ECLI:NL:RBMNE:2025:2855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
11623156 \ ME VERZ 25-38 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om billijke vergoeding na niet-verlenging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst wegens zwangerschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van een werkneemster, hierna te noemen [verzoekster], die een billijke vergoeding eiste na het niet verlengen van haar tijdelijke arbeidsovereenkomst. [verzoekster] was sinds 1 augustus 2022 in dienst bij [gedaagde] en had haar zwangerschap op 13 februari 2024 gemeld. De arbeidsovereenkomst was oorspronkelijk verlengd tot 1 augustus 2024, maar [gedaagde] besloot deze niet voort te zetten, wat [verzoekster] als een verboden onderscheid wegens zwangerschap beschouwde. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van verboden onderscheid, omdat de twijfels over het functioneren van [verzoekster] al vóór haar zwangerschap bestonden. De werkgever had de vrijheid om te beslissen over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst en de kantonrechter concludeerde dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen niet op de zwangerschap was gebaseerd. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoekster] af, maar compenseerde de proceskosten vanwege gebrekkige communicatie van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11623156 \ ME VERZ 25-38 BW 31650
Beschikking van 13 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. Y.A. Brunnekreef,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- het verzoekschrift met 11 producties (binnengekomen op 30 maart 2025),
- het verweerschrift met 15 producties (d.d. 12 mei 2025).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2025. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Brunnekreef. Namens [gedaagde] zijn de heer [A] (Manager [.] ) en mevrouw [B] (P&O adviseur) verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Beide gemachtigden hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen besproken is tijdens de zitting.
1.3.
Tijdens de zitting is bepaald dat uiterlijk op 13 juni 2025 uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verzoekster] is vanaf 1 augustus 2022 in dienst bij [gedaagde] op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. In eerste instantie werkte [verzoekster] als Klantconsulent. Per 14 november 2022 is [verzoekster] de functie van Wijkbeheerder gaan uitoefenen. Per 1 augustus 2023 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor de duur van een jaar. In een verslag van een beoordelingsgesprek van 19 december 2023 heeft de manager van [verzoekster] vermeld veel in haar te zien, maar hij merkt in datzelfde verslag ook op dat [verzoekster] voor hem nog wel onzichtbaar is.
Op 13 februari 2024 heeft [verzoekster] laten weten dat zij zwanger is. Vanaf april 2024 heeft [verzoekster] een nieuwe manager gekregen. In de overdracht van de voormalig manager naar de nieuwe manager staat onder meer:
“ [verzoekster (voornaam)] werkt hier nu ruim 1.5 jaar, eerste halfjaar op het KCC maar nu bijna 1 jaar als Wijkbeheerder. Ze had hier geen ervaring mee en is eigenlijk niet of nauwelijks ingewerkt. Ze klampt zich vast aan [C (voornaam)] en vormen al een koppeltje. Ik heb haar leren kennen als een stil persoon die je nauwelijks ziet of hoort en die veel vragen stelt. Daarnaast ben ik 2 x met haar mee geweest de wijk in, maar ik twijfel echt of ze de “ogen en het bloed” heeft om wijkbeheerder te zijn. Ze is niet echt communicatief naar nieuwe huurders, wel als ze mensen al kent, en een beetje in zichzelf gekeerd. Daar is nog veel werk aan de winkel, maar ze is zwanger en gaat met verlof rond begin juli 2024. 1 maand voordat haar tijdelijk contract afloopt. Ik hoop dat jij in de periode dat je er bent je een goed beeld kunt vormen van haar om te zien of je het dienstverband door zet of niet.”
Op 22 mei 2024 is in een gesprek tussen [verzoekster] , haar directe collega en haar manager afgesproken dat haar arbeidsovereenkomst wordt verlengd tot 1 februari 2025. Op 21 juni 2024 is [verzoekster] met zwangerschapsverlof gegaan. Op 22 oktober 2024 heeft [gedaagde] aan [verzoekster] laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet.
2.2.
In deze procedure vraagt [verzoekster] om een billijke vergoeding, omdat zij meent dat [gedaagde] verboden onderscheid heeft gemaakt door haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen wegens zwangerschap. Zij maakt primair aanspraak op een billijke vergoeding van € 40.000,00 en subsidiair op een vervangende schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW. [gedaagde] betwist uitdrukkelijk dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet heeft verlengd wegens zwangerschap en meent dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen.
2.3.
De kantonrechter wijst de verzoeken af en legt dat hierna uit.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die ter beoordeling voorligt is of het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] een verboden onderscheid oplevert wegens zwangerschap als bedoeld in artikel 7:646 lid 1 BW. De kantonrechter is van oordeel dat daar geen sprake van is en zal dat hierna uitleggen.
Toetsingkader
3.2.
Op grond van artikel 7:646 lid 1 BW mag de werkgever geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het verstrekken van onderricht aan de werknemer, in de arbeidsvoorwaarden, bij de arbeidsomstandigheden bij de bevordering en bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst, waar hier sprake van is, valt daar ook onder.
Lid 5, sub b bepaalt dat sprake is van direct onderscheid indien een persoon op grond van geslacht op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, met dien verstande dat onder direct onderscheid mede wordt verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.
3.3.
Uit artikel 6a Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen blijkt dat de werknemer die meent dat sprake is van het maken van verboden onderscheid, de feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, waarna de werkgever moet bewijzen dat niet in strijd met gelijke behandelingswetgeving is gehandeld.
Er is geen sprake van verboden onderscheid
3.4.
[verzoekster] meent dat [gedaagde] haar dienstverband niet heeft omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat zij zwanger is. [verzoekster] meent dat de arbeidsovereenkomst, als zij niet zwanger zou zijn, was voortgezet voor onbepaalde tijd. Volgens [verzoekster] is er bij [gedaagde] een kentering opgetreden vanaf 13 februari 2024, de dag dat [verzoekster] heeft verteld dat zij zwanger is.
3.5.
Volgens [gedaagde] heeft de zwangerschap van [verzoekster] geen rol gespeeld bij de beslissing om haar arbeidsovereenkomst niet om te zetten naar onbepaalde tijd. [gedaagde] heeft toegelicht dat er al voor de zwangerschap van [verzoekster] twijfels waren over haar functioneren in de functie van Wijkbeheerder. Toen [A] in april 2024 als Manager is begonnen op de afdeling van [verzoekster] bleek hem uit de overdracht van zijn voorganger dat hij nog twijfels had over het functioneren van [verzoekster] . Daarom is volgens [gedaagde] ook gekozen voor een derde tijdelijke verlenging van de arbeidsovereenkomst en ook omdat [A] enige tijd nodig zou hebben zich een beeld van [verzoekster] te kunnen vormen.
3.6.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het in beginsel tot de vrijheid van de werkgever behoort om te beslissen of zij een tijdelijke arbeidsovereenkomst al dan niet voortzet.
3.7.
Volgens [verzoekster] heeft zij altijd uitstekend gefunctioneerd en is er altijd tegen haar gezegd dat er een mooie toekomst voor haar bij [gedaagde] zou zijn en is hierin plots een verandering opgetreden nadat zij had verteld dat ze zwanger was. [gedaagde] heeft diverse stukken overgelegd waaruit blijkt dat er in elk geval al voor het moment van het besluit om de arbeidsovereenkomst voor zes maanden te verlengen al enige twijfel bestond over het functioneren van [verzoekster] en dat die twijfel bij de beoordeling in december 2023 is uitgesproken door de toenmalige manager van [verzoekster] . Juist is ook dat er verder in die beoordeling vrijwel uitsluitend positieve waardering voor [verzoekster] wordt uitgesproken, maar uit de beoordeling blijkt wel dat de manager op dat moment nog niet volledig overtuigd was van het functioneren van [verzoekster] . [verzoekster] heeft tijdens de zitting ook erkend dat de voormalige manager omstreeks december 2023 richting haar heeft uitgesproken dat zij voor hem niet zichtbaar is, dat hij toen onder meer heeft gezegd dat zij voor hem een black box was en dat hij naar aanleiding daarvan twee keer met haar heeft meegelopen in de wijk om meer inzicht te krijgen in het doen en laten van [verzoekster] als wijkbeheerder. Die twijfels bestonden bij [gedaagde] dus al voordat [verzoekster] haar zwangerschap aan [gedaagde] bekend had gemaakt.
3.8.
Vast staat ook dat de voormalig manager van [verzoekster] bij de overdracht naar [A] heeft medegedeeld dat hij twijfels had over het functioneren van [verzoekster] . [verzoekster] heeft er op gewezen dat zij dat niet wist en dat haar voormalig manager in de overdracht naar [A] heeft gesproken over haar zwangerschap en dat dit haar vermoeden van de niet verlenging wegens zwangerschap bevestigd. De kantonrechter volgt [verzoekster] in dat laatste punt niet, omdat de reden dat de zwangerschap van [verzoekster] in die overdracht wordt genoemd onmiskenbaar samenhangt met de periode waarin [A] zich nog een beeld van haar functioneren kan vormen (zie het geciteerde onder rechtsoverweging 2.1). Wel is de kantonrechter het met [verzoekster] eens dat [gedaagde] onvoldoende transparant is geweest in haar communicatie naar [verzoekster] over de twijfels die zij had over het functioneren van [verzoekster] . Weliswaar heeft de voormalig manager zich eerder uitgesproken over de onzichtbaarheid van [verzoekster] , maar is hij verder uitsluitend positief geweest over haar, terwijl hij vervolgens wel duidelijk zijn twijfels over [verzoekster] kenbaar heeft gemaakt aan de opvolgend manager.
3.9.
Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat de tijdelijke verlenging van zes maanden per
1 augustus 2024 is afgesproken, omdat [A] pas in april 2024 is begonnen en zich nog een beeld moest vormen over haar functioneren. [verzoekster] heeft benadrukt dat zij feitelijk die kans helemaal niet heeft gehad, omdat zij vanaf juni 2024 met zwangerschapsverlof is gegaan en nog voor zij weer aan het werk zou gaan in november 2024 al aan haar is meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet.
De kantonrechter is het met [verzoekster] eens dat een verlenging van een jaar hier meer op zijn plaats had geleken, omdat [verzoekster] dan daadwerkelijk nog de kans zou hebben gehad haar manager te overtuigen haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven. [gedaagde] had echter wel de vrijheid te kiezen voor een verlenging van slechts zes maanden. Daarover heeft [gedaagde] ook uitgelegd dat zij er vanuit ging in de periode na het verlof een voldoende beeld te kunnen vormen van het functioneren van [verzoekster] .
Dit moment is echter niet afgewacht door [gedaagde] , omdat tijdens het zwangerschapsverlof van [verzoekster] meerdere zaken over het functioneren van [verzoekster] naar voren zijn gekomen die de doorslag hebben gegeven de arbeidsovereenkomst niet te verlengen, door welke verlenging een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. Dat volgt ook uit de diverse stukken die [gedaagde] heeft verstrekt. Daarbij ging het met name om het niet administreren of (onvolledig) overdragen van zaken en dat heeft bij [gedaagde] de doorslag gegeven om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet te verlengen.
[gedaagde] heeft dat besluit naar het oordeel van de kantonrechter ook mogen nemen, omdat zij als werkgever in principe de vrijheid heeft haar eigen afweging te maken of zij al dan niet een arbeidsovereenkomst met een werknemer wil verlengen.
3.10.
Voor [verzoekster] is de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet meer voort te zetten, al voordat zij weer zou hervatten na haar verlof, door de gebrekkige communicatie daarover wel onverwachts gekomen. Dat [verzoekster] daardoor het gevoel heeft gekregen dat dit te maken zou kunnen hebben met haar zwangerschap, is daarom wel voorstelbaar. Echter dat een verband bestaat tussen het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en de zwangerschap heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd en [gedaagde] heeft geobjectiveerd dat dit verband niet bestaat.
De proceskosten worden gecompenseerd
3.11.
Hoewel [verzoekster] in het ongelijk is gesteld, zal de kantonrechter bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, gelet op de gebrekkige communicatie vanuit [gedaagde] . Indien [gedaagde] wel open had gecommuniceerd met [verzoekster] had dat deze procedure mogelijk kunnen voorkomen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de verzoeken af,
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.