ECLI:NL:RBMNE:2025:2822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
24/4067
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering. Eiseres, die tot haar ziekmelding op 21 juli 2023 als klantenservicemedewerker werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat zij vanaf 17 oktober 2023 weer geschikt zou zijn voor haar eigen werk. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het beroep van eiseres. Tijdens de zitting op 3 december 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend voor verduidelijking van een standpunt van eiseres. De rechtbank heeft uiteindelijk op 1 mei 2025 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet kan aantonen dat haar beperkingen zijn onderschat door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de toename van klachten van eiseres niet objectiveerbaar is en dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing zijn. De rechtbank volgt dit oordeel en stelt vast dat eiseres met de huidige medische informatie niet in aanmerking komt voor een Ziektewet-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beëindiging van de Ziektewet-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindigen van haar Ziektewet-uitkering.
1.1.
Eiseres heeft 24 uur per week gewerkt als klantenservicemedewerker tot haar ziekmelding op 21 juli 2023. Op 14 september 2023 is haar arbeidsovereenkomst beëindigd. Vanaf dat moment heeft het Uwv aan eiseres een Ziektewet-uitkering toegekend. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat eiseres vanaf 17 oktober 2023 weer geschikt is voor haar eigen werk en dus geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering.
1.2.
Hiertegen heeft eiseres bezwaar ingediend. Het Uwv heeft dit bezwaar in het besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard, waardoor de beëindiging van de Ziektewet-uitkering in stand is gebleven.
1.3.
Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv.
1.5.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend, omdat zij verduidelijking wilde van het Uwv over een standpunt dat eiseres op zitting naar voren bracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd. Gemachtigde van eiseres heeft aangegeven niet te willen reageren. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 25 maart 2025 gesloten.

Toetsingskader

2. Eiseres heeft recht heeft op een uitkering als rechtstreeks en objectief medisch vaststaat dat zij door ziekte ongeschikt is voor haar werk. [1]
2.1.
Bij de beoordeling van het besluit van het Uwv is van belang dat het zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiseres aanvoert (en zo nodig aannemelijk maakt) dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling geldt dat eiseres in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan door de (verzekerings-)artsen van het Uwv is aangenomen. Zij zal dat standpunt moeten onderbouwen. Het gevoel en de beleving van eiseres zijn hierbij niet doorslaggevend. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van het Uwv van 19 april 2024. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Zijn de beperkingen van eiseres onderschat?
4. Eiseres voert aan dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij vindt namelijk dat haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen maken dat zij ongeschikt is voor haar eigen werk. Ook vindt zij in tegenstelling tot de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de toename van haar beperkingen sinds haar Eerstejaars Ziektewetbeoordeling in 2020 objectief is vast te stellen. Uit haar dagverhaal en uit de medische stukken volgt namelijk dat haar klachten op 17 oktober 2023 zwaarder zijn dan ten tijde van haar Eerstejaars Ziektewetbeoordeling in 2020. Door een medische fout heeft zij veel klachten en deze zijn de afgelopen jaren in hevigheid toegenomen. Ze heeft dagelijks veel pijn en is zeer vermoeid. Hierdoor heeft ze psychische problemen. Zij kan niet goed met computers werken of lang naar een beeldscherm kijken. Op zitting voert zij ook aan dat zij vaak en onverwachts naar de wc moet tijdens telefoongesprekken met klanten. De spanning van omgaan met boze klanten verergert haar klachten. Deze klachten maken dat zij veel moet rusten en niet in staat is om 24 uur per week te werken.
4.1.
Het Uwv vindt dat eiseres geschikt is voor haar eigen werk. Het Uwv verwijst daarbij naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2024. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich aangesloten bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft geoordeeld dat de beperkingen sinds de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling van eiseres niet zijn gewijzigd, omdat een toename van klachten niet objectiveerbaar is. Daarom neemt de primaire verzekeringsarts de beperkingen over die zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling van eiseres.
4.2.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de zitting om verduidelijking gevraagd aan het Uwv, omdat in de rapportage nog niet was meegenomen dat eiseres tijdens het voeren van telefoongesprekken met klanten vaak en onverwachts naar de wc moet gaan. Daardoor kan zij deze gesprekken niet afmaken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop aangegeven dat het wc-bezoek van eiseres geen invloed heeft op de geschiktheid voor haar eigen werk. Eiseres kan hiervoor behandeld worden en ze kan incontinentiemateriaal gebruiken. Verder had eiseres tijdens het werk de beschikking over een wc, want zij werkte thuis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er bovendien op gewezen dat deze klacht niet aan de orde is gekomen tijdens de bezwaarprocedure en ook niet blijkt uit de informatie van de huisarts.
4.3.
De beroepsgrond van eiseres over de onderschatting van haar beperkingen slaagt niet. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.4.
De rechtbank spitst haar oordeel toe op de vraag of de toename van klachten van eiseres sinds haar Eerstejaars Ziektewetbeoordeling in 2020 objectiveerbaar is. Dit is belangrijk omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat deze toename niet objectiveerbaar is en dat daarom voor eiseres de beperkingen gelden zoals opgenomen in de functionelemogelijkhedenlijst van 27 augustus 2020.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Want de rechtbank kan volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de gestelde toename van klachten van eiseres niet objectiveerbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de gestelde toename van klachten niet wordt verklaard door nieuwe medische feiten en dus niet objectiveerbaar is. De rechtbank is het met de verzekeringsarts bezwaar en beroep eens dat dat uit de medische stukken geen ander beeld naar voren komt dan tijdens de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep mag uitgegaan van de beperkingen die zijn opgenomen in de functionelemogelijkhedenlijst van haar Eerstejaars Ziektewetbeoordeling. Daarin zijn beperkingen aangenomen voor de noodzaak van een toilet in de buurt en afwisselend werken, buigen, tillen, zwaar tillen, lopen, dragen, traplopen, staan, geknield en gebogen werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat eiseres met deze beperkingen in staat moet zijn om 24 uur per week thuis als klantenservicemedewerker te werken. Ook dat oordeel kan de rechtbank volgen.
4.6.
De rechtbank vindt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom het onverwachte wc-gebruik van eiseres niet leidt tot een andere uitkomst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt namelijk dat eiseres thuis werkt en daar een toilet heeft, dat zij nog kan worden behandeld en dat zij incontinentiemateriaal kan gebruiken.
Krijgt eiseres met dezelfde diagnoses nooit een Ziektewet-uitkering?
5. Eiseres voert aan dat zij door de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij een eventuele volgende periode van ziekte nooit recht zal hebben op een Ziektewet- of een andere arbeidsongeschiktheidsuitkering. Want volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de toename van klachten niet objectiveerbaar en zullen haar beperkingen dus niet toenemen. Daarom kan zij zonder een nieuwe diagnose nooit een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen. Het Uwv bevestigt op zitting dat eiseres onder dezelfde omstandigheden geen Ziektewet-uitkering kan krijgen. Maar dat maakt niet dat het Uwv tot een ander oordeel komt.
5.1.
Ondanks dat eiseres met de huidige medische informatie niet snel voor een eventuele toekomstige arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking zal komen, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de Ziektewet-uitkering mag weigeren. Uit de wet volgt namelijk dat objectief moet vaststaan dat eiseres als gevolg van ziekte haar werk niet kan doen. Het Uwv moet dan ook iedere aanvraag voor een Ziektewet-uitkering aan dit vereiste toetsen. Dat neemt niet weg dat nieuwe medische informatie tot een ander oordeel van een verzekeringsarts kan leiden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eiseres slaagt niet. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Van Wambeke, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025.
de rechter de griffier (de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 19 Ziektewet.