn weliswaar meerdere onderzoeken bekend die zijn uitgevoerd op het composteerterrein, maar door eiser is gesteld, en door het college is niet betwist, dat daarbij het puin niet is onderzocht. De door de [organisatie] aangehaalde mededeling van de gemeente is een indicatie dat men binnen de gemeente wél op de hoogte was van het puinonderzoek. De rechtbank ziet bovendien een aanwijzing voor deze aanname in de Opbreektekening van 24 november 2015 die eiser als productie 7 heeft overgelegd bij het beroep UTR 22/1711. Op die tekening is een rood vlak ingetekend op het middenterrein van het composteerterrein waar loodverontreiniging is aangetroffen. Het college heeft niet gesteld dat de vaststelling van lood het resultaat is van het in 2013 verrichte bodemonderzoek en ook niet van het later in december 2015 verrichte asfaltonderzoek. Het is niet aannemelijk dat de gemeente, als grondeigenaar, resultaten van op haar grond verricht puinonderzoek niet opvraagt, mede in het licht gezien van de lopende onderhandelingen over de prijs van de grond. Misschien is er over de uitslag gebeld, maar dat moet achterhaald worden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat van het college een intensievere zoekslag naar de gevraagde correspondentie wordt verwacht, waarbij hij zich ook zal moeten wenden tot derden die indertijd betrokken waren bij het onderzoek naar het puin.
6.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [5] De vraag die nu voorligt is of het college in het bestreden besluit de zoekslag die opnieuw is verricht na de uitspraak van 1 november 2022 in voldoende mate heeft toegelicht en dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat er niet méér documenten onder hem berusten.
7. In het bestreden besluit heeft het college verslag gedaan van deze nieuwe zoekslag. Er is gesproken met twee toentertijd bij het project betrokken medewerkers, waaronder de projectleider. Zij hebben meegedeeld dat zij bij het realiseren van het project niet beschikten over correspondentie van een puinonderzoek. Het puin is niet onderzocht door de gemeente of in opdracht van de gemeente. Een mate van vervuiling was echter al bekend uit het onderzoek van [saneringsbedrijf] uit 2013. Het milieuadvies van 17 februari 2016 van de van de [organisatie] aan de gemeente is document 42 uit de eerdere lijst van al overlegde documenten. Daarin is inderdaad de zin opgenomen dat het puin onderzocht is en niet asbestverdacht, maar de twee medewerkers weten niet waarop deze conclusie is gebaseerd.
7.1.
Verder heeft het college toegelicht dat particuliere ruimtelijke plannen niet in het zaakregistersysteem werden opgeslagen, maar dat de belangrijkste documenten in een projectmap belandden. Mailwisselingen werden opgeslagen in Outlook. De projectleider hield persoonlijke archiefmappen over het project bij. Er heeft vervolgens in 2016 een opschoonactie in Outlook plaatsgevonden, omdat de opslagcapaciteit dreigde vol te raken. Uit navraag bij de ICT-regisseur van de gemeente is gebleken dat er geen berichten zijn bewaard. Ook de Regionale ICT Dienst Utrecht heeft bevestigd dat er geen berichten zijn bewaard gebleven.
7.2.
Er is contact gezocht met de adviseur van de voormalige eigenaar van landgoed [A] , om aan hem te vragen of hij nog in het bezit was van e-mailwisselingen over het puin van het composteerterrein. Hij gaf aan dat hij na de verkoop van het landgoed (inclusief voormalig composteerterrein) aan het Utrechts Landschap in 2021 het dossier heeft opgeschoond en de mailwisselingen heeft verwijderd. Daarnaast is het nog van belang te vermelden dat in 2020 het hele projectdossier door een medewerker van een andere afdeling is doorgenomen en ook bij die zoekactie geen gegevens over een puinonderzoek zijn gevonden.
7.3.
Over de door de rechtbank genoemde Opbreektekening heeft het college gesteld dat het rode vlak is aangegeven, omdat in tegenstelling tot een puindikte onder het asfalt van 50 cm, ter plaatse van de meetpunten boringen 13 en 15 uit het rapport Bodemonderzoek en aanvullend onderzoek van [saneringsbedrijf] uit 2013 bleek dat dit circa 75 cm betrof. Dit had geen relatie met een loodverontreiniging.
7.4.
Het college heeft tot slot aanvullend alsnog documenten openbaar gemaakt die naar aanleiding van de verrichte zoekslag zijn gevonden.
8. De rechtbank ziet in wat het college heeft overwogen in combinatie met de voorgeschiedenis aanleiding om aan te nemen dat er niet meer documenten bij het college berusten dan nu boven tafel zijn gekomen.
8.1.
Daarvoor is ten eerste relevant dat het college nader onderzoek heeft gedaan bij de eigen medewerkers die betrokken waren bij het project en bij derden. Deze medewerkers hebben gezegd dat zij ten tijde van het realiseren van het project niet over correspondentie beschikten, omdat het puin niet in opdracht van gemeente is onderzocht. Hoewel de rechtbank het opmerkelijk vindt dat er niet gecorrespondeerd zou zijn over het onderzoek, komt haar de ontkenning nu niet ongeloofwaardig voor. Niet alleen heeft het college navraag gedaan bij de eigen medewerkers maar ook bij derden. Zij hebben toegelicht hoe het volgens hen in die periode is gegaan. Dat levert geen sluitend verhaal op. Zo is niet bekend op basis waarvan in het milieuadvies van 17 februari 2016 is geconcludeerd dat het puin niet asbestverdacht was. Dat er rond het toen verrichte project vragen blijven bestaan, betekent echter niet zonder meer dat er toch documenten moeten zijn. Het college heeft ook toegelicht dat, als er al correspondentie is geweest, deze in Outlookbestanden opgenomen is geweest. Deze bestanden zijn gewist. Door verschillende deskundigen op het gebied van ICT is meegedeeld dat de bestanden ook niet zijn terug te halen. Via derden is mogelijke correspondentie van toen dus evenmin te verkrijgen.
8.2.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er niet méér documenten bij het college berusten. Uit het dossier en de voorgeschiedenis komt het beeld naar voren van een bestuursorgaan dat zijn zaken administratief niet op orde heeft.
Naar nu blijkt zijn er documenten vernietigd die het college had moeten bewaren. Of de vernietigde e-mailberichten ook informatie bevatten die onder reikwijdte van de Wob-verzoeken van eiser valt, is niet zeker, maar is in elk geval niet meer te controleren.
De rechtbank begrijpt dat dit voor eiser onbevredigend is, maar zij ziet niet in dat een extra zoekslag hier verandering in gaat brengen en dat er wél correspondentie over het puinonderzoek gevonden gaat worden. Hoewel het college de Wob-verzoeken aanvankelijk te summier heeft opgepakt en ook niet serieus gezocht heeft naar de gevraagde stukken, ziet zij in de toelichting die het college nu heeft gegeven, dat er serieus is gezocht is naar de documenten maar dat die niet gevonden zijn. De mededeling dat er niet meer documenten zijn, komt de rechtbank in dat licht bezien dan ook niet ongeloofwaardig voor.
8.3.
Dat betekent dat eiser nu moet aantonen dat er toch documenten zijn die onder het college berusten en niet bij de zoekslag naar boven zijn gekomen. In dat verband heeft eiser gezegd dat er ook gezocht had moeten worden in de archieven van de gemeente en binnen Outlook. Er is volgens hem onvoldoende gezocht naar de gevraagde documenten. Het bevreemdt hem ook dat uit door het college overgelegde e-mails van de projectleider uit 2021, dat wil zeggen 6,5 jaar na dato, blijkt dat zij nog precies weet dat er begin 2015 onderzoek heeft plaatsgevonden door firma [firma] . Het college wist dus in 2021 van het puinonderzoek en had toen informatie daarover kunnen opvragen bij de zaakwaarnemer van de toenmalig eigenaar van het terrein. Eiser verlangt diepgaand onderzoek onder leiding van een onafhankelijk IT-specialist.
8.4.
De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding voor de conclusie dat er méér documenten moeten zijn dan nu boven tafel zijn gekomen. Zij begrijpt de frustratie daarover bij eiser. Het college had de e-mailberichten vanuit het oogpunt van transparantie moeten bewaren. Echter, reeds op 22 juli 2021 is aan eiser het desbetreffende rapport (partijkeuring puingranulaat) van [B] aan [firma] verzonden. Dit was inderdaad niet uitgevoerd in opdracht van de gemeente maar in opdracht van de destijdse beoogde eigenaar, die zelf duidelijkheid wilde krijgen over de hergebruiksmogelijkheden van het puin. De rechtbank acht niet aannemelijk dat hierover persé verder of meer met de gemeente is gecorrespondeerd of dat andere documenten (zoals facturen waaruit blijkt dat het puinonderzoek januari 2015 voorkomt in de aanbestedingsstukken door cultuurtechnisch adviesbureau Koningsstal) hierover aanwezig moeten zijn. De aanwezigheid van bewakingscamera’s maakt dat niet anders. Wellicht had het college ook eerder onderzoek kunnen doen bij derden om deze documenten alsnog te verkrijgen. Dat alles betekent echter niet dat de documenten nu toch nog ergens bij het college te achterhalen zijn en dat het college deze, zoals eiser vermoedt, moedwillig achterhoudt. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een extra zoekslag, al dan niet met ICT deskundige meer gaat opleveren. Het college heeft dat voldoende onderbouwd onder verwijzing naar de berichten van de eigen ICT-deskundigen.
De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Over de documenten inzake loodvervuiling
9. Eiser heeft verzocht om documenten over de aangetroffen loodvervuiling in het midden van het composteerterrein. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 november 2022 onder 4.9 e.v. overwogen dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er documenten moeten zijn over de loodverontreiniging door te verwijzen naar de mededeling van de projectleider in de beeldvormende vergadering van de gemeenteraad van 22 september 2016. Eiser heeft verder concreet verwezen naar het document ‘Kostenraming verwijderen puinbanen [A] (1).’ Het college had beter moeten zoeken naar documenten die gaan over de loodvervuiling.
10. In reactie hierop heeft het college in het bestreden besluit aangegeven dat hij nogmaals onderzoek heeft gedaan en dat er navraag is gedaan bij saneringsbedrijf [saneringsbedrijf] . Er zijn in dat kader alsnog documenten openbaar gemaakt die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiser vallen. Het college heeft overwogen dat het enige beschikbare document over mogelijke loodvervuiling het onderzoek van [saneringsbedrijf] uit 2013 is. Er is geen nader onderzoek geweest en er is ook niet verder gecorrespondeerd. Er is daarover navraag gedaan bij [saneringsbedrijf] . Die heeft geantwoord dat de (geringe) mate van verontreiniging geen aanleiding gaf tot nader bodemonderzoek. De gevraagde Korstenraming en het Plan van Aanpak, genoemd in de uitspraak van 1 november 2022 heeft het college alsnog openbaar gemaakt.
11. De rechtbank wijst erop dat ook hier het standaard toetsingskader van de Afdeling geldt zoals eerder in deze uitspraak genoemd. Als de mededeling dat er niet meer is, de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, dan is het aan eiser om aannemelijk te maken dat er toch meer documenten aanwezig zijn bij het college.
11.1.
De rechtbank vindt de mededeling dat er niet meer documenten zijn over loodverontreiniging na de nadere toelichting in het thans bestreden besluit niet langer ongeloofwaardig. De documenten, genoemd in de uitspraak van 1 november 2022, zijn gevonden en openbaar gemaakt. Het college heeft verder toegelicht dat wat saneringsbedrijf [saneringsbedrijf] heeft aangetroffen tijdens zijn bodemonderzoek, geen aanleiding gaf tot nader onderzoek.
12. Eiser wijst erop dat er in de raadsvergadering op 22 september 2016 is gemeld dat sprake was van loodvervuiling. Volgens hem blijkt daaruit dat er sprake was van loodvervuiling en het college wil hierover geen helderheid verschaffen. Het college heeft willens en wetens het Besluit Bodemkwaliteit overtreden en wil daarover geen transparantie bieden. Volgens eiser heeft het college door openbaarmaking van het Plan van aanpak verwijderen puinbaan (document 14) en de Evaluatie (document 15) niet aan de uitspraak van 1 november 2022 voldaan.
12. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanwijzingen dat er meer documenten over loodverontreiniging moeten zijn. Met de documenten 14 en 15 en de kostenramingen (documenten 10 tot en met 13) heeft het college de documenten die besproken zijn in de uitspraak van 1 november 2022 alsnog openbaar gemaakt. Eiser heeft uiteengezet dat er sprake is van loodvergiftiging op het middenterrein van het composteerterrein en volgens hem moet dat blijken uit documenten die nu niet zijn aangetroffen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het college heeft nader toegelicht dat de rode omlijning op tekening wijz. C niet een loodvergiftiging aangeeft, maar de plek waar de puindikte onder het asfalt niet 50 maar circa 75 cm was. De mededeling in de gemeenteraadsvergadering kan berusten op de mededeling van een derde zoals saneringsbedrijf [saneringsbedrijf] en hoeft niet noodzakelijkerwijs te zijn gebaseerd op andere documenten. Het is inderdaad mogelijk dat binnen de gemeente niet alle van toepassing zijnde milieuregels zijn nageleefd toen tot 18 februari 2016 een deel van het puingranulaat is hergebruikt dat eerst onderzocht had moeten worden. Eiser kan daar echter in of door middel van deze Wob-procedure geen verandering meer in brengen. De Wob en inmiddels de Woo zijn niet bedoeld om alsnog een milieukundig onderzoek in te stellen en daarover een rapport uit te brengen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de overige documenten er ook niet op dat het puingranulaat alsnog is onderzocht. Eiser verwijst naar een advies van de firma [saneringsbedrijf] en een melding van de projectleider van 2 maart 2016 waarin sprake is van een aanvullend onderzoek. Uit de Woo-documenten leidt de rechtbank af dat ook de [organisatie] aanvullend onderzoek had geadviseerd. Uit een mailbericht van 15 december 2017 (met verwijzing naar een bericht van 21 juni 2016) blijkt echter dat dit (aanvullend) onderzoek niet heeft plaatsgevonden, maar dat de sanering heeft plaatsgevonden met een worst-case scenario als uitgangspunt: onder milieukundige begeleiding waardoor een aanvullende onderzoek niet is uitgevoerd. Het puin is weggehaald en afgevoerd naar een erkende verwerker. De eindbemonstering en resultaten heeft het college openbaar gemaakt met de Evaluatie(s) verwijderen puinbaan. Dat er bij de gemeente stukken zouden moeten berusten van bijvoorbeeld Koningstal over voorbereiding van een “geheim” puinonderzoek is dus niet aannemelijk. Dat hierover meer correspondentie moet zijn dan die is geïnventariseerd, namelijk mailwisseling over kostenraming en plan van aanpak, heeft eiser wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Met de nu overgelegde stukken is voldaan aan de desbetreffende onderdelen van de uitspraak van 1 november 2022. Dat er meer documenten moeten zijn over (lood)verontreiniging is niet aannemelijk geworden.
Over de overige beroepsgronden van eiser
14. Wat betreft het niet alsnog overleggen van (een overzicht van) alle beoordeelde documenten overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van 1 november 2022 is het beroep tegen het besluit 8 maart 2022 gegrond verklaard, omdat het college, ook na de uitspraak van 21 november 2021, nog steeds niet duidelijk had gemaakt welke documenten reeds waren verstrekt en welke nog niet. De verwijzing naar eerdere besluiten was daarvoor onvoldoende (r.o. 4.5). Ook was niet duidelijk of er teveel was weggelakt, omdat het college niet alle informatie aan de rechtbank had gezonden die nodig was om dat te beoordelen (r.o.4.15).
15.1.
Omdat het desbetreffende verzoek van 8 juni 2020 breed was opgezet, en overlappingen vertoonde met eisers andere verzoeken, is getracht tot een verduidelijking te komen en heeft eiser aan de rechtbank zijn kernonderwerpen aangegeven. Dit betrof met name hiaten in de opbrengst van het verzoek over de gestelde loodverontreiniging, onderzoek naar het puingranulaat onder de asfaltlaag, de kostenraming en de wijze waarop die is tot stand gekomen en het teveel weg lakken in de financiële stukken.
15.2.
Wat betreft de eerste twee onderwerpen is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek nu voldoende is geweest en dat niet aannemelijk is dat er meer stukken onder het college berusten dan de toevoegingen die het college nu heeft gedaan. De rechtbank ziet hierin geen tekortkoming meer. De inhoud van de documenten spoort met het feitenrelaas zoals dat uit de documenten kan worden afgeleid.
16. Wat betreft de kostenraming van de sanering van de puinbaan, zijn nu ook documenten (met bedragen en correspondentie) opgenomen. Ook daarin ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de inventarisatie nu ontoereikend is geweest.
17. In de uitspraak (r.o. 5.5. tot en met 5.8) is echter ook opgenomen dat in de 18 (Corsa-lijst en 17 andere) destijds geïnventariseerde documenten onderdelen waren weggelakt, met motiveringen die onjuist waren en/of de desbetreffende weglakkingen anderszins niet konden dragen, zoals namen van bedrijven en vestigingsplaatsen (UTR 22/1711). Het ging om de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob en daarnaast om de documenten die ten grondslag liggen aan de betalingen uit de Corsa-lijst binnen dit verzoek. Het college heeft die onderliggende documenten nog steeds niet geïnventariseerd, terwijl daartoe in de vorige uitspraak al de opdracht is gegeven. Over de wel geïnventariseerde documenten heeft het college besloten dat de bedrijfsnamen en vestigingsplaatsen nu ook openbaar worden gemaakt. De financiële gegevens en andere gegevens (facturen/offertes) vanwege werkzaamheden en onderzoekingen op voormalig composteerterrein [A] uit het (aanbestedings)proces zijn ook nu weer geweigerd op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woo, omdat het college de economische/financiële belangen van de gemeente zwaarder vindt wegen dan het belang van openbaarheid.
17.1.
Het college heeft ook deze documenten ondanks herhaalde verzoeken niet (allemaal) overgelegd. Hierdoor kan de rechtbank de juistheid van de exacte geweigerde onderdelen van de openbaarmaking niet beoordelen. De (korte en) zeer algemene motivering die het college opnieuw heeft gegegeven, leidt de rechtbank echter tot het oordeel dat die (motivering) hoe dan ook ontoereikend is, mede gelet op artikel 5.3 van de Woo. Wat betreft de exacte bedragen, bijvoorbeeld uit offertes, is de rechtbank van oordeel dat het belang van het desbetreffende bedrijf/de gemeente zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. De rechtbank acht aannemelijk dat openbaarmaking van zulke gegevens de bereidheid belemmert om aanbiedingen te doen voor noodzakelijke projecten van of contracten af te sluiten met de gemeente.
17.2.
Voor de overige onderdelen schiet een algemene motivering tekort. Om het gewicht van het belang van de gemeente of het desbetreffende bedrijf te kunnen beoordelen is meer nodig dan de algemene overweging. Er is bijvoorbeeld namelijk geen nadere duiding gegeven over nog lopende of aangekondigde projecten of aanbestedingen die gaan over dezelfde of vergelijkbare onderwerpen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de betrokken bedrijven een strategie zouden prijsgeven die op andere projecten van toepassing is en daarmee nog geheim zou mogen blijven. Dit nog afgezien van het gewicht dat daaraan moet worden toegekend in verhouding met het belang van openbaarheid. Met de toelichting van eiser acht de rechtbank aannemelijk dat het belang van openbaarheid in dit geval zwaarder weegt. Het tijdsverloop is daarvoor relevant, het gaat om gegevens van inmiddels circa acht tot elf jaar oud. Maar ook het belang om te kunnen reconstrueren hoe het proces bij de gemeente is verlopen. Hiervoor zijn bijvoorbeeld ook de data van de documenten relevant.
17.3.
Nu het college echter wederom heeft volstaan met een zeer algemene motivering berust de weigering met een beroep op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b van de Woo wederom op een ondeugdelijke motivering. Nu kennelijk niet dan in louter algemene bewoordingen het belang van de gemeente en strategische benadering door bedrijven is aan te geven, is de rechtbank van oordeel dat er geen toereikende motivering is te geven en dat het belang van openbaarmaking van deze informatie in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de gemeente dan wel de bedrijven. Dit betekent dat de informatie, inclusief data, namen en werkbeschrijving, met uitzondering van de daarin opgenomen bedragen openbaar gemaakt moet worden, ook wat betreft de facturen en andere documenten die ten grondslag liggen aan de betalingen op de Corsa-lijst en die binnen dit verzoek van 11 april 2021 vallen. Dit beroepsonderdeel is dus terecht ingediend en gegrond.
17.4.
Wat betreft eisers stellingen dat eerdere documenten nogmaals openbaar gemaakt hadden moeten worden oordeelt de rechtbank dat er geen bepaling is in de Woo die dat als vereiste stelt. Het college mocht daarom in beginsel volstaan met de aanvulling van het besluit, conform de uitspraak van 1 november 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is daaraan voldaan. De namen van de bedrijven zijn nu openbaar gemaakt en er was geen reden om de hele Corsa-lijst opnieuw openbaar te maken. Die grond slaagt dus niet. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat niet meer is gereageerd op zijn klacht over de openbaarmaking van raadsstuk 2016-311. De rechtbank verwijst naar wat zij hierover eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 november 2022. Het college heeft toegezegd om dit document openbaar te maken. Dat dit mogelijk nog niet concreet is gebeurd, valt niet binnen de omvang van dit geding, omdat het gaat over de feitelijke openbaarmaking. De rechtbank heeft het college er in de vorige uitspraak echter op gewezen dat hij gehouden is eerdere toezeggingen na te komen. Ook nu wijst zij het college hierop.
Conclusie en gevolgen
18. Gelet op het geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 12 januari 2023 voor zover dit ziet op de documenten over de financiële gegevens zoals weergegeven in de uitspraak onder UTR 22/1711 (niet zijnde betalingen over het puinonderzoek zelf). De rechtbank zal zelf voorzien in die zin dat zij bepaalt dat deze documenten openbaar dienen te worden gemaakt met uitzondering van de daarin opgenomen bedragen. Omdat het bestreden besluit voor het overige geen gebreken kent, laat de rechtbank dit verder in stand.
18.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 12 januari 2023 voor zover dit ziet op de documenten bedoeld in de uitspraak van 1 november 2022 onder UTR 22/1711;
-bepaalt dat het college de volgende informatie aan eiser openbaar moet maken: de documenten die het college bedoelt in de alinea die begint met; “Het verzoek om financiële gegevens…” onder het kopje “Beroep 22/1711/bezwaar 14666”, met uitzondering van de bedragen zelf;
- draagt verweerder op hier binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak uitvoering aan te geven;
- herroept het primaire besluit (inzake UTR 22/1711 van 22 juli 2021) voor zover daarbij is beslist dat openbaarmaking van bovenvermelde passages wordt geweigerd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 1 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4366.
4.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4525, onder 6.2.