ECLI:NL:RBMNE:2025:2807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
11592729 UE VERZ 25-71
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen na ongeldig ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, hierna te noemen [verzoeker], was in dienst bij [verweerster] en is op 13 januari 2025 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege ongerechtvaardigde werkweigering. De werknemer betwistte dit en verzocht om vernietiging van het ontslag, alsook om toekenning van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat, hoewel de werknemer niet correct had gehandeld door naar huis te gaan zonder te wachten op een vervanger, dit niet voldeed aan de criteria voor een dringende reden voor ontslag op staande voet. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer toe, inclusief de transitievergoeding en de billijke vergoeding, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11592729 \ UE VERZ 25-71 MS/1270
Beschikking van 11 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. L. van der Horst,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. S.S.S. Mahadew.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties,
- het verweerschrift met producties,
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De zaak is gevoegd behandeld met de procedure 11592798 \ UE VERZ 25-72 tussen [verweerster] en [verzoeker] .
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verzoeker] was in dienst bij [verweerster] . [verweerster] heeft hem op staande voet ontslagen. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is en wijst het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding toe.

3.De boordeling

Inleiding
3.1.
[verzoeker] is met ingang van 29 april 2024 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst, die éénmaal is verlengd, zou op 28 juni 2025 eindigen. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing. In de arbeidsovereenkomst is een tussentijds opzegbeding opgenomen.
3.2.
[verzoeker] werd door [verweerster] ingezet bij haar opdrachtgever [onderneming] in [plaats 3] . [onderneming] is een onderneming die consumentengoederen, zoals wasmachines, verhuurt. [verzoeker] was belast met het vervoer en de installatie van deze goederen.
3.3.
[verweerster] heeft [verzoeker] met een brief van 13 januari 2025 op staande voet ontslagen wegens ongerechtvaardigde werkweigering in de zin van artikel 7:678 lid 2 onder j van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.4.
[verzoeker] heeft met een brief van 22 januari 2025 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en heeft [verweerster] gesommeerd de arbeidsovereenkomst te herstellen. [verweerster] heeft het ontslag op staande voet echter gehandhaafd.
Het verzoek
3.5.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat geen sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Hij verzoekt in zijn verzoekschrift zowel primair als subsidiair het ontslag op staande voet te vernietigen, met toekenning van een aantal vergoedingen. Tegelijkertijd geeft hij aan dat hij geen voortzetting van het dienstverband wenst omdat de arbeidsverhouding met [verweerster] duurzaam is verstoord. Hij heeft bovendien sinds 2 april 2025 een andere baan. Het verzoek is hierdoor tegenstrijdig, omdat een geslaagd beroep op vernietiging van het ontslag op staande voet het gevolg heeft dat het dienstverband blijft voortbestaan. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven dat zijn verzoek zo moet worden begrepen, dat hij berust in het - volgens hem niet rechtsgeldig gegeven - ontslag op staande voet en in plaats van vernietiging het volgende verzoekt:
1.
primair:[verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een transitievergoeding en doorbetaling van loon gedurende de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten;
2.
subsidiair:[verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van loon gedurende de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
Het verweer
3.6.
[verweerster] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. [verweerster] stelt zich daarbij op het standpunt dat het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
Het verzoek is binnen de vervaltermijn ingediend
3.7.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoek tijdig ingediend.
Toetsingskader
3.8.
Beoordeeld moet worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Daarbij geldt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
3.9.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is, moet alleen vastgesteld worden of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 onder j BW is bepaald dat het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever een dringende reden voor ontslag kunnen zijn.
3.10.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De stelplicht en de bewijslast voor het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
De onderbouwing van de dringende reden door [verweerster]
3.11.
baseert het ontslag op staande voet in de ontslagbrief van 13 januari 2025 op ongerechtvaardigde werkweigering, omdat [verzoeker] die dag heeft geweigerd de hem opgedragen werkzaamheden uit te voeren. Dit heeft volgens [verweerster] geleid tot ernstige verstoring van de bedrijfsvoering.
3.12.
[verweerster] heeft toegelicht dat [verzoeker] op 13 januari 2025 met zijn collega de heer [A] (hierna: [A] ) was ingedeeld om een transport uit te voeren. Zij zijn samen vanuit het kantoor van [verweerster] in [plaats 2] naar het depot van [onderneming] in [plaats 3] gereden, maar omdat [A] ziek werd zijn zij teruggereden naar het kantoor in [plaats 2] . [A] is toen naar binnen gegaan om zich ziek te melden, terwijl [verzoeker] eerst nog in de bus bleef zitten. De planner heeft aan [A] gevraagd of hij aan [verzoeker] kon vragen zich bij hem te melden zodat de rit kon worden gecontinueerd. Dit heeft [A] aan [verzoeker] doorgegeven. Er was binnen 20 minuten een nieuwe bijrijder gevonden, waardoor de rit kon worden voortgezet. De vertraging zou daarom maximaal één uur bedragen. [verzoeker] heeft zich niet gemeld. Uit camerabeelden blijkt dat [verzoeker] wel 30 à 35 seconden in het gebouw aanwezig geweest om de sleutels van de bus in te leveren, maar dat hij vervolgens in zijn privé auto is gestapt en naar huis is gereden. De planner en de heer [B] , bestuurder van [verweerster] , hebben telefonisch met [verzoeker] gesproken om hem te vragen de rit alsnog te rijden. [verzoeker] is er daarbij voor gewaarschuwd dat hij op staande voet zou worden ontslagen als hij niet kwam opdagen. [verzoeker] heeft volgens [verweerster] gezegd dat hij geen zin had om de rit te rijden. Dit terwijl [verzoeker] wist dat de transportopdrachten aan strikte tijdschema’s vastzaten en de goederen op tijd bij de klant bezorgd moesten worden, omdat dit anders tot schadeclaims zou kunnen leiden. Volgens [verweerster] was de opdracht om de rit alsnog te rijden redelijk en heeft zij door de werkweigering van [verzoeker] schade geleden. Er is die dag ter vervanging van [verzoeker] nog een andere chauffeur gevonden, maar het was niet meer mogelijk de volledige route te rijden. [verweerster] heeft deze route niet bij haar opdrachtgever [onderneming] in rekening gebracht ter compensatie van de tekortkoming in de transportovereenkomst.
Het verweer van [verzoeker]
3.13.
betwist dat sprake is van werkweigering en stelt dat hij op 13 januari 2025 continu bereid en beschikbaar is geweest de werkzaamheden te hervatten. Het feit dat hij naar huis is gegaan doet daar volgens [verzoeker] niet aan af, omdat de afstand van [plaats 2] tot zijn huis maar 30 minuten rijden is. [verzoeker] stelt verder dat [verweerster] het beginsel van hoor en wederhoor niet goed heeft toegepast en dat het ontslag op staande voet disproportioneel is omdat [verweerster] ook had kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing.
3.14.
[verzoeker] heeft toegelicht dat hij, toen hij met [A] naar het kantoor in [plaats 2] terugreed, ervan uitging dat er op dat moment al een vervanger geregeld was. Aangekomen op het kantoor heeft hij 10 à 15 vijftien minuten gewacht op een vervanger, maar die kwam niet. Hij heeft een aantal keer geprobeerd met [verweerster] te bellen, maar kreeg geen gehoor. Hij is vervolgens naar huis vertrokken omdat het niet mogelijk was de route alleen af te maken. Toen hij thuis was gekomen, werd hij door de planner gebeld die aangaf dat er binnen 20 minuten een vervangende collega ter plaatse zou zijn zodat hij alsnog de route kon rijden. [verzoeker] heeft toen verzocht de route aan te passen omdat er al een achterstand was en deze zou kunnen oplopen tot 4 à 5 uur, waardoor de route pas om 23.00 uur zou kunnen eindigen. Dit was voor hem een probleem omdat zijn vriendin hoogzwanger was en hulp nodig had. Om die reden had hij vóór 13 januari 2025 al aan [verweerster] gevraagd of hij in de buurt mocht werken zodat hij als het nodig was snel naar huis zou kunnen gaan, maar daar heeft hij nooit een reactie op gehad. Hij is teruggebeld door [B] , die begon te schelden en te tieren. Toen [B] hier op verzoek van [verzoeker] niet mee stopte, heeft [verzoeker] de verbinding verbroken en een uur later teruggebeld. Hij kreeg echter geen gehoor en ontving later die dag per e-mail een brief waarbij hij op staande voet werd ontslagen. [verzoeker] stelt dat hij als gevolg van het ontslag op staande voet geen WW-uitkering heeft kunnen krijgen waardoor zijn bestaanszekerheid in gevaar is gekomen. Dat was net op het moment dat hij voor de eerste keer vader werd.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig
3.15.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hierna uit waarom.
3.16.
[verweerster] heeft gelijk dat [verzoeker] op 13 januari 2025 niet zomaar naar huis had mogen gaan. Het was begrijpelijk dat hij die dag door de vertraging die er al was in de stress zat omdat zijn vriendin hoogzwanger was en hij bang was dat hij pas heel laat zou thuiskomen als er verdere vertraging zou zijn. Maar hij had die ochtend bij het kantoor in [plaats 2] moeten blijven wachten tot hij de planner of een leidinggevende zag om dit probleem mee te bespreken. Dat heeft hij niet gedaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of [verzoeker] zich later die dag nog beschikbaar heeft gehouden om (een deel van) de route alsnog te rijden en hebben hierover verschillend verklaard. Of sprake is geweest van hardnekkige werkweigering als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 onder j BW staat daarom nog onvoldoende vast. Maar dit hoeft verder niet te worden onderzocht. Ook als er die dag sprake is geweest van hardnekkige werkweigering, levert het gedrag van [verzoeker] namelijk geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet, vanwege de volgende omstandigheden.
3.16.1.
[verweerster] heeft gesteld dat er in het verleden andere gevallen zijn geweest waarin [verzoeker] zich niet verantwoordelijk heeft gedragen en dat zij, toen dit op 13 januari 2025 weer het geval was, tot het ontslag op staande voet is overgegaan. De kantonrechter begrijpt dat [verweerster] hiermee bedoelt dat [verzoeker] een gewaarschuwd man was en dit de druppel was die de emmer deed overlopen. Maar dit hele feitencomplex heeft [verweerster] niet als een samenstel van ontslaggronden in haar brief van 13 januari 2025 opgenomen en dus kan die extra toelichting niet als een onderbouwing van het ontslag op staande voet dienen. In het midden kan dus blijven of die gedragingen er zijn geweest en wat de context daarvan was.
3.17.
[verzoeker] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op 13 januari 2025 in een stressvolle situatie verkeerde, omdat zijn vriendin hoogzwanger was en hij snel naar huis wilde kunnen gaan als dat nodig was. [verweerster] heeft erkend dat [verzoeker] eerder al had gevraagd of hiermee bij het plannen van de ritten rekening kon worden gehouden. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij het verzoek van [verzoeker] aan [onderneming] had doorgegeven omdat [onderneming] de planning doet, maar dat het verzoek in de praktijk moeilijk was te realiseren. [verweerster] had vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap echter ook een eigen verantwoordelijkheid om aan het - op zich redelijke - verzoek van [verzoeker] om zijn werk tijdelijk aan te passen zo veel mogelijk tegemoet te komen. Niet is komen vast te staan dat [verweerster] die dag aan [verzoeker] duidelijk heeft gemaakt dat zij het werk zo zou aanpassen dat hij niet te laat thuis zou zijn en meteen naar huis zou kunnen gaan als dat nodig was. Dit betekent dat de frustratie en stress van [verzoeker] bij [verweerster] bekend was en zij diens reactie op het verzoek de rit te hervatten vanuit zijn emoties had moeten wegen en daarop anders had moeten reageren dan zij heeft gedaan.
3.18.
Het ontslag op staande voet was kortom een te zware sanctie. [verweerster] had in de gegeven omstandigheden met een officiële waarschuwing kunnen volstaan. Zeker omdat [verzoeker] zijn eerste kind verwachtte en hij als gevolg van het ontslag op staande voet geen inkomsten zou hebben uit salaris of WW. De conclusie luidt daarom dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
3.19.
[verzoeker] verzoekt geen vernietiging van het ontslag op staande voet, maar in plaats daarvan om toekenning van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en doorbetaling van loon gedurende de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verzoeker] hiermee een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW bedoelt.
Toewijzing transitievergoeding
3.20.
Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel, als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Hiervan is echter geen sprake. [verweerster] wordt daarom veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, uitgaande van een einde dienstverband op 13 januari 2025. Partijen hebben in deze procedure onvoldoende informatie gegeven over de hoogte van het loon van [verzoeker] . De kantonrechter gaat ervan uit dit tussen partijen niet in geschil is en dat [verweerster] de transitievergoeding zelf zal berekenen met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:673 BW en het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding.
Toewijzing gefixeerde schadevergoeding
3.21.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onterecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. De arbeidsovereenkomst bevat een tussentijds opzegbeding. Op grond van de cao gold voor [verweerster] een opzegtermijn van één maand en moet worden opgezegd tegen het einde van de maand. [verweerster] zal daarom worden veroordeeld om aan [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding te betalen ter hoogte van zijn loon vanaf 13 januari 2025 tot en met 28 februari 2025.
Toewijzing billijke vergoeding
3.22.
Omdat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, heeft [verzoeker] in beginsel op grond van artikel 7:681 BW aanspraak op een billijke vergoeding. Als uitgangspunt geldt dat de hoogte van de billijke vergoeding vooral bepaald wordt door de mate van het ernstig verwijtbare handelen en nalaten van de werkgever. Daarbij heeft de kantonrechter de mogelijkheid om de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de omstandigheden van het geval.
3.23.
De kantonrechter weegt bij het vaststellen van de billijke vergoeding mee dat [verzoeker] zelf ook verwijtbaar (maar niet ernstig verwijtbaar) heeft gehandeld door op 13 januari 2025 zonder voorafgaand overleg met [verweerster] naar huis te vertrekken en dat hij al deels is gecompenseerd voor het verwijtbare handelen van [verweerster] door de toekenning van de gefixeerde schadevergoeding over de periode vanaf 13 januari 2025 tot en met 28 februari 2025. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vanaf 2 april 2025 een andere, betere baan heeft. Hij heeft vanaf dat moment dus geen inkomensschade meer geleden. De kantonrechter vindt een vergoeding ter hoogte van zijn loon over de periode van 1 maart 2025 tot en met 1 april 2025 daarom billijk. Dit bedrag zal als billijke vergoeding worden toegewezen.
Kosten
3.24.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW te betalen, uitgaande van een einde dienstverband van 13 januari 2025;
4.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding te betalen ter hoogte van zijn loon over de periode vanaf 13 januari 2025 tot en met 28 februari 2025;
4.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen ter hoogte van zijn loon over de periode vanaf 1 maart 2025 tot en met 1 april 2025;
4.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.