Overwegingen
Crisis- en herstelwet en overgangsrecht
8. Op de vaststelling van het projectplan is de Chw van toepassing.
9. Op 1 januari 2024 is de Waterwet gedeeltelijk komen te vervallen en de Omgevingswet (inclusief afdeling 5.1) in werking getreden. Omdat het ontwerpprojectplan vóór 1 januari 2024 ter inzage is gelegd, is in deze zaak de Waterwet met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
10. Met invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is ook de Chw ingetrokken. Uit het overgangsrecht in artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt echter ook dat de Chw in deze zaak nog van toepassing blijft.
Brief van 4 december 2024
11. Het college vraagt zich af of de stukken bij de brief van 4 december 2024 in overeenstemming zijn met de goede procesorde. Voor zover het college zich daarmee op het standpunt stelt dat de rechtbank deze stukken niet bij de beoordeling mag betrekken geldt het volgende.
12. Het is niet toegestaan om na afloop van de beroepstermijn nog nieuwe beroepsgronden in te dienen, omdat de Crisis- en herstelwet (Chw) in deze zaak van toepassing is, maar de stukken bij de brief van 4 december 2024 kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe beroepsgronden. Het betreft een onderbouwing van de tijdig ingediende beroepsgrond dat er onvoldoende gewicht zou zijn toegekend aan de bijdrage die eisers leveren aan de verduurzaming van het goederenvervoer. De rechtbank merkt verder op dat het college ruimschoots, in totaal zeven weken, de tijd heeft gehad om op de stukken te reageren. Er is dus geen reden om de stukken niet te betrekken bij de beoordeling.
13. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet dient de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder (het college) te geschieden overeenkomstig een door hem vast te stellen projectplan. Het projectplan is vormvrij. In het tweede lid worden alleen inhoudelijke eisen aan het projectplan gesteld. Zo moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk. Het college heeft bij het vaststellen van het projectplan beleidsruimte: het is aan het college om de bij het projectplan betrokken belangen af te wegen.
14. Dit betekent dat de rechtbank zich aan de hand van de beroepsgronden dient te beperken tot de vraag of het projectplan in overeenstemming is met het recht, en of het college blijk heeft gegeven van een evenwichtige belangenafweging. De belangenafweging toetst de rechtbank terughoudend.
Beoordeling van het beroep
15. Eisers voeren aan dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belangen. De hardhouten damwand die ter hoogte van eisers perceel is beoogd, is ongeschikt. Hardhout is niet sterk genoeg voor het aanmeren van grote schepen en doordat de beschoeiing wordt verlaagd kunnen er helemaal geen schepen meer aanmeren. Dit zou betekenen dat eisers hun bedrijfsactiviteiten niet meer voort kunnen zetten en dat is onevenredig in verhouding tot de met het projectplan beoogde doelen.
16. Eisers voeren verder aan op dat zij op basis van de gebruiksvergunning uit 1969 en de huurovereenkomst uit 1997 het recht hebben om de oever te gebruiken voor het laden en lossen van bouwmaterialen. Zowel vanuit publiekrechtelijk- als privaatrechtelijk oogpunt was het college dan ook gehouden om een hiervoor
geschikteoever ter beschikking te stellen. Het college maakt misbruik van zijn bevoegdheid door een projectplan vast te stellen waarin wordt voorzien in een hardhouten damwand, en alleen bereid is om een geschikte (betonnen) damwand te plaatsen als eisers daarvoor via de ‘meekoppelkans’ de meerprijs van € 1.000,-- per strekkende meter betalen én een nieuwe gebruiksvergunning aanvragen.
17. Eisers wijzen er tot slot op dat zij met de aan- en afvoer van bouwmaterialen over het water, een relevante bijdrage leveren aan de ambities van de provincie Utrecht om (duurzaam) goederenvervoer over water zoveel mogelijk te stimuleren. Hiertoe heeft de provincie het programmabureau Port of Utrecht aangesteld. Ook is er een coalitie gesloten tussen diverse partijen, waaronder eisers. Ter onderbouwing hebben eisers de onder 9. genoemde brieven overgelegd. Het college heeft zich hier volgens eisers met de vaststelling van het projectplan onvoldoende rekenschap van gegeven.
18. De rechtbank stelt voorop dat in beroep is gebleken dat de tekening bij het projectplan van Kadevak-334A, waar de betreffende oever deel van uitmaakt, niet juist is. Het college heeft op de zitting geconstateerd dat hierop per abuis maatregelen zijn ingetekend voor een natuuroever. De oever ter hoogte van het perceel van eisers wordt niet verlaagd, maar geëgaliseerd ter hoogte van het bestaande grondpeil. De rechtbank stelt vast dat er met de onjuiste tekening sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
19. Voor de vraag welke rechtsgevolgen de rechtbank daaraan verbindt, is van belang dat eisers door dit gebrek niet in hun belangen zijn geschaad. Vooropgesteld zij dat eisers hierdoor genoodzaakt waren om in beroep te gaan, maar omdat is gebleken dat de oever juist niet zal worden verlaagd, is het projectplan op dit punt feitelijk niet bezwarend voor eisers. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek te passeren.Dat betekent dat deze beroepsgrond slaagt, maar niet leidt tot een gegrond beroep en vernietiging van het bestreden besluit.
20. Op grond van wat eisers verder naar voren hebben gebracht, is de rechtbank niet gebleken van een onevenwichtige of onevenredige belangenafweging. De huidige staat van de oever is slecht (het beton en de meerpalen zijn rot) maar dat is al ruim tien jaar het geval. Los van het langdurige geschil tussen partijen hierover, hebben eisers hun bedrijfsvoering in de tussentijd kunnen continueren. Op de zitting hebben eisers onder meer toegelicht dat het in de huidige situatie ook niet mogelijk is om aan te meren met (zware) schepen, en dat zij nu alleen gebruik maken van een meerpaal op de kade. Nu vast is komen staan dat de beschoeiing niet zal worden verlaagd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat de maatregelen uit het projectplan in vergelijking met de huidige situatie nadelig uitpakken voor eisers.
21. Het betoog van eisers komt erop neer dat het college vanwege het bestaan van een vergunning voor aanmeren en laden lossen en op grond van de huurovereenkomst verplicht is om, op kosten van het college, een betonnen damwand aan te leggen, en dat het projectplan onrechtmatig is omdat het daar niet in voorziet. De rechtbank is het hier niet mee eens. Het bestaan van een vergunning om de oever te gebruiken voor aanmeren en laden en lossen zou een omstandigheid kunnen zijn die kan meespelen in de belangenafweging die het college moet maken, maar die vergunning is er niet. Eisers hebben een vergunning van 18 april 1969 overgelegd, maar deze geldt niet meer. In artikel f, onder III van die vergunning is immers bepaald: “
WIJST EROP, dat de vergunning slechts van kracht is, zolang de houder daarvan eigenaar is van het onroerende goed ten behoeve waarvan de vergunning is verleend. De rechtsopvolger in de eigendom van het onroerende goed zal zich mitsdien met overlegging van de vergunning zo spoedig mogelijk tot de hoofdingenieur- directeur moeten wenden met het verzoek hem een nieuwe vergunning te verlenen.”De vergunning is dus persoonsgebonden, en niet overdraagbaar. Dat betekent dat eiseres 1, toen zij het perceel eind jaren ’80 in eigendom overnam van de firma, een nieuwe vergunning had moeten aanvragen. Dat is niet gebeurd. Dat eisers het vergunde gebruik nadien feitelijk hebben voortgezet, maakt dat niet anders. Dat geldt ook voor het gegeven dat de huurovereenkomst van 10 september 1997 gelet op de tekst daarvan, aan de oude gebruiksvergunning uit 1969 is gerelateerd. Een en ander kan niet afdoen aan het feit dat de persoonsgebonden gebruiksvergunning slechts van kracht was zolang de firma, als houder daarvan, eigenaar was van het perceel.
22. Ook op grond van de (privaatrechtelijke) huurovereenkomst tussen eiseres 2 en de Staat kunnen eisers in deze procedure geen projectplan dat voorziet in een betonnen damwand afdwingen. Als er al een verplichting tot het realiseren van een betonnen damwand zou volgen uit de huurovereenkomst, dan moeten eisers dit afdwingen via de burgerlijke rechter.
23. Tot slot vindt de rechtbank het niet onredelijk dat het college geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de bijdrage die eisers leveren aan de verduurzaming van het goederenvervoer. Het college heeft in redelijkheid mee kunnen wegen dat eisers via de ‘meekoppelkans’ alsnog kunnen bewerkstelligen dat er een betonnen damwand wordt geplaatst. Dat eisers in dat geval de meerprijs van € 1.000,-- per strekkende meter moeten betalen en een nieuwe gebruiksvergunning moeten aanvragen, is een logisch gevolg van het gegeven dat het college niet verplicht is om in het projectplan te voorzien in een betonnen damwand. Dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, volgt de rechtbank dan ook niet.