ECLI:NL:RBMNE:2025:2803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5419
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen projectplan Waterwet inzake dijk- en oeververbetering Willeskop Zuid GHIJ

In deze zaak hebben eisers, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., beroep ingesteld tegen een projectplan van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, dat betrekking heeft op de dijk- en oeververbetering van de Hollandsche IJssel. Eisers zijn van mening dat het projectplan onredelijk is omdat het niet voorziet in een betonnen damwand, wat zij noodzakelijk achten voor hun bedrijfsvoering. De rechtbank heeft op 11 juni 2025 uitspraak gedaan en oordeelt dat het projectplan geen nadelige gevolgen voor eisers heeft ten opzichte van de huidige situatie. De rechtbank stelt vast dat het college niet verplicht is om een betonnen damwand te realiseren en dat de belangenafweging door het college niet onevenwichtig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het projectplan in stand, maar veroordeelt het college wel in de proceskosten van eisers en bepaalt dat het college het griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3615
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juni 2025 op het beroep in de zaak tussen
[eiseres 1] B.V., te [plaats 1] , eiseres 1, en
[eiseres 2] B.V., te [plaats 2] , eiseres 2, hierna samen te noemen ‘eisers’
(gemachtigde: mr. C.F. van Helvoirt),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, verweerder, hierna te noemen ‘het college’
(gemachtigde: mr. N.I.S.A. Roelofs).

Inleiding

1. Door het grondgebied van de gemeenten Montfoort en Oudewater loopt de gekanaliseerde Hollandsche IJssel. Aan dit kanaal, daarvan enkel gescheiden door een zogenoemd ‘jaagpad’, ligt het perceel aan de [adres] in [plaats 2] . In de jaren ’70 was dit perceel in eigendom van de firma ‘ [eiseres 2] ’ die daarop een bedrijf in bouwmaterialen exploiteerde. De bouwmaterialen werden door de firma aan- en afgevoerd over het kanaal. Omdat het tussengelegen jaagpad in eigendom is van het Rijk heeft de firma op 18 april 1969 een vergunning gekregen van Rijkswaterstaat waarin de firma toestemming is verleend om het jaagpad ter hoogte van het bedrijfsperceel, te gebruiken voor het afmeren en lossen van schepen.
2. Eind jaren ’80 heeft eiseres 1 het perceel en het bedrijf overgenomen van de firma. De bedrijfsactiviteiten zijn ondergebracht bij eiseres 2, die na de overname doorlopend gebruik heeft gemaakt van het jaagpad voor de aan- en afvoer van bouwmaterialen over het kanaal. Er is geen nieuwe vergunning aangevraagd. Op 10 september 1997 heeft eiseres 2 een privaatrechtelijke huurovereenkomst gesloten met de Staat der Nederlanden waarin het perceel water aan eiseres 2 wordt verhuurd voor het afmeren en lossen van schepen.
3. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor de waterveiligheid van het kanaal voor zover dat door het grondgebied van de gemeenten Montfoort en Oudewater loopt. Omdat de damwanden en beschoeiingen langs de zuidzijde van het kanaal in slechte staat verkeren en de dijken niet overal aan de veiligheidsnormen voldoen, heeft het college het projectplan ‘Dijk- en oeververbetering Willeskop Zuid GHIJ’ opgesteld. Het projectplan voorziet in inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de dijken en oevers van het kanaal. Ter hoogte van het perceel van eisers zal de beschoeiing over een lengte van 103 meter worden vervangen door een hardhouten beschoeiing voorzien van een hardhouten grondkerende constructie.
4. Het college heeft het ontwerpprojectplan op 13 december 2023 ter inzage gelegd. Eisers hebben hierop hun zienwijzen gegeven. Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college het projectplan definitief vastgesteld. De plannen ter hoogte van het perceel van eisers zijn daarbij ongewijzigd gebleven. Het projectplan is op 29 maart 2024 bekendgemaakt door publicatie in de Staatscourant.
5. Eisers hebben beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 24 september 2024 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiseres 1 is op de zitting vertegenwoordigd door haar statutair directeur, [A] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers die op de zitting ook eiseres 2 heeft vertegenwoordigd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, en [B] , projectmanager waterkeringen.
6. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid geboden om samen tot een minnelijke oplossing te komen. Dat is niet gelukt. Op 4 december 2024 hebben eisers een brief met stukken ingediend. Het betreft een brief van 14 november 2024 van de [functie 1] van Port of Utrecht, [C] , en een brief van 20 november 2024 van de [functie 2] van de Koninklijke Binnenvaart Nederland, [D] .
7. Het college heeft hierop bij brief van 24 januari 2025 gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens op 21 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

Crisis- en herstelwet en overgangsrecht
8. Op de vaststelling van het projectplan is de Chw van toepassing. [1]
9. Op 1 januari 2024 is de Waterwet gedeeltelijk komen te vervallen en de Omgevingswet (inclusief afdeling 5.1) in werking getreden. Omdat het ontwerpprojectplan vóór 1 januari 2024 ter inzage is gelegd, is in deze zaak de Waterwet met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
10. Met invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is ook de Chw ingetrokken. Uit het overgangsrecht in artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt echter ook dat de Chw in deze zaak nog van toepassing blijft. [2]
Brief van 4 december 2024
11. Het college vraagt zich af of de stukken bij de brief van 4 december 2024 in overeenstemming zijn met de goede procesorde. Voor zover het college zich daarmee op het standpunt stelt dat de rechtbank deze stukken niet bij de beoordeling mag betrekken geldt het volgende.
12. Het is niet toegestaan om na afloop van de beroepstermijn nog nieuwe beroepsgronden in te dienen, omdat de Crisis- en herstelwet (Chw) in deze zaak van toepassing is [3] , maar de stukken bij de brief van 4 december 2024 kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe beroepsgronden. Het betreft een onderbouwing van de tijdig ingediende beroepsgrond dat er onvoldoende gewicht zou zijn toegekend aan de bijdrage die eisers leveren aan de verduurzaming van het goederenvervoer. De rechtbank merkt verder op dat het college ruimschoots, in totaal zeven weken, de tijd heeft gehad om op de stukken te reageren. Er is dus geen reden om de stukken niet te betrekken bij de beoordeling.
Toetsingskader
13. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet dient de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder (het college) te geschieden overeenkomstig een door hem vast te stellen projectplan. Het projectplan is vormvrij. In het tweede lid worden alleen inhoudelijke eisen aan het projectplan gesteld. Zo moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk. Het college heeft bij het vaststellen van het projectplan beleidsruimte: het is aan het college om de bij het projectplan betrokken belangen af te wegen.
14. Dit betekent dat de rechtbank zich aan de hand van de beroepsgronden dient te beperken tot de vraag of het projectplan in overeenstemming is met het recht, en of het college blijk heeft gegeven van een evenwichtige belangenafweging. De belangenafweging toetst de rechtbank terughoudend. [4]
Beoordeling van het beroep
15. Eisers voeren aan dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belangen. De hardhouten damwand die ter hoogte van eisers perceel is beoogd, is ongeschikt. Hardhout is niet sterk genoeg voor het aanmeren van grote schepen en doordat de beschoeiing wordt verlaagd kunnen er helemaal geen schepen meer aanmeren. Dit zou betekenen dat eisers hun bedrijfsactiviteiten niet meer voort kunnen zetten en dat is onevenredig in verhouding tot de met het projectplan beoogde doelen.
16. Eisers voeren verder aan op dat zij op basis van de gebruiksvergunning uit 1969 en de huurovereenkomst uit 1997 het recht hebben om de oever te gebruiken voor het laden en lossen van bouwmaterialen. Zowel vanuit publiekrechtelijk- als privaatrechtelijk oogpunt was het college dan ook gehouden om een hiervoor
geschikteoever ter beschikking te stellen. Het college maakt misbruik van zijn bevoegdheid door een projectplan vast te stellen waarin wordt voorzien in een hardhouten damwand, en alleen bereid is om een geschikte (betonnen) damwand te plaatsen als eisers daarvoor via de ‘meekoppelkans’ de meerprijs van € 1.000,-- per strekkende meter betalen én een nieuwe gebruiksvergunning aanvragen.
17. Eisers wijzen er tot slot op dat zij met de aan- en afvoer van bouwmaterialen over het water, een relevante bijdrage leveren aan de ambities van de provincie Utrecht om (duurzaam) goederenvervoer over water zoveel mogelijk te stimuleren. Hiertoe heeft de provincie het programmabureau Port of Utrecht aangesteld. Ook is er een coalitie gesloten tussen diverse partijen, waaronder eisers. Ter onderbouwing hebben eisers de onder 9. genoemde brieven overgelegd. Het college heeft zich hier volgens eisers met de vaststelling van het projectplan onvoldoende rekenschap van gegeven.
18. De rechtbank stelt voorop dat in beroep is gebleken dat de tekening bij het projectplan van Kadevak-334A, waar de betreffende oever deel van uitmaakt, niet juist is. Het college heeft op de zitting geconstateerd dat hierop per abuis maatregelen zijn ingetekend voor een natuuroever. De oever ter hoogte van het perceel van eisers wordt niet verlaagd, maar geëgaliseerd ter hoogte van het bestaande grondpeil. De rechtbank stelt vast dat er met de onjuiste tekening sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
19. Voor de vraag welke rechtsgevolgen de rechtbank daaraan verbindt, is van belang dat eisers door dit gebrek niet in hun belangen zijn geschaad. Vooropgesteld zij dat eisers hierdoor genoodzaakt waren om in beroep te gaan, maar omdat is gebleken dat de oever juist niet zal worden verlaagd, is het projectplan op dit punt feitelijk niet bezwarend voor eisers. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek te passeren. [5] Dat betekent dat deze beroepsgrond slaagt, maar niet leidt tot een gegrond beroep en vernietiging van het bestreden besluit.
20. Op grond van wat eisers verder naar voren hebben gebracht, is de rechtbank niet gebleken van een onevenwichtige of onevenredige belangenafweging. De huidige staat van de oever is slecht (het beton en de meerpalen zijn rot) maar dat is al ruim tien jaar het geval. Los van het langdurige geschil tussen partijen hierover, hebben eisers hun bedrijfsvoering in de tussentijd kunnen continueren. Op de zitting hebben eisers onder meer toegelicht dat het in de huidige situatie ook niet mogelijk is om aan te meren met (zware) schepen, en dat zij nu alleen gebruik maken van een meerpaal op de kade. Nu vast is komen staan dat de beschoeiing niet zal worden verlaagd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat de maatregelen uit het projectplan in vergelijking met de huidige situatie nadelig uitpakken voor eisers.
21. Het betoog van eisers komt erop neer dat het college vanwege het bestaan van een vergunning voor aanmeren en laden lossen en op grond van de huurovereenkomst verplicht is om, op kosten van het college, een betonnen damwand aan te leggen, en dat het projectplan onrechtmatig is omdat het daar niet in voorziet. De rechtbank is het hier niet mee eens. Het bestaan van een vergunning om de oever te gebruiken voor aanmeren en laden en lossen zou een omstandigheid kunnen zijn die kan meespelen in de belangenafweging die het college moet maken, maar die vergunning is er niet. Eisers hebben een vergunning van 18 april 1969 overgelegd, maar deze geldt niet meer. In artikel f, onder III van die vergunning is immers bepaald: “
WIJST EROP, dat de vergunning slechts van kracht is, zolang de houder daarvan eigenaar is van het onroerende goed ten behoeve waarvan de vergunning is verleend. De rechtsopvolger in de eigendom van het onroerende goed zal zich mitsdien met overlegging van de vergunning zo spoedig mogelijk tot de hoofdingenieur- directeur moeten wenden met het verzoek hem een nieuwe vergunning te verlenen.”De vergunning is dus persoonsgebonden, en niet overdraagbaar. Dat betekent dat eiseres 1, toen zij het perceel eind jaren ’80 in eigendom overnam van de firma, een nieuwe vergunning had moeten aanvragen. Dat is niet gebeurd. Dat eisers het vergunde gebruik nadien feitelijk hebben voortgezet, maakt dat niet anders. Dat geldt ook voor het gegeven dat de huurovereenkomst van 10 september 1997 gelet op de tekst daarvan, aan de oude gebruiksvergunning uit 1969 is gerelateerd. Een en ander kan niet afdoen aan het feit dat de persoonsgebonden gebruiksvergunning slechts van kracht was zolang de firma, als houder daarvan, eigenaar was van het perceel.
22. Ook op grond van de (privaatrechtelijke) huurovereenkomst tussen eiseres 2 en de Staat kunnen eisers in deze procedure geen projectplan dat voorziet in een betonnen damwand afdwingen. Als er al een verplichting tot het realiseren van een betonnen damwand zou volgen uit de huurovereenkomst, dan moeten eisers dit afdwingen via de burgerlijke rechter.
23. Tot slot vindt de rechtbank het niet onredelijk dat het college geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de bijdrage die eisers leveren aan de verduurzaming van het goederenvervoer. Het college heeft in redelijkheid mee kunnen wegen dat eisers via de ‘meekoppelkans’ alsnog kunnen bewerkstelligen dat er een betonnen damwand wordt geplaatst. Dat eisers in dat geval de meerprijs van € 1.000,-- per strekkende meter moeten betalen en een nieuwe gebruiksvergunning moeten aanvragen, is een logisch gevolg van het gegeven dat het college niet verplicht is om in het projectplan te voorzien in een betonnen damwand. Dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, volgt de rechtbank dan ook niet.

Conclusie

24. Gelet op het voorgaande slagen de overige beroepsgronden van eisers niet. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond, en laat het projectplan in stand.
25. Vanwege het onder 18. geconstateerde motiveringsgebrek veroordeelt de rechtbank het college wel in de proceskosten die eisers in beroep hebben gemaakt. De rechtbank stelt de kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van de gemachtigde van eisers vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,--, onder een wegingsfactor 1).
26. De rechtbank bepaalt tot slot dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 371,-- aan eisers vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,--;
 bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 371,-- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. ing. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Chw van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na de genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid en onder a, en tweede lid van de Chw, jo. artikel 7.3 van Bijlage I bij de Chw.
2.Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, blz. 449-450 en blz. 496-497.
3.Artikel 1.6a van de Chw.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4349, en 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:410.
5.Onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).