ECLI:NL:RBMNE:2025:2837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
C/16/585958 / JL RK 24-960 C/16/588474 / JL RK 25-90
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 mei 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1 (voornaam)], [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)]. De kinderrechter had eerder, op 11 februari 2025, de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 juni 2025 en een machtiging verleend voor uithuisplaatsing bij de vader. De GI verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De reden hiervoor was dat de zorgen om de minderjarigen voldoende waren weggenomen, omdat de moeder zelf hulpverlening had ingeschakeld en bekostigd. De kinderrechter merkte op dat de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling onvoldoende van de grond was gekomen, mede door financieringsproblemen van de gemeente en een gebrek aan vertrouwen van de ouders in de hulpverlening. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel de situatie nog pril was, de positieve ontwikkelingen voldoende waren om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De ouders hebben nu de verantwoordelijkheid om zelf tijdig hulpverlening in te schakelen indien de zorgen weer toenemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummers: C/16/585958 / JL RK 24-960
Zaaknummers: C/16/588474 / JL RK 25-90
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 februari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] en verlengd tot 13 juni 2025. Ook heeft de kinderrechter bij voornoemde beschikking een machtiging verleend om [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader tot 13 juni 2025. Het meer of anders gevraagde is aangehouden.
1.2.
De kinderrechter heeft nadien kennisgenomen van de brief van de GI met bijlagen van 23 mei 2025.
1.3.
Op 27 mei 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader bijgestaan door een tolk;
- de moeder;
- [A] namens de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben apart van elkaar een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] wonen bij de moeder, maar verblijven middels een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader.

3.Het verzoek

De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] bij de vader te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 februari reeds beslist over de periode tot 13 juni 2025. De kinderrechter moet dus nog beslissen over de resterende acht maanden, te weten tot 13 februari 2026.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft naar voren gebracht dat de kinderen inmiddels weer bij de moeder wonen en dat een machtiging tot uithuisplaatsing daarom niet langer noodzakelijk is. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is wel nog noodzakelijk nu de verbeteringen in de situatie nog maar pril zijn. De afgelopen periode is het niet gelukt om hulpverlening in te zetten, mede omdat de gemeente [gemeente] de hulp niet heeft willen financieren, maar ook omdat het lastig is gebleken om een vertrouwensband met de ouders op te bouwen. Het is de bedoeling dat Thuis Op Maat (TOM) wordt ingezet, een intensief hulpverleningstraject, om meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij beide ouders en om hen handvatten bieden in de opvoeding van pubermeiden. Ook kan de door de moeder ingezette hulpverlening door een psycholoog in dat traject overgenomen worden, zodat zij de kosten hiervoor niet hoeft te dragen.
4.2.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk vindt. De moeder heeft namelijk zelf een psycholoog ingeschakeld voor zichzelf en [minderjarige 1 (voornaam)] . [minderjarige 2 (voornaam)] staat hiervoor op de wachtlijst. De moeder vindt het belangrijk dat er geen wisseling van hulpverleners komt, nu [minderjarige 1 (voornaam)] een vertrouwensband heeft met de psycholoog. De moeder betaalt de kosten voor de psycholoog liever zelf, zodat zij zeker weet dat deze hulp doorgang blijft vinden. De moeder heeft namelijk geen vertrouwen in hulp die via de gemeente ingezet moet worden, omdat eerder al gebleken is dat dit niet lukt.
4.3.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk vindt. Net als de moeder vindt hij het belangrijk dat de hulpverlening die nu is ingezet voor [minderjarige 1 (voornaam)] doorgang vindt. Verder heeft de vader geen behoefte aan meer hulpverlening. De vader ervaart nu meer rust, heeft goed contact met de kinderen en ook het contact met de moeder is verbeterd.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter wijst het resterende deel van het verzoek af. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] niet worden verlengd. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom deze beslissing is genomen.
5.2.
Er is sprake van een positieve ontwikkeling. Ten tijde van de vorige beschikking in februari jl. waren de spanningen en conflicten in de thuissituatie van de moeder zo hoog opgelopen dat de kinderen voorlopig bij de vader moesten wonen, maar inmiddels wonen de kinderen weer bij de moeder. De moeder is tot rust gekomen en de zorgen om het psychische welzijn van [minderjarige 1 (voornaam)] zijn afgenomen. Ook lijkt de communicatie tussen de ouders te zijn verbeterd.
5.3.
Hoewel de zorgen groot zijn geweest en de positieve ontwikkeling nog pril is, acht de kinderrechter verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader niet meer noodzakelijk. Binnen de ondertoezichtstelling is de hulpverlening, met name in de beginfase, onvoldoende tot stand gekomen. Dit was mede het gevolg van een gebrek aan vertrouwen bij de ouders, maar ook wegens financieringsproblemen bij de gemeente [gemeente] . Dit heeft het wantrouwen van de ouders in de hulpverlening vanuit de gemeente versterkt, waardoor zij nu ook afwijzend tegenover het door de GI voorgestelde TOM-traject staan. Daartegenover staat dat moeder op eigen initiatief hulpverlening heeft ingeschakeld, zowel voor zichzelf als voor [minderjarige 1 (voornaam)] , en [minderjarige 2 (voornaam)] hiervoor heeft aangemeld. [minderjarige 1 (voornaam)] ervaart deze hulp als positief en moeder geeft aan meer rust te ervaren. De kinderrechter deelt de zorg van de GI of deze hulpverlening voldoende is om de zorgen over de kinderen en de situatie waarin zij opgroeien volledig en bestendig weg te nemen, maar heeft op dit moment voldoende vertrouwen dat moeder de ingezette hulp zal voortzetten en – indien nodig – aanvullende hulp zal zoeken.
5.4.
Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing af. Dit brengt met zich dat er een grote verantwoordelijkheid op de ouders rust om zelf tijdig hulpverlening in te schakelen wanneer de zorgen onverhoopt weer toenemen. De kinderrechter geeft vader in overweging om te onderzoeken of ook hij baat kan hebben bij (opvoedkundige) ondersteuning

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025 door
mr. L.P. de Haas, kinderrechter, in aanwezigheid van M.R. Meijn als griffier, en op schrift gesteld op
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.