ECLI:NL:RBMNE:2025:2835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/1618
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het rijverbod opgelegd door de RDW voor een bromfiets wegens overschrijding van de maximumconstructiesnelheid

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de directie van de RDW. Eiser had beroep aangetekend tegen een besluit van de RDW, dat hem verbood om met zijn bromfiets te rijden op de weg. Dit verbod was opgelegd omdat de bromfiets niet voldeed aan de eisen van de Wegenverkeerswet 1990, specifiek vanwege een overschrijding van de maximumconstructiesnelheid. De RDW had op 19 februari 2025 het bezwaar van eiser tegen dit besluit afgewezen. Tijdens de zitting op 13 mei 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de RDW aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de RDW in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid om het rijverbod op te leggen, en dat het algemeen belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser. Eiser erkende dat zijn bromfiets te snel kon rijden, maar betwistte de redelijkheid van het opgelegde verbod. De rechtbank oordeelde dat de RDW terecht het rijverbod had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en zijn griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier L.E. Mollerus.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1618

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de directie van de RDW, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Thomas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de RDW om voor zijn voertuig met kenteken [kenteken] (de bromfiets) een verbod om te rijden op de weg op te leggen en te bepalen dat eiser pas na goedkeuring door de RDW weer met de bromfiets op de weg mag rijden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 februari 2025 op het bezwaar van eiser is de RDW bij dat besluit gebleven.
1.2.
De RDW heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 19 februari 2025 op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de RDW.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van de RDW om op grond van artikel 48 lid 7 Wegenverkeerswet 1990 (Wvw) in samenhang met artikel 38, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Kentekenreglement te bepalen dat met een te naam gesteld voertuig niet op de weg mag worden gereden, een discretionaire bevoegdheid betreft, waardoor de RDW bij het al dan niet toepassen van deze bevoegdheid beoordelingsruimte heeft.
3. Gelet daarop moet de rechtbank toetsen of de RDW in redelijkheid van haar bevoegdheid een rijverbod op te leggen gebruik heeft kunnen maken.
4. De rechtbank is van oordeel dat de RDW dat in redelijkheid heeft kunnen doen en dat het beroep ongegrond is.
5. De politie, eenheid Midden-Nederland (politie), heeft namelijk op 13 december 2024 geconstateerd dat uw bromfiets niet voldoet aan de bij of krachtens de Wvw vastgestelde eisen, omdat sprake is van een overschrijding van de maximumconstructiesnelheid.
6. Uit een meting met een bromfietsrollentestbank is gebleken dat de bromfiets een maximum constructiesnelheid heeft van 74 km/u. De gecorrigeerde maximum constructie snelheid was 66 km/u, terwijl de toegestane maximum snelheid volgens artikel 5.6.8, eerste lid van de Regeling voertuigen 50 km/u is. Er is dus sprake van een overschrijding van de toegestane maximum constructiesnelheid van 16 km/u.
7. De politie heeft dit op 13 december 2024 aan de RDW gemeld (een zogenaamde WOK-melding – Melding onder Keuring). Daarop heeft de RDW het verbod uitgevaardigd om op uw bromfiets te rijden totdat deze weer voldoet en goedgekeurd is.
8. Eiser erkent dat zijn bromfiets zo snel kan rijden en dat dat in strijd is met de van toepassing zijnde regelgeving. In zoverre is de bevoegdheid van de RDW om het rijverbod op te leggen, niet in schil. Eiser vindt echter dat de RDW niet in redelijk van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Eiser is van mening dat het niet veilig is om slechts met 45 tot 50 km per uur de weg op te gaan. Dat zorgt voor een onveilige verkeerssituatie nu andere weggebruikers sneller rijden. De wet zou aangepast moeten worden. Eiser is verder van mening dat het niet redelijk is om het rijverbod op te leggen nu hij in het verleden door het systeem (de overheid) niet rechtvaardigt is behandeld en daar nu nog last van heeft.
9. De rechtbank is van oordeel dat de RDW het algemeen belang van de verkeersveiligheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het individuele belang van eiser. Het rijverbod is een logisch gevolg van de waarneming van de politie, die maakt dat het gevaarlijk is om met een opgevoerde brommer de weg op te gaan, zowel voor eiser zelf, als voor andere weggebruikers. Dat het voor eiser persoonlijk juist niet veilig voelt, omdat auto’s soms harder rijden, maakt dat niet anders. De wetgever heeft op dit punt bewust een afweging gemaakt over de verkeersveiligheid en de daarvoor toe te passen maximum snelheid voor de verschillende voertuigen. Dat eiser in het verleden door het systeem (de overheid) niet rechtvaardigt is behandeld, is hoe vervelend voor eiser ook en zonder aan de ernst van wat in het verleden is gebeurd te willen afdoen, niet een belang dat de RDW hier heeft kunnen meewegen.

Conclusie en gevolgen

10. Eiser krijgt geen gelijk. Hij krijgt zijn griffierecht daarom niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat ook geen aanleiding.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.