ECLI:NL:RBMNE:2025:2797

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
24/4527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na geweldsmisdrijf door politiehond

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, nadat hij op 11 december 2021 door een politiehond was gebeten tijdens zijn aanhouding. Eiser heeft blijvend letsel aan zijn rechterbeen en lijdt aan psychische klachten als gevolg van het voorval. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft de aanvraag op 20 juni 2023 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Commissie verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit op 3 mei 2024, waarbij zij aanvankelijk van mening was dat er geen opzettelijk geweldsmisdrijf was gepleegd. Echter, na een uitspraak van het gerechtshof, waarin werd geoordeeld dat de hondengeleider moest worden vervolgd, heeft de Commissie haar standpunt herzien, maar bleef de aanvraag afwijzen op basis van het eigen aandeel van eiser in het geweldsmisdrijf.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 15 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de Commissie aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie in haar herzien besluit aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de strafrechter, die de hondengeleider had vrijgesproken. De rechtbank oordeelt dat de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk, omdat dit besluit inmiddels was vervangen door het herzien besluit. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten, omdat de Commissie niet tegemoet is gekomen aan zijn beroep. De uitspraak is gedaan door rechter S.T. Könning en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Lans),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de Commissie

(gemachtigde: mr. A.M. Hepping).

Inleiding

1. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het Schadefonds) omdat hij op 11 december 2021 is gebeten door een politiehond toen hij werd aangehouden. Eiser heeft hier blijvend letsel aan zijn rechterbeen aan overgehouden en heeft hierdoor psychische klachten.
2. In het besluit van 20 juni 2023 heeft de Commissie de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. In het besluit van 3 mei 2024 op het bezwaar van eiser (bestreden besluit I) heeft de Commissie het bezwaar ongegrond verklaard. De Commissie vond niet langer dat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, omdat het gerechtshof intussen naar aanleiding van een klacht van eiser had geoordeeld dat de hondengeleider moest worden vervolgd. [1] Toch werd de aanvraag afgewezen omdat eiser volgens de Commissie een eigen aandeel had in het geweldsmisdrijf. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
4. De Commissie heeft een verweerschrift ingediend. Ook heeft de Commissie op 12 maart 2025 het besluit op bezwaar herzien (bestreden besluit II) naar aanleiding van de uitspraak van de strafrechter waarin de hondengeleider werd vrijgesproken. [2] De Commissie heeft het eerdere besluit op bezwaar aangevuld met de overweging dat er ook geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
5. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Commissie deelgenomen.

Beoordeling

6. De rechtbank beoordeelt of de Commissie de aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De Commissie heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat bestreden besluit I is vervangen door bestreden besluit II. Het ingediende beroep is daarom van rechtswege (ook) gericht tegen bestreden besluit II. [3] De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk. De reden daarvoor is dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat besluit, zoals eiser op de zitting heeft erkend. De rechtbank zal zich in deze uitspraak daarom verder beperken tot de beoordeling van bestreden besluit II.
9. De rechtbank stelt vast dat de Commissie in bestreden besluit II heeft aangesloten bij de uitspraak van de strafrechter, die de hondengeleider heeft vrijgesproken omdat die heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. [4] Dit is een rechtvaardigingsgrond die maakt dat er geen sprake is geweest van een strafbaar feit. Om deze reden is het letsel volgens de Commissie niet het gevolg van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds. [5]
10. Eiser heeft tegen bestreden besluit II geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd, maar herhaalt het eerder ingenomen standpunt dat er volgens hem sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf omdat de hondengeleider de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden.
11. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de Commissie de uitspraak van de strafrechter over de strafbaarheid van het feit mag volgen, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. [6] Zulke redenen ziet de rechtbank hier niet. Door slechts het standpunt te herhalen dat eiser al had ingenomen voordat de strafrechter uitspraak deed, heeft hij geen argumenten aangedragen waarom de Commissie niet van die uitspraak mocht uitgaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Commissie mocht aansluiten bij de uitspraak van de strafrechter, waaruit volgt dat er geen sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk omdat eiser geen belang meer heeft bij behandeling van dat beroep doordat dat besluit is vervangen door bestreden besluit II.
13. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen recht heeft op een uitkering uit het Schadefonds.
14. Ondanks dat bestreden besluit I gedurende de beroepsprocedure is herzien, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht of een vergoeding van de proceskosten. De reden daarvoor is dat de Commissie met de herziening van bestreden besluit I niet is tegemoetgekomen aan het beroep van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
2.Zie de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6541.
3.Op grond van artikel 6:19, eerste en tweede lid van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6541.
5.Gelet op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1385.