ECLI:NL:RBMNE:2025:2798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
23/5702
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van urgentie voor een woonwagenstandplaats op basis van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, die mantelzorg verleent aan zijn vader, had een aanvraag ingediend voor woningurgentie, maar was het niet eens met het toegewezen zoekprofiel dat hem voorrang gaf op appartementen in plaats van een woonwagenstandplaats. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de Huisvestingsverordening van de gemeente Utrecht geen ruimte biedt voor urgentie voor woonwagenstandplaatsen. De rechtbank oordeelde dat de regels van de verordening in dit geval correct waren toegepast en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. De eiser had een woning waar hij met zijn minderjarige zoon woonde en kon redelijkerwijs mantelzorg verlenen aan zijn vader. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de geldende regels en dat er geen verplichting bestond om hem voorrang te geven op een woonwagenstandplaats. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Huisvestingsverordening en de voorwaarden voor woningurgentie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigde: K. Demir).

Inleiding

1. Met het besluit van 29 maart 2023 heeft het college op basis van de
Huisvestingsverordening gemeente Utrecht(de Verordening) aan eiser woningurgentie verleend voor een periode van zes maanden, omdat hij mantelzorg verleent aan zijn vader. Met de urgentie had eiser voorrang op appartementen vanaf de eerste verdieping, binnen een straal van vijf kilometer vanaf de woning van zijn vader (het zoekprofiel).
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de urgentieverklaring omdat hij het niet eens is met het zoekprofiel. De vader van eiser woont in een woonwagen en eiser vindt dat hij met de urgentie voorrang moet krijgen op een standplaats op het woonwagenkamp bij zijn vader.
3. Met het besluit van 3 oktober 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Eiser nam met zijn gemachtigde deel aan de zitting, het college werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het besluit op bezwaar aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
6. Eiser voert aan dat in het zoekprofiel onvoldoende rekening is gehouden met zijn achtergrond en cultuur. Eiser is opgegroeid op het woonwagenkamp en staat al sinds 1990 op de wachtlijst voor een standplaats. Hij vindt het onredelijk dat hij de verkregen urgentie niet kan gebruiken om voorrang te krijgen binnen die wachtlijst. Op dit moment is de standplaats naast de woonwagen van de vader van eiser vrijgekomen en eiser wil daar wonen. De appartementen waar eiser op basis van de urgentie voor in aanmerking kwam lossen zijn woonprobleem niet op. Hoewel deze dichter bij de woonwagenstandplaats van zijn vader liggen, is de reistijd vanaf deze woningen door verkeersdrukte volgens eiser niet korter dan de reistijd die eiser nu heeft vanaf zijn woning in [plaats] . Eiser vindt dat het college de hardheidsclausule [1] had moeten toepassen. Ook voert eiser aan dat de Verordening in strijd is met de Huisvestingswet, het evenredigheidsbeginsel en met internationaal recht [2] .
7. De rechtbank stelt voorop dat eiser een aanvraag heeft gedaan voor woningurgentie voor het verlenen van mantelzorg. De vraag die voorligt is dus of hij op basis daarvan recht heeft om met voorrang in aanmerking te komen voor een woonwagenstandplaats. In deze procedure wordt dus niet beoordeeld of het college zorgt voor voldoende woonwagenstandplaatsen in de regio.
8. De rechtbank constateert dat het zoekprofiel dat aan eiser is toegewezen, in lijn is met de Verordening. In de Verordening staat dat het standaard zoekprofiel appartementen vanaf de eerste verdieping in de gehele woningmarktregio omvat, maar dat het zoekprofiel bij urgentie vanwege mantelzorg wordt beperkt tot woonruimte binnen vijf kilometer van de mantelzorgontvanger. [3] Dat is het profiel dat aan eiser is toegewezen.
9. De Verordening biedt geen ruimte om urgentie te verlenen voor een woonwagenstandplaats. Voor de toewijzing van woonwagenstandplaatsen geldt namelijk een eigen systematiek, waarbij voorrang wordt gegeven aan personen die al op het woonwagenkamp wonen of daar hebben gewoond. [4] Pas daarna speelt de plek op de wachtlijst voor woonwagenstandplaatsen een rol. De voorrang vanwege woningurgentie geldt niet voor woonwagenstandplaatsen. [5]
10. Tijdens de zitting heeft eiser erop gewezen dat de Verordening in het vijfde lid van artikel 19 voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van het toewijzingsproces voor woonwagenstandplaatsen. De rechtbank constateert dat die bepaling ziet op de mogelijkheid om af te wijken van de regels voor de verdeling van standplaatsen. Daar gaat deze procedure niet over. De bepaling biedt het college geen ruimte om af te wijken van de regels over urgentie.
11. De hardheidsclausule biedt het college wel ruimte om af te wijken van de urgentieregels, als er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin toepassing van de Verordening tot bijzondere hardheid leidt. [6] Dat is hier niet het geval. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de woningen die binnen het zoekprofiel aan eiser zijn aangeboden hem onvoldoende in staat stellen om mantelzorg aan zijn vader te verlenen. Voor dat doel is aan eiser urgentie verleend. Dat de huidige woning van eiser in [plaats] volgens hemzelf vanwege een kortere reistijd geschikter is voor het verlenen van mantelzorg dan de aangeboden woningen binnen vijf kilometer van de standplaats van zijn vader, betekent niet dat de aangeboden woningen daarvoor ongeschikt zijn.
12. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser heel belangrijk is om bij zijn vader op het woonwagenkamp te wonen. Als het college met toepassing van de hardheidsclausule al zou kunnen besluiten om met voorrang een woonwagenstandplaats aan eiser toe te wijzen, is de rechtbank van oordeel dat het college dat hier niet hoeft te doen. Eiser heeft namelijk een woning waar hij met zijn minderjarige zoon woont en van waaruit hij kennelijk redelijk goed mantelzorg kan verlenen aan zijn vader. Daarmee is er geen sprake van een zeer schrijnende situatie die maakt dat de regels van de Verordening met toepassing van de hardheidsclausule aan de kant moeten worden gezet. Om dezelfde redenen ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit gelet op de belangen van eiser onevenredig is.
13. Verder slaagt ook het betoog van eiser niet dat de Verordening in strijd is met hoger recht omdat urgentie niet geldt voor woonwagenstandplaatsen. Het doel van woningurgentie is het bieden van voorrang op een woning aan personen die verkeren in een noodsituatie. De woningen die met een urgentie kunnen worden verkregen zijn gericht op het tegemoetkomen aan zo’n noodsituatie. De rechtbank ziet niet in dat er situaties zijn waarin die noodsituatie alleen kan worden opgelost als een woonwagenstandplaats wordt toegewezen. Daarom is het niet in strijd met de Huisvestingswet of ander hoger recht dat de Verordening geen ruimte biedt om met urgentie een woonwagenstandplaats te verkrijgen.
14. Tot slot overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de woonsituatie van eiser niet voldoet aan de eisen die het internationaal recht daaraan stelt. Het is vaste rechtspraak dat het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven [7] geen (positieve) verplichting voor lidstaten omvat om burgers van een woning te voorzien. Dat maakt dat er ook geen verplichting op de lidstaat rust om een andere woning aan te bieden als de burger ontevreden is met de huidige woonsituatie. Dat op lidstaten de verplichting rust om de cultuur van woonwagenbewoners te beschermen, betekent niet dat personen die niet (meer) op een woonwagenkamp wonen recht hebben op (voorrang op) een woonwagenstandplaats. Verder ziet de rechtbank niet in dat de rechten van het kind hier in het geding zijn, omdat niet is gebleken dat de huidige woonsituatie van eiser de belangen van zijn minderjarige zoon schaadt.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepsgronden van eiser slagen niet en daarmee is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen recht heeft om met urgentie voorrang te krijgen op een woonwagenstandplaats. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 72, eerste lid, van de Verordening.
2.Eiser noemt artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 2 en 27 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 31 van het Europees Sociaal handvest (ESN) en artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR).
3.Zie artikel 42, tweede en vierde lid, van de Verordening.
4.Zie artikel 19, derde lid, van de Verordening.
5.Zie artikel 19, tweede lid, onder a, van de Verordening.
6.Zie artikel 72, eerste lid, van de Verordening.
7.Zie artikel 8 van het EVRM.