ECLI:NL:RBMNE:2025:2795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
10894505 UC EXPL 24-581
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van instantie en doorhaling in civiele procedure met proceskostenveroordeling

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiser op 20 mei 2025 afstand gedaan van instantie, wat betekent dat hij zijn vordering niet langer wenste voort te zetten. Eiser verzocht om doorhaling van de procedure zonder inhoudelijke beoordeling, maar gedaagde verzet zich hiertegen en vraagt om een proceskostenveroordeling. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 januari 2024, gevolgd door verschillende processtukken van beide partijen. De mondelinge behandeling die gepland stond op 23 mei 2025 heeft geen doorgang gevonden, wat leidde tot dit vonnis.

De kantonrechter oordeelt dat afstand van instantie niet eenzijdig kan worden gedaan, vooral niet nadat de wederpartij al heeft geantwoord. Eiser heeft aangegeven geen beslissing meer te wensen op zijn vordering, maar de proceskosten die gedaagde heeft gemaakt zijn nodeloos veroorzaakt door het aanhangig maken van de vordering door eiser. De kantonrechter wijst de proceskosten van gedaagde toe, maar ziet geen aanleiding voor een hogere vergoeding dan het gebruikelijke forfaitaire tarief. De totale proceskosten worden begroot op € 1.221,00, inclusief salaris van de gemachtigde en nakosten. Eiser wordt veroordeeld tot betaling van deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving, met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10894505 \ UC EXPL 24-581
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Aankoopclaim.nl B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A. al Mansouri.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 12 januari 2024 met 15 producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met 19 producties,
- de akte aanvullend stuk van [eiser] ,
- de akte overlegging producties van [gedaagde] met daarbij de aanvullende producties 20 en 21,
- de conclusie van repliek van [eiser] met daarbij 7 aanvullende producties,
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] met daarbij de aanvullende producties 22 tot en met 29,
- de akte uitlating aanvullende producties in de conclusie van dupliek van [eiser] ,
- de akte houdende overlegging producties van [gedaagde] met daarbij de aanvullende producties 30 tot en met 32.
1.2.
Op 20 mei 2025 heeft [eiser] laten weten afstand te doen van instantie als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hij heeft toegelicht dat hij afzag van verdere voortzetting van de procedure en dat hij zijn vordering niet langer handhaafde. Hij heeft verzocht om doorhaling van de procedure zonder inhoudelijke beoordeling van de vordering, met compensatie van de kosten.
1.3.
[gedaagde] heeft zich verzet tegen doorhaling, omdat zij kosten heeft moeten maken om zich tegen de vordering te verweren. Zij heeft de kantonrechter verzocht om de vordering van [eiser] af te wijzen, met toewijzing van de bij conclusie van antwoord verzochte verhoogde proceskostenveroordeling, inhoudend de toekenning van een hoger tarief dan gebruikelijk (tarief IV in plaats van tarief III), in combinatie met een verdubbeling van het aantal toe te kennen punten. Volgens [gedaagde] is dit geïndiceerd omdat [eiser] onwaarheden zou hebben gesteld over de totstandkoming van de in geschil zijnde overeenkomst. Ook zou feitelijk niet [eiser] maar zijn gemachtigde de wederpartij van [gedaagde] zijn.
1.4.
De mondelinge behandeling, die was gepland op 23 mei 2025, heeft geen doorgang gevonden. In plaats daarvan volgt nu dit vonnis.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] gebruikt de termen ‘afstand van instantie’ en ‘doorhaling van de procedure’ door elkaar. Afstand van instantie, als bedoeld in artikel 249 Rv, kan niet eenzijdig als de wederpartij al heeft geconcludeerd voor antwoord. Doorhaling, als bedoeld in artikel 246 Rv, kan evenmin eenzijdig, zo volgt ook uit artikel 6.2 van het landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Wat daar verder ook van zij, uit zijn bericht blijkt duidelijk dat [eiser] geen beslissing meer wenst op zijn vordering, zodat daarover tussen partijen dus geen geschil meer bestaat, behalve ten aanzien van de proceskosten.
2.2.
De proceskosten van [gedaagde] zijn veroorzaakt door het aanhangig maken van de vordering door [eiser] . Omdat hij daarop inmiddels geen beslissing meer wenst heeft hij deze kosten nodeloos veroorzaakt. Daarom moet hij de kosten van [gedaagde] vergoeden.
2.3.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een hogere vergoeding dan een vergoeding op basis van het gebruikelijke forfaitaire tarief. Een hogere vergoeding is denkbaar in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, maar daarvan is in deze procedure (waarin partijen van mening verschillen over de vraag of de in geschil zijnde overeenkomst al dan niet kwalificeert als een overeenkomst op afstand en over de rol van [eiser(-s)] gemachtigde) niet gebleken.
2.4.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 1.221,00, bestaande uit € 1.086,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 543,00) en € 135,00 aan nakosten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
stelt vast dat [eiser] geen beslissing meer wenst op zijn vordering,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.