In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 mei 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1 (voornaam)], [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)]. De kinderrechter had eerder, op 11 februari 2025, de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 juni 2025 en een machtiging verleend voor uithuisplaatsing bij de vader. De GI verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De reden hiervoor was dat de zorgen om de minderjarigen voldoende waren weggenomen, omdat de moeder zelf hulpverlening had ingeschakeld en bekostigd. De kinderrechter merkte op dat de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling onvoldoende van de grond was gekomen, mede door financieringsproblemen van de gemeente en een gebrek aan vertrouwen van de ouders in de hulpverlening. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel de situatie nog pril was, de positieve ontwikkelingen voldoende waren om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De ouders hebben nu de verantwoordelijkheid om zelf tijdig hulpverlening in te schakelen indien de zorgen weer toenemen.