ECLI:NL:RBMNE:2025:2797
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na geweldsmisdrijf door politiehond
In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, nadat hij op 11 december 2021 door een politiehond was gebeten tijdens zijn aanhouding. Eiser heeft blijvend letsel aan zijn rechterbeen en lijdt aan psychische klachten als gevolg van het voorval. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft de aanvraag op 20 juni 2023 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Commissie verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit op 3 mei 2024, waarbij zij aanvankelijk van mening was dat er geen opzettelijk geweldsmisdrijf was gepleegd. Echter, na een uitspraak van het gerechtshof, waarin werd geoordeeld dat de hondengeleider moest worden vervolgd, heeft de Commissie haar standpunt herzien, maar bleef de aanvraag afwijzen op basis van het eigen aandeel van eiser in het geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 15 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de Commissie aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie in haar herzien besluit aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de strafrechter, die de hondengeleider had vrijgesproken. De rechtbank oordeelt dat de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk, omdat dit besluit inmiddels was vervangen door het herzien besluit. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten, omdat de Commissie niet tegemoet is gekomen aan zijn beroep. De uitspraak is gedaan door rechter S.T. Könning en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.