In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, die mantelzorg verleent aan zijn vader, had een aanvraag ingediend voor woningurgentie, maar was het niet eens met het toegewezen zoekprofiel dat hem voorrang gaf op appartementen in plaats van een woonwagenstandplaats. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de Huisvestingsverordening van de gemeente Utrecht geen ruimte biedt voor urgentie voor woonwagenstandplaatsen. De rechtbank oordeelde dat de regels van de verordening in dit geval correct waren toegepast en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. De eiser had een woning waar hij met zijn minderjarige zoon woonde en kon redelijkerwijs mantelzorg verlenen aan zijn vader. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de geldende regels en dat er geen verplichting bestond om hem voorrang te geven op een woonwagenstandplaats. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Huisvestingsverordening en de voorwaarden voor woningurgentie.