Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Over de zoekslag naar correspondentie over het puinonderzoek
De rechtbank is van oordeel dat het rapport bij de gemeente behoorde te berusten. Er zijn ook aanwijzingen dat de resultaten van het onderzoek al bekend waren. Eiser heeft verwezen naar een milieuadvies van 17 februari 2016 van de [organisatie] aan de gemeente waarin staat vermeld: “Volgens de gemeente is het puin onderzocht en niet asbestverdacht.” Er zijn weliswaar meerdere onderzoeken bekend die zijn uitgevoerd op het composteerterrein, maar door eiser is gesteld, en door het college is niet betwist, dat daarbij het puin niet is onderzocht. De door de [organisatie] aangehaalde mededeling van de gemeente is een indicatie dat men binnen de gemeente wél op de hoogte was van het puinonderzoek. De rechtbank ziet bovendien een aanwijzing voor deze aanname in de Opbreektekening van 24 november 2015 die eiser als productie 7 heeft overgelegd bij het beroep UTR 22/1711. Op die tekening is een rood vlak ingetekend op het middenterrein van het composteerterrein waar loodverontreiniging is aangetroffen. Het college heeft niet gesteld dat de vaststelling van lood het resultaat is van het in 2013 verrichte bodemonderzoek en ook niet van het later in december 2015 verrichte asfaltonderzoek. Het is niet aannemelijk dat de gemeente, als grondeigenaar, resultaten van op haar grond verricht puinonderzoek niet opvraagt, mede in het licht gezien van de lopende onderhandelingen over de prijs van de grond. Misschien is er over de uitslag gebeld, maar dat moet achterhaald worden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat van het college een intensievere zoekslag naar de gevraagde correspondentie wordt verwacht, waarbij hij zich ook zal moeten wenden tot derden die indertijd betrokken waren bij het onderzoek naar het puin.
Naar nu blijkt zijn er documenten vernietigd die het college had moeten bewaren. Of de vernietigde e-mailberichten ook informatie bevatten die onder reikwijdte van de Wob-verzoeken van eiser valt, is niet zeker, maar is in elk geval niet meer te controleren.
De rechtbank begrijpt dat dit voor eiser onbevredigend is, maar zij ziet niet in dat een extra zoekslag hier verandering in gaat brengen en dat er wél correspondentie over het puinonderzoek gevonden gaat worden. Hoewel het college de Wob-verzoeken aanvankelijk te summier heeft opgepakt en ook niet serieus gezocht heeft naar de gevraagde stukken, ziet zij in de toelichting die het college nu heeft gegeven, dat er serieus is gezocht is naar de documenten maar dat die niet gevonden zijn. De mededeling dat er niet meer documenten zijn, komt de rechtbank in dat licht bezien dan ook niet ongeloofwaardig voor.
De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Over de overige beroepsgronden van eiser
Conclusie en gevolgen